Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellante] ,
[appellant]en
[appellante],
[appellanten] c.s.,
de Gemeente,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
- primair, voor recht te verklaren dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld op grond waarvan de Gemeente jegens hen schadeplichtig is,
- subsidiair, voor het geval geen sprake is van onrechtmatig handelen, voor recht te verklaren dat de Gemeente schadeplichtig is vanwege rechtmatig overheidshandelen,
- primair en subsidiair, een deskundige te benoemen welke de schade bij staat dient vast te stellen,
- de Gemeente te veroordelen in de proceskosten.
4.De beoordeling in hoger beroep
grief 1komen [appellanten] c.s. op tegen het voornemen van de rechtbank in het tussenvonnis om de zaak niet naar de schadestaatprocedure te verwijzen, maar de schade zelf te begroten.
Grief 1faalt.
- € 218.000,- zijnde het gemiddelde van € 203.500,- voor nieuwbouw van een vergelijkbare woonark minus de koopsom van woonark “ [D] ” en € 232.500,- wegens gederfde waardevermeerdering door het wegvallen van de ligplaatsvergunning,
- € 5.950,- architectkosten ten behoeve van de nieuwbouw woonark,
- € 10.000,- kosten aanschaf vergelijkbaar scheepstoebehoren,
- € 23.400,- kosten vervangende woonruimte in de periode van 1 oktober 2012 tot 31 december 2015, zijnde 39 maanden maal € 600,- per maand.
grief 2komen [appellanten] c.s. tegen deze oordelen van de rechtbank op. De buitenkans en het unieke karakter van de woonark “ [D] ” onderbouwen [appellanten] c.s. door te wijzen op de nieuwbouwwaarde van circa € 250.000,- in het licht van de koopprijs van de woonark “ [D] ” voor € 52.500,-. Naar het oordeel van het hof kan uit enkel de hoogte van de nieuwbouwprijs van een woonark in vergelijking met de (veel lagere) verkoopprijs van een zelfde soort maar dan tweedehands woonark het unieke karakter en het zijn van een buitenkans van die tweedehands woonark niet worden afgeleid. Verder hebben [appellanten] c.s. gewezen op offertes van de door hen ingeschakelde deskundigen, maar uit die offertes kan de gestelde uniekheid en het zijn van een buitenkans van de woonark “ [D] ” en het volgens [appellanten] c.s. ontbreken van vergelijkbare tweedehands woonarken in hetzelfde prijssegment niet worden afgeleid.
Grief 2faalt.
grief 3tegen dit oordeel op. [appellanten] c.s. achten dit oordeel voorbarig omdat ten tijde dat het vonnis werd gewezen en de memorie van grieven werd genomen de ligplaatsvergunning voor de nieuwbouw woonark nog niet onherroepelijk was. Voorts betogen [appellanten] c.s. dat de ligplaatsvergunning voor de vergelijkbare woonark aan de gewijzigde regelgeving - volgens [appellanten] c.s. de woonschepenverordening - moest worden getoetst en dat de woonschepenverordening een woonark op die ligplaats niet meer toestaat. [appellanten] c.s. betogen op deze gronden dat zij voor een vergelijkbare tweedehands woonark geen ligplaatsvergunning zouden hebben gekregen, zodat zij door het ontbreken van een ligplaatsvergunning schade lijden.
grief 3faalt. In hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat [appellanten] c.s. een vergelijkbare tweedehands woonark als woonark “ [D] ” hadden kunnen kopen en daarvoor in 2009, althans in de eerste helft van 2010, een ligplaatsvergunning hadden kunnen aanvragen. Die aanvraag zou – net als in de beslissing op bezwaar bij besluit van 3 november 2009 met betrekking tot woonark “ [D] ” en bij besluit van 18 mei 2010 voor de nieuwbouw woonark is gedaan – door het college van B&W zijn getoetst aan de APV. [appellanten] c.s. hebben geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat ondanks die beslissingen de woonschepenverordening toen al in werking was getreden of anderszins die ligplaatsvergunning niet door het college van B&W zou zijn verleend.
grief 4komen [appellanten] c.s. tegen deze beslissing op. Zij voeren aan dat het een feit van algemene bekendheid is dat scheepstoebehoren niet bij de aankoop van een woonark is inbegrepen, dat alleen bij de woonark “ [D] ” het scheepstoebehoren in de koopprijs
Grief 4faalt derhalve.
grief 5dat zij bij aanschaf van de woonark “ [D] ” medio 2009 geen woonlasten zouden hebben gehad. Kennelijk betogen [appellanten] c.s. hiermee dat zij vanaf dat moment op de woonark “ [D] ” hadden kunnen wonen. Ook deze grief treft geen doel. Ter zitting hebben [appellanten] c.s. toegelicht dat zij in 2009 een woonhuis in eigendom hadden en daarin woonden. In 2010 hebben zij die woning in de verkoop gedaan, waarna eerst in 2012 een aanvaardbare koper is gevonden. Onder deze omstandigheden is onvoldoende onderbouwd dat [appellanten] c.s. schade bestaande uit hogere woonlasten hebben geleden.
grief 6, door [appellanten] c.s. per abuis eveneens genummerd als grief 5, komen [appellanten] c.s. op tegen de afwijzing van de architectkosten in r.ov. 2.9 en 2.10 in het eindvonnis. Deze kosten hangen samen met de door [appellanten] c.s. gemaakte keuze voor een nieuwbouw woonark. Die keuze is echter niet de basis voor de schadevergoeding en deze kosten zouden ook niet zijn gemaakt als [appellanten] c.s. een vergelijkbare tweedehands woonark hadden gekocht.
Grief 6treft daarmee geen doel.