ECLI:NL:GHARL:2019:9539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
200.267.089/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder veroorzaakt overlast aan nabije huurders, verzoek tot schorsing van ontruiming

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 5 november 2019, wordt een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een kort geding vonnis behandeld. De zaak betreft Mando B.V., in haar hoedanigheid als bewindvoerder van Egbert Johannes [A], die huurder is van een woning van Stichting Elkien. De huurder, [A], heeft via e-mail en sociale media overlast veroorzaakt aan andere huurders, wat heeft geleid tot een onveilige situatie en aantasting van hun huurgenot. De kantonrechter had eerder de ontruiming van de woning toegewezen, met een dwangsom voor het geval de ontruiming niet tijdig zou plaatsvinden. Mando heeft in hoger beroep verzocht om schorsing van deze ontruiming, maar het hof oordeelt dat het belang van de verhuurder bij de uitvoering van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van de huurder bij het behoud van de woning. Het hof wijst het verzoek tot schorsing af, waarbij het belang van de veiligheid van de andere huurders en de ernst van de bedreigingen door [A] zwaar meewegen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor arrest in de hoofdzaak op 3 december 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.089/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7906374)
arrest van 5 november 2019
in de zaak van
Mando B.V.
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van Egbert Johannes [A] ,
gevestigd te Lelystad,
appellante in de hoofdzaak en eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Mando,
advocaat: mr. J.W. de Vries, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Stichting Elkien,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Elkien,
advocaat: mr. T.R. Westra, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het kort geding vonnis van 4 september 2019 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, (hierna: de kantonrechter) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Mando heeft in de appeldagvaarding van 30 september 2019 de grieven vermeld, het verzoek tot een spoedbehandeling gedaan en een voorwaardelijk incident tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring ex artikel 351 Rv opgeworpen.
2.2
Elkien heeft bij memorie van antwoord met producties gereageerd op zowel het incident als de hoofdzaak.
2.3
Het hof heeft op de rol een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op
29 oktober 2019. Van de comparitie van partijen is een proces-verbaal opgemaakt dat aan de processtukken is toegevoegd. De zaak is eerst verwezen voor arrest in het incident.
2.4
Mando heeft in het incident gevorderd - in het geval een uitspraak in hoger beroep tegen het kort geding vonnis niet vóór 11 november 2019 mogelijk is - het kort geding vonnis van de kantonrechter te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Het gaat in deze zaak – voor zover relevant in het kader van het incident – om het volgende.
[A] kampt met psychische problemen waarvoor hij meerdere keren met een rechterlijke machtiging gedwongen in een GGZ-kliniek is opgenomen. Na de laatste gedwongen opname is [A] vanaf 24 juli 2015 van Elkien gaan huren de woning aan de [a-straat 1] in [B] (hierna: de Woning). De huurverhouding is schriftelijk vastgelegd. In artikel 9.3 van de algemene huurvoorwaarden is opgenomen, dat de huurder er voor zal zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast en hinder wordt veroorzaakt.
Bij het aangaan van de huurovereenkomst werd [A] nog (gedwongen) ambulant door de GGZ begeleid. Nadat de rechterlijke machtiging in september 2016 was komen te vervallen, wilde [A] geen contact meer met de GGZ en is de begeleiding door de GGZ geëindigd.
Mando is bij beschikking van 22 maart 2017 tot bewindvoerder benoemd over de goederen en gelden die aan [A] (zullen) toebehoren.
Vanaf december 2016 zijn bij de politie meerdere meldingen van bedreigingen door [A] binnengekomen. Die bedreigingen uit [A] met name via e-mail en sociale media. Die bedreigingen zijn gericht tegen bedrijven, instanties en personen, waaronder enkele huurders van Elkien in [B] . In 2019 zijn de bedreigingen toegenomen. [A] laat zich in e-mail en sociale media met name negatief, beledigend en bedreigend uit over vrouwen in het algemeen en enkele vrouwen in het bijzonder. Een van die vrouwen, toen ook huurder van Elkien, heeft daarvan begin 2019 aangifte bij de politie gedaan. Uiteindelijk is de huurovereenkomst met die huurder geëindigd en is de huurder – met bemiddeling en een financiële tegemoetkoming van Elkien – naar een andere woning vertrokken. Inmiddels staan er twee huurwoningen nabij de Woning enige maanden leeg. Nieuwe kandidaat-huurders heeft Elkien over de feitelijke situatie rond [A] te informeren wat zij ook doet. Kandidaat-huurders haken daardoor af.
De gemeente Súdwest-Fryslân, waartoe [B] behoort, heeft in een e-mail van 4 juli 2019 aan Elkien bericht dat de gemeente “het gedrag van meneer als onvoorspelbaar en gevaarlijk met name voor zijn directe omgeving” beschouwt en zorg heeft over de veiligheid van de inwoners van [B] en van [A] zelf.
In een rapportage van de politie van 3 juli 2019 staat onder meer het volgende:
“2019
In februari blijkt uit de monitoring van [A] dat zijn teksten op Facebook verharden. Iedere inwoner van [B] moet vermoord worden en daarna de rest van de wereld. Verder schrijft hij op Facebook: “Ik ga de inwoners van [B] slachten en dat is heel dichtbij”.
(...) Op 1 mei meldt een inwoonster van [B] dat verschillende inwoners van het dorp met naam en soms met foto worden genoemd op Facebook en Instagram van [A] . Ze geeft aan dat ze dit verontrustend vindt omdat [A] ook altijd op internet benoemd dat hij een hekel heeft aan vrouwen. (...) Op 15 mei doet een buurtbewoonster aangifte van smaad/laster (bedreiging) door [A] . Hij zou haar uitmaken voor hoer en dat hij vrouwen af zou slachten. Ook had hij een foto van haar auto op Facebook gezet. Sindsdien durft deze buurtbewoonster niet meer alleen thuis te zijn. Ze slaapt bij een vriendin. (...) Op 29 mei meldt een inwoonster van [B] dat [A] verschrikkelijke dingen op Facebook zet. Ze geeft aan dat de hele buurt bang is voor hem en dat het er niet meer prettig woont op deze manier. (...) Op 12 juni wordt [A] aangehouden voor een aantal strafbare feiten. De interventiemedewerkers van het Veiligheidshuis leggen contact met hem. [A] wilde geen gesprek met de arts van de GGD. Hij kon niet beoordeeld worden door de GGZ. Op 17 juni meldden de interventiemedewerkers van het Veiligheidshuis dat ze bij [A] voor de deur stonden maar geen contact kregen. Ze vertrouwden het niet. Ze vertelden dat ze ook rare mailtjes hadden gekregen van hem en dat hij heel Leeuwarden op zou blazen. (...)”.
In ieder geval vanaf 2017 wordt de situatie van [A] besproken in het zogeheten Veiligheidshuis Fryslân.
3.2
Elkien heeft in eerste aanleg de ontruiming van de woning gevorderd. De kantonrechter heeft in kort geding deze vordering toegewezen en daarbij aangegeven dat de ontruiming eerst twee maanden na betekening van het kort geding vonnis mag worden ten uitvoer gelegd. Voorts heeft de kantonrechter op de veroordeling tot ontruiming een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag met een maximum van € 5.000,-. Mando is veroordeeld in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen. Elkien heeft het kort geding vonnis betekend en de ontruiming tegen 11 november 2019 aangezegd.
3.3
De vraag in dit incident is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012) en 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688), voorop dat bij de beoordeling van een dergelijke vordering het volgende geldt:
(i) de eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis;
(ii) de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven;
(iii) bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing;
(iv) indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken;
(v) indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
3.4
In dit geval heeft de kantonrechter voor de uitvoerbaar verklaring bij voorraad in het kort geding vonnis van 4 september 2019 geen nadere motivering gegeven, zodat (alleen) de punten i t/m iii van toepassing zijn.
3.5
Het woonbelang van [A] , voor wie Mando bewindvoerder is, is evident een belang bij de door Mando gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Voor wat betreft de belangenafweging in het kader zoals hiervoor in 3.3 onder (ii) en (iii) weergegeven, overweegt het hof als volgt. De aard en de ernst van de door [A] geuite bedreigingen aan zijn directe en nabije buren, die tevens huurders van Elkien zijn, tasten het veiligheidsgevoel van de buurtgenoten op zodanig wijze aan dat zij ernstig in hun huurgenot worden geschaad. Ten opzichte van die huurders is Elkien in beginsel gehouden tegen de overlast veroorzakende huurder [A] op te treden. Elkien heeft [A] op zijn gedrag aangesproken maar [A] weert contacten met Elkien af. Verder staat [A] tot op heden hulpverlening voor zijn op zichzelf zorgelijke persoonlijke situatie niet toe. Ook na het door de kantonrechter gewezen kort geding vonnis blijft de overlast door [A] voortduren, terwijl niet is gebleken dat [A] tot inzicht is gekomen dat zijn gedragingen de grenzen te buiten gaat en bereid en in staat is zijn overlast veroorzakende gedrag aan te passen. De bedreigende situatie voor de andere (potentiële) huurders van Elkien in de nabijheid van de Woning is daardoor ook na het kort geding vonnis blijven bestaan. Om aan die situatie ten behoeve van in ieder geval de andere huurders van Elkien in de nabijheid van de Woning zo spoedig mogelijk een einde te maken, heeft Elkien belang bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis.
[A] heeft in beginsel belang bij voortgezet gebruik van de Woning en daarmee met behoud van de bestaande toestand totdat in hoger beroep is beslist. De vraag rijst of dat belang ook ten volle aanwezig is in het geval de geestelijke gezondheid van [A] in een zorgelijke situatie verkeert en hij iedere hulp afwijst. Uit onder meer de e-mail van de gemeente blijkt dat er ook zorg is over de veiligheid van [A] bij voortgezet gebruik van de Woning. Het hof weegt voorts mee dat ter zitting is gebleken dat bij een ontruiming van de Woning oog is voor het welzijn van [A] en dat hulpverlening, waartoe onder voorwaarden ook behoort het aanbieden van vervangende huisvesting door andere woningcorporaties, beschikbaar is.
Bij deze weergave van belangen weegt het belang van Mando als bewindvoerder van [A] bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist niet zwaarder dan het belang van Elkien bij de (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.6
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het incident tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring wordt afgewezen. Het hof zal het oordeel over de kosten in het incident aanhouden en de zaak voor arrest in de hoofdzaak verwijzen naar onderstaande roldatum.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
wijst het verzoek in het incident af,
bepaalt dat omtrent de proceskosten in het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak,
verwijst de zaak naar de rol van 3 december 2019 voor arrest in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. G. van Rijssen en mr. G. Kattenberg en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 november 2019.