ECLI:NL:GHARL:2019:9557

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
200.267.208/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en pluraliteit van schuldeisers in het geval van achtergestelde vorderingen

In deze zaak gaat het om het faillissement van Laanstra B.V., dat op verzoek van de Ontvanger van de Belastingdienst is uitgesproken door de rechtbank Noord-Nederland op 1 oktober 2019. Laanstra B.V. heeft hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak. De kern van de zaak draait om de vraag of er sprake is van pluraliteit van schuldeisers, wat vereist is voor de faillietverklaring. De rechtbank oordeelde dat Laanstra B.V. niet in staat was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen, en dat er voldoende aanwijzingen waren dat zij had opgehouden te betalen. Laanstra B.V. betwistte dit en voerde aan dat zij met een aantal schuldeisers een regeling had getroffen, waarbij een deel van de vorderingen was voldaan. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er inderdaad sprake was van meerdere schuldeisers, en dat de achtergestelde vorderingen niet konden worden meegenomen in de beoordeling van de pluraliteit. Het hof concludeerde dat Laanstra B.V. niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de noodzaak van pluraliteit van schuldeisers in faillissementszaken en de rol van achtergestelde vorderingen in deze context.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.208/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/19/169 F)
arrest van 7 november 2019
in de zaak van
Laanstra Multigrafisch B.V.,
gevestigd te Leek,
appellante,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna:
Laanstra B.V.,
advocaat: mr. E. Jacobson, kantoorhoudend te Enschede,
tegen
De Ontvanger van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna:
de Ontvanger,
advocaat: mr. E.E. Schipper, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 oktober 2019 is Laanstra B.V. op verzoek van de Ontvanger in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R.Tj. Terpstra tot rechter-commissaris en met de aanstelling van
mr. P.T. Bakker, advocaat te Groningen, als curator.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 7 oktober 2019, heeft Laanstra B.V. verzocht voornoemd vonnis te vernietigen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlage van 16 oktober 2019 en de V-formulieren met bijlagen van 23 oktober 2019 en 29 oktober 2019, alle van mr. Jacobson. Voorts heeft het hof van mr. Schipper een V-formulier met drie producties van 18 oktober 2019 ontvangen. Van mr. A. Gras, kantoorgenoot van mr. Bakker (hierna te noemen: de curator), is een brief met bijlagen van 25 oktober 2019 ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019, waarbij zijn verschenen:
- [A] , bijgestaan door mr. Jacobson en vergezeld van [B] , adviseur van Laanstra B.V. en senior advisor bij Maemo;
- mr. [C] , ontvanger, vergezeld van mevrouw [D] , ontvanger, en de heer [E] , invorderingsmedewerker;
- mr. A. Gras, namens de curator.
Mr. Jacobson en mr. Weenink hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

Oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank heeft Laanstra B.V. in staat van faillissement verklaard en heeft daartoe - kort gezegd - het volgende overwogen. Laanstra B.V. betwist de vordering van de Ontvanger niet en erkent niet de middelen te hebben om deze vordering te voldoen. Voorts blijkt uit de door Laanstra B.V. overgelegde stukken dat zij - naar eigen zeggen - 10 schuldeisers heeft met een totale schuldenlast van € 20.225,01 aan concurrente schuldeisers en € 79.279,42 aan preferente schuldeisers. Een actuele schuldenlijst is niet verstrekt, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of alle schuldeisers daadwerkelijk zijn aangeschreven. Laanstra B.V. heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij met alle schuldeisers (behalve de Ontvanger) een regeling heeft getroffen en dat hij die regeling is nagekomen. Nu de hoofdvordering vaststaat en Laanstra B.V. niet summierlijk heeft aangetoond dat de steunvordering (Heidema) niet (meer) bestaat, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat Laanstra B.V. in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen.
Beroep van Laanstra B.V.
3.2
Laanstra B.V. kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Zij heeft een overzicht overgelegd van al haar (11) concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers zijn aangeschreven en met tien schuldeisers is Laanstra B.V. overeengekomen om 15% van de vordering tegen finale kwijting te voldoen. Eén schuldeiser is volledig voldaan. Namens Laanstra B.V. zijn deze schuldeisers betaald door haar bestuurder, de Stichting administratiekantoor Laanstra (verder: Stak). De Ontvanger is weliswaar niet betaald, maar omdat alle overige schuldeisers wel zijn voldaan is van pluraliteit van schuldeisers geen sprake meer. De Stak heeft uit hoofde van haar betaling aan de genoemde 11 schuldeisers een vordering op Laanstra B.V., maar bij die vordering is sprake van een achterstelling. Laanstra B.V. verkeert niet in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Ter zitting is namens Laanstra B.V. aangevoerd dat de bij de curator ingediende vorderingen van de provincie Groningen en Betech Kunststoffen B.V. volledig zijn voldaan. Betaling is ook met betrekking tot deze crediteuren verricht door de Stak. De Stak zal haar vordering met betrekking tot deze betalingen achterstellen. De bij de curator ook nog aangemelde vordering van Intrum is, zo heeft Intrum bevestigd, een vergissing. Er is daarnaast nog sprake van achtergestelde vorderingen van de ouders van [A] en [F] , de vennootschap onder firma Laanstra Stansvormen vof alsmede van [A] en [F] . Al deze achtergestelde vorderingen kunnen - aldus Laanstra B.V.- niet als steunvordering dienen, waarmee er geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers en het faillissement dient te worden vernietigd.
Verweer van de Ontvanger
3.3
De Ontvanger heeft gesteld dat het faillissement van Laanstra B.V. terecht is uitgesproken. Laanstra B.V. heeft slechts met een deel van haar crediteuren een saneringsakkoord bereikt. Andere crediteuren hebben ook na het opstarten van dit akkoord alsnog volledig betaald gekregen. Ondanks daartoe strekkende verzoeken van de Ontvanger heeft Laanstra B.V. en/of haar adviseur [B] geen inzage in de administratie verstrekt. Daarbij is de vordering aan de provincie Groningen voldaan door een derde, zodat ook daar een vordering uit voortvloeit. Hiermee is er sprake van pluraliteit van schuldeisers. Eveneens kunnen de achtergestelde vorderingen meebrengen dat sprake is van pluraliteit. Nu Laanstra B.V. deze vorderingen niet zelf heeft kunnen betalen, verkeert zij in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Reactie van de curator
3.4
De curator heeft - voor zover van belang - het volgende opgemerkt. Bij de curator heeft zich de provincie Groningen gemeld met een vordering van € 25.946,99. Voorts heeft de curator via de postblokkade twee facturen ontvangen van Betech Kunststoffen B.V. en Intrum. De provincie Groningen en Betech zijn voldaan door de Stak.
Daarnaast hebben [F] en [A] een vordering ingediend van in totaal € 69.613,- ter zake van onbetaald gelaten salaris, de ouders van [F] en [A] (hierna: de ouders) een vordering van € 19.850,- ter zake van een lening, Laanstra Stansvormen v.o.f. een vordering van € 544,50 en de Stak een vordering van € 13.635,31.
Oordeel van het hof
3.5
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 6, derde lid, Faillissementswet (hierna: Fw), wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en, indien een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze.
Wil aangenomen kunnen worden dat een schuldenaar tegen wie het verzoek tot faillietverklaring is gericht, verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan moet ten minste de vordering van de aanvrager summierlijk komen vast te staan, en moet van één andere onbetaalde vordering op de schuldenaar blijken (pluraliteit van schuldeisers). Of er sprake is van de toestand van opgehouden hebben te betalen moet aan de hand van de ook verder gebleken gegevens worden beoordeeld.
3.6
Vast staat dat de Ontvanger een vordering heeft op Laanstra B.V., die Laanstra B.V. onbetaald laat, waarmee het vorderingsrecht van de aanvrager van het faillissement is gegeven. Ten aanzien van de vereiste pluraliteit van schuldeisers neemt het hof het volgende in aanmerking.
3.7
Laanstra B.V. heeft met een aantal concurrente schuldeisers individueel een akkoord gesloten waarbij 15% van de vordering werd betaald tegen finale kwijting. Laanstra B.V. heeft hiertoe bevestigingen van de schuldeisers met dit aanbod en de betalingsbevestigingen overgelegd. Eén schuldeisers heeft niet op het aanbod gereageerd, waarna Laanstra B.V. deze vordering alsnog volledig heeft voldaan. De later bekend geworden vordering van de provincie Groningen van ruim € 25.000,- en de vordering van Betech Kunststoffen B.V. zijn geheel voldaan. Ter zitting is namens Laanstra B.V. verklaard dat al deze vorderingen door de Stak zijn betaald en dat de Stak thans een vordering op Laanstra B.V. heeft ter hoogte van deze betalingen, maar dat er sprake is van een achterstelling. Ditzelfde geldt voor de vordering van de ouders van [A] en [F] op Laanstra B.V. van € 19.850,-, een vordering van [A] en [F] op Laanstra B.V. ter zake van een lening van bijna
€ 70.000,- en een vordering van Laanstra Stansvormen v.o.f. op Laanstra B.V. van € 835,88. Door middel van een ondertekende verklaring hebben de ouders verklaard dat zij akkoord zijn met vernietiging van het faillissement en dat zij hun vordering niet opeisen vanwege het achtergestelde karakter ervan. Laanstra Stansvormen v.o.f. heeft verklaard haar vordering niet op te eisen. [A] en [F] hebben verklaard dat zij uit hoofde van een achtergestelde lening een vordering hebben op Laanstra B.V., maar deze niet opeisen en instemmen met vernietiging van het faillissement.
3.8
De schuldeisers waarmee Laanstra B.V. individueel overeenstemming heeft bereikt ter zake van betaling van 15% van de vordering tegen finale kwijting, zijn voldaan. Geen van deze crediteuren heeft zich gemeld bij de curator. Het hof is van oordeel dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat deze vorderingen geen volledige betaling meer behoeven en thans niet meer bestaan. Deze vorderingen kunnen dan ook niet (meer) als steunvordering worden meegenomen bij de beoordeling. Dan resteren de vier overige vorderingen.
3.9
Zoals hiervoor overwogen kan een schuldenaar slechts in staat van faillissement worden verklaard indien deze verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Voor het bestaan van een toestand van te hebben opgehouden te betalen is vereist dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers. Van een dergelijke pluraliteit is geen sprake indien naast de vordering van de schuldeiser die het faillissement aanvraagt alleen blijkt van een achtergestelde schuld van de schuldenaar die pas bij liquidatie behoeft te worden voldaan. In dat geval kan slechts onder bijzondere omstandigheden worden geoordeeld dat de schuldenaar is opgehouden te betalen. Het enkele feit dat een pas bij liquidatie opeisbare schuld niet wordt voldaan is onvoldoende om aan te nemen dat de schuldenaar is opgehouden te betalen (HR 27 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1380, NJ 2008/371).
3.1
Met betrekking tot de hiervoor genoemde vorderingen geldt dat de betrokken crediteuren (de ouders, Laanstra Stansvormen v.o.f., [A] en [F] en Stak) allen niet meer hebben verklaard dan dat zij hun vordering niet opeisen, soms met de toevoeging "vanwege het achtergestelde karakter daarvan". Hoewel een dergelijke verklaring nog niet beschikbaar is zal er veronderstellenderwijs van worden uitgegaan dat dit ook geldt voor de door de Stak alsnog voldane vorderingen van de provincie Groningen en Betech nu ter zitting is verklaard namens Laanstra B.V. dat de Stak met de achterstelling instemt.
3.11
Van een overeenkomst tussen Laanstra B.V. en de nu besproken crediteuren, inhoudende dat de vorderingen uitsluitend bij liquidatie van de vennootschap opeisbaar zijn, blijkt uit de overgelegde stukken niet. Een situatie vergelijkbaar met die in voormeld arrest van de Hoge Raad is dus niet aan de orde. Er is, integendeel, sprake van opeisbare (zij het op dit moment niet opgeëiste) vorderingen. Onweersproken is dat Laanstra B.V. momenteel niet in staat is deze vorderingen én die van de Ontvanger te voldoen en de door haar gedreven onderneming is gestaakt waardoor er geen inkomsten worden gegenereerd. Aldus is sprake van meerdere schuldeisers (pluraliteit) én de situatie dat Laanstra B.V. verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Slotsom
3.12
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden
bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 oktober 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. W.P.M. ter Berg en mr. M.A.L.M. Willems en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 november 2019.