ECLI:NL:GHARL:2019:9502

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
200.255.778
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie over belangenverstrengeling van wethouder in kinderopvang

In deze zaak gaat het om een onrechtmatige publicatie via e-mail door [appellante], waarin zij [geïntimeerde], een wethouder en voormalig bestuurder van een kinderopvang, beschuldigt van belangenverstrengeling. De zaak is ontstaan na zorgen van ouders over de kwaliteit van de kinderopvang en de gang van zaken bij de betrokken instellingen. [appellante] heeft haar zorgen geuit in een e-mail aan de gemeenteraad, waarin zij ernstige beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] formuleert. Het hof oordeelt dat de uitlatingen van [appellante] niet volledig gesteund worden door de beschikbare feiten op het moment van verzending van de e-mail. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat een deel van de uitlatingen onrechtmatig was, en [appellante] moest een rectificatie versturen. In hoger beroep bevestigt het hof deze beslissing, maar benadrukt dat de misstand van gebrek aan kwalitatief goede kinderopvang wel degelijk onder de aandacht van de politiek moest worden gebracht. Het hof concludeert dat de rectificatie terecht is toegewezen, omdat de beschuldigingen van belangenverstrengeling onvoldoende feitelijke basis hadden. [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.255.778
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 471562)
arrest in kort geding van 5 november 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellante] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. H.D. Wind,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. M.W. Renzen

1.De procedure in hoger beroep

Het hof verwijst naar het tussenarrest van 16 juli 2019. In dat tussenarrest is een comparitie bepaald die heeft plaatsgehad op 10 oktober 2019. Daar zijn beide partijen met hun advocaten (en enkele belangstellenden) verschenen. Voorafgaand aan die zitting heeft de advocaat van [appellante] nog twee stukken (producties 11 en 12) ingebracht. De advocaten hebben ieder aan de hand van spreekaantekeningen de standpunten van partijen toegelicht. Partijen hebben samen met hun advocaten overleg gevoerd om te zien of zij een regeling konden treffen. Dat is niet gelukt, waarna zij het hof hebben gevraagd arrest te wijzen.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
2.1
[geïntimeerde] had zakelijke belangen in de kinder- en buitenschoolse opvang in [plaats] . Zij was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V. ( [bedrijf 2] ) en [bedrijf 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] B.V. ( [bedrijf 3] ) en [bedrijf 4] B.V ( [bedrijf 4] ). In [bedrijf 3] werd het kinderdagverblijf geëxploiteerd en in [bedrijf 4] de buitenschoolse opvang.
2.2
Sinds 2010 is [geïntimeerde] actief geweest in de gemeentepolitiek van [gemeente ] . Voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2018 was zij lijsttrekker voor de [partij] .
2.3
[geïntimeerde] is na de gemeenteraadsverkiezingen wethouder geworden met ingang van 7 juni 2018. In aanloop daarnaartoe heeft het bureau Necker van Naem in opdracht van de gemeente [gemeente ] een onderzoek uitgevoerd en een rapport uitgebracht. De strekking van dat rapport was dat [geïntimeerde] benoembaar was als wethouder mits zij haar betrokkenheid bij de hiervoor in 2.1 genoemde activiteiten ‘op afstand zou zetten.’ Een van de voorwaarden daarbij was dat zij de aandelen in [bedrijf 1] zou onderbrengen in een stichting.
2.4
In een brief aan de burgemeester van 30 mei 2018 schrijft [geïntimeerde] daarover:
‘’Ten behoeve van de aandelen zal een stichting worden opgericht die het beheer zal voeren
over de aandelen. Hierdoor heb ik direct noch indirect invloed meer op het bestuur en beleid
van de kinderopvang. Hiertoe is het verzoek neergelegd bij notaris Hoekstra, die alle statuten
en wijzigen heeft begeleid. Het oprichten van de stichting is niet voor 7 juni geregeld, dit neemt enkele weken in beslag, omdat er ook een onafhankelijk bestuur moet worden gevonden. Uiteraard houd ik je van de ontwikkelingen op de hoogte.’’
2.5
Het oprichten van de stichting heeft nooit plaatsgevonden.
2.6
Met ingang van 7 juni 2018 is [bestuurder] ( [bestuurder] ) benoemd als bestuurder van [bedrijf 2] in plaats van [geïntimeerde] . Eind juli 2018 heeft [bestuurder] aangegeven te willen stoppen als bestuurder. Op 23 augustus 2018 is [opvolgend bestuurder] ( [opvolgend bestuurder] ) haar als bestuurder opgevolgd.
2.7
In de periode augustus-september 2018 hebben meerdere medewerkers ontslag genomen en nam het ziekteverzuim bij de medewerkers van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] toe. De oudercommissie, waarvan [appellante] deel uitmaakte, maakte zich in toenemende mate zorgen over de gang van zaken binnen [bedrijf 3] en [bedrijf 4] .
2.8
Medio september 2018 heeft [geïntimeerde] met een aantal verontruste ouders, waaronder [appellante] een gesprek gehad.
2.9
Op 1 oktober 2018 is de buitenschoolse opvang gesloten en op 16 november het kinderdagverblijf.
2.1
Op 7 november 2018 heeft [appellante] een e-mail (de e-mail) gestuurd naar de griffie, commissieleden, raadsleden en oppositie in de gemeente [gemeente ] .
De e-mail luidt als volgt:
“Beste Griffie, Commissieleden en Raadleden en oppositie,
Enige tijd is er ellende gaande met het kinderdagverblijf van [geïntimeerde] .
Kennelijk wist [geïntimeerde] in januari 2018 reeds dat zij zou worden aangesteld als wethouder van [gemeente ] , maar heeft zij geen actie ondernomen om haar kinderdagverblijf te gaan beëindigen. In plaats van dat zij belangenverstrengeling of zelfs de schijn van belangenstrengeling te voorkomen zaken netjes afhandelt, gaat [geïntimeerde] over de rug van ouders, kinderen en medewerkers waardoor ik genoodzaakt ben naar buiten te treden omdat dit niet kan.
Kennelijk
is [geïntimeerde] in het verleden al beschuldigd van onbehoorlijk bestuur m.b.t. [bedrijf 5] B.V.. Tot mijn grote verbazing is het kennelijk voor gemeente [gemeente ] geen belemmering om iemand die niet kan besturen, aan te stellen in het bestuur van een gemeente. Dit roept bij mij al grote vragen op? Kennelijk bij gemeente [gemeente ] niet... Wat ik erg bijzonder vind.
[geïntimeerde] heeft om onder haar onbehoorlijk bestuur aansprakelijkheid uit te komen een deal gesloten met de rechter commissaris om een schuld van 205.000,- Euro af te kopen voor 20.000,- Euro. Waarna zij willens en wetens zowel de naam als het adressenbestand voor 5.000,- Euro terug koopt. Iets wat mij ook bevreemd, aangezien [geïntimeerde] andere ambities heeft. De politiek!
[geïntimeerde] was toen al actief in de politiek, maar desondanks koos zij ervoor om een doorstart te maken met het kinderdagverblijf, wetende dat er belangenverstrengeling is wanneer zij haar ambities in de politiek najaagt.
Op miraculeuze wijze verdwijnen haar partner [partner]
[ [partner] , toev. hof]en daarna de locatie manager [bestuurder]
[ [bestuurder] , toev.hof], die slechts 1 maand directeur is geweest van het toneel. En er wordt een interim manager aangesteld, die als “directeur” naar voren wordt geschoven, maar helaas niet het niveau heeft van een manager of directeur. Hij heeft het niveau van een marionet. Dit blijkt uit alles: acties, incidenten, communicatie zowel verbaal als schriftelijk.
[geïntimeerde] blijft achter de schermen actief met het kinderdagverblijf. Lees: alle correspondentie is van [geïntimeerde] , maar de naam van de interim manager wordt er onder gezet. De interim manager legt [geïntimeerde] zaken voor en wacht op antwoord, die hij vervolgens weer doorgeeft. Dat is duidelijk zichtbaar aan het taalgebruik in de correspondentie van de interim manager in vergelijking met die van [geïntimeerde] . En de interimmer heeft dit menigmaal aan zowel mij als andere ouders toegegeven dat hij met haar overleg pleegt.
Kortom, ouders worden van de een op andere dag geconfronteerd met leegloop en wat kennelijk ook de bedoeling is van [geïntimeerde] , want er worden nog steeds geen uren aan de medewerkers geboden. Vervolgens worden ouders geconfronteerd met het feit dat hun kind(eren) niet meer kunnen worden opgevangen en wordt er steeds last minute afgebeld met de mededeling: je kind(eren) kan/kunnen morgen niet komen. Er is niet genoeg personeel.
Uiteindelijk kiezen ouders massaal voor andere kinderopvang want zonder overleg wordt de voorschoolse educatie gesloten (geen overleg met de oudercommissie of met ouders), opeens wordt zomaar de BSO last minute gesloten (wederom zonder overleg met de oudercommissie of overleg met ouders). Ja, een kinderopvang heeft ook te maken met regels en procedures. Het is verplicht om een oudercommissie te hebben, en ook om dit soort zaken eerst aan de oudercommissie voor te leggen, maar die wordt niet eens geïnformeerd.
Dit speelt zich af in een tijdbestek van nog geen 2 weken. De interimmer die rond loopt en niets weet en nergens iets aan kan doen, personeel dat uren vraagt en het niet krijgt. Ik ben ingestapt omdat ik belang heb om kinderopvang te behouden, dus was bereid mijn tijd er in te steken om ondersteuning te bieden. Tot mijn grote verbazing, wordt personeel geen uren geboden. Een sollicitant die komt, wordt weggejaagd en andere geïnteresseerden worden niet eens benaderd!
[geïntimeerde] is uitgebreid geïnformeerd over deze gang van zaken, plus de incidenten die hebben plaatsgevonden met kinderen die in gevaar zijn gebracht door de interim manager:
• kind van 4 op schoolplein laten staan zonder controle of zonder die naar de klas te brengen,
• kinderen in zijn eigen auto te vervoeren die vies is en vol met hondenharen (waaronder een kind dat zeer allergisch is voor honden!!),
• niet communiceren naar mensen of zich voorstellen aan ouders, maar wel kinderen van het schoolplein halen zonder zich te identificeren!
• Alleen op de BSO gaan staan, het 4-ogen principe van de kinderopvang herhaaldelijk niet naleven etc.
• niet bereikbaar zijn voor ouders, niet reageren op aanvragen van kinderopvang;
• communicatie aan de medewerkers overlaten etc.
[voormalig wethouder] (kennelijk een voormalig wethouder die heeft moeten aftreden wegens financieel mismanagement) die op het kinderdagverblijf voorbij komt om de boeken te doen en het datalek aan te pakken. De boeken doen, terwijl hij heeft moeten aftreden wegens financieel mismanagement.....Het is een uitermate vreemde situatie wanneer uit het niets een man die onbekend is op het kinderdagverblijf langs komt om de boeken te doen en het datalek komt oppakken. Maar hij weet van toeten noch blazen, want hij weet niet eens wat een datalekprocedure is.
Heeft [voormalig wethouder] wel een VOG? Ook komt er opeens een [persoon] voorbij, die toegang heeft tot onze persoonsgegevens!! Heeft zij een VOG? Wie zegt dat wij, ouders en kinderen, akkoord zijn dat [persoon] toegang heeft tot onze persoonsgegevens? Wij zijn niet geïnformeerd of voorgesteld.
Heeft die interim manager wel een VOG?
Wij hebben [geïntimeerde] benaderd en haar geïnformeerd over deze gevaarlijke situatie. Hoe kan een volwassen man alleen op een groep staan met 1 kind? Hoe kan een volwassen man zomaar kinderen van het schoolplein gaan afhalen zonder zich bekend te maken?
Vervolgens heeft [geïntimeerde] ons geïnformeerd dat zij zou bespreken met de burgemeester wat zij kan doen, en ze laat ons zitten!
1. Hoe kun je dat behoorlijk bestuur noemen?
2. Hoe kun je dan stellen dat je uit maatschappelijk belang acteert, terwijl al je acties het tegendeel bewijzen?
3. Hoe kom je op een functie met een maatschappelijke verantwoordelijkheid terecht, wanneer je het belang van ouders, kinderen en medewerkers niet eens kunt behartigen?
4. Hoe kun je dan het belang van de burger behartigen als je het belang van ouders, kinderen en medewerkers niet eens naar behoren kunt behartigen?
5. Is de burgemeester hierover ingelicht door [geïntimeerde] ?
6. Zo nee, waarom niet?
7. Zo ja, welke acties zijn daaruit voortgevloeid?
Als ouder wordt je niet serieus genomen, ouders ondervinden hier last van en zitten opeens met kinderen thuis. Ze kunnen niet zomaar elders terecht, andere kinderopvang in [plaats] zit vol. Kinderen die wel kunnen worden geplaatst, zijn van de leg want ze zijn uit hun structuur getrokken en worden geconfronteerd met nieuwe gezichten die zij moeten leren kennen (nieuwe leidsters, nieuwe omgeving etc) en dan nog de medewerkers.
De medewerkers worden van bv naar bv van [geïntimeerde] overgeheveld zodat er een vast dienstverband wordt gemeden. [geïntimeerde] behartigt zeer zeker niet het belang van ouders of kinderen, maar die van haar eigen medewerkers ook niet! [geïntimeerde] heeft zeker nog nooit gehoord van “vermoeden van arbeidsomvang”. Dat betekent dat medewerkers voor de uren die zij hebben gewerkt, een vastdienstverband hebben met die uren. En dat betekent dat er veel achterstallig loon nog moet worden uitbetaald aan de medewerkers, waar zij recht op hebben.
Momenteel worden de medewerkers geïntimideerd om maar een vaststellingsovereenkomst te tekenen of ontslag te nemen.’
Niet alleen betaalt [geïntimeerde] haar medewerkers niet wat hen hoort toe te komen, maar ze probeert ook nog eens oneigenlijk van hen af te komen zonder behoorlijke transitievergoeding.
Dit is niet een persoon die de functie van wethouder hoort te bekleden. Ze is ongeschikt!
Hoe kan iemand die in een bedrijf niet eens fatsoenlijk met haar medemens kan omgaan, in een functie komen waar zij het belang van haar medemens moet behartigen?
Los van het feit dat zij niet eerlijk heeft geopenbaard dat zij enig aandeelhouder en enig bestuurder is van een kinderdagverblijf, wat een overtreding is van de gemeentewet, heeft zij wel degelijk belangen in de gemeente. En daar is de belangenverstrengeling.
Haar bedrijf [bedrijf 6] verhuurt de locatie aan het kinderdagverblijf. Zijn er andere plannen met die locatie?
Dit zijn geen beschuldigingen, maar feiten want
er is bewijs van de feiten die ik in deze e-mail stel.
Aangezien [geïntimeerde] enig aandeelhouder en enig bestuurder is van alle entiteiten, is zij degene die de besloten vennootschappen bestuurt en is zij verantwoordelijk voor de besloten vennootschappen. Zij neemt geen verantwoordelijkheid en daar zijn ouders de dupe van, daar zijn medewerkers de dupe van en vooral zijn daar de kinderen de dupe van.
[geïntimeerde] had in januari dit jaar netjes kunnen mededelen dat het kinderdagverblijf voornemens is te gaan sluiten wegens haar aanstelling als wethouder. En dat het per november 2018 of 1 december 2018 zou sluiten. Met het verzoek aan alle ouders om een ander onderkomen voor hun kind(eren) te zoeken. Dit heeft zij nagelaten. Kennelijk omdat het enige belang dat [geïntimeerde] behartigt haar eigen belang is.
Op 29 november om 20.00 uur is een Commissie van Bestuur waar wij graag dit persoonlijk met de commissie wensen te bespreken, aangezien er vanuit de gemeente nog geen actie is ondernomen om dit naar buiten te brengen en de burger het recht heeft om te weten wat er speelt en vooral dat er sprake is van overtreding van de gemeentewet! En omdat alle gedupeerden het niet pikken!
Alvast bedankt voor uw tijd.
Met vriendelijke groet,
[appellante] ”
2.11
Op 3 december 2018 is [geïntimeerde] op eigen verzoek als wethouder afgetreden.

3.Het geschil en de beslissing bij de voorzieningenrechter

3.1
[geïntimeerde] vorderde van [appellante] een rectificatie van de e-mail omdat de uitlatingen die daarin over haar worden gedaan onrechtmatig zijn. [appellante] was het met die vordering niet eens en heeft daar verweer tegen gevoerd. Zij vond dat zij de e-mail mocht versturen, omdat de uitlatingen die zij daarin heeft gedaan op feiten berusten.
3.2
De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 1 februari 2019 (het bestreden vonnis) [1] geoordeeld dat een deel van de uitlatingen in de e-mail, te weten de uitlatingen die betrekking hebben op belangenverstrengeling, feitelijk niet juist zijn en daarmee onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] . [appellante] moest daarom een rectificatie sturen.

4.Het geschil en de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellante] heeft aan het vonnis voldaan en een rectificatie verstuurd, maar is het met het vonnis niet eens. Zij komt in (principaal) hoger beroep, waarin zij vernietiging vraagt van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van de vordering tot rectificatie. Ook [geïntimeerde] is het, althans voor een deel, niet eens met de inhoud van het bestreden vonnis en stelt daarom op haar beurt (incidenteel) hoger beroep in. Zij is het wel eens met de uiteindelijke beslissing van de voorzieningenrechter en vraagt het hof dan ook om dat vonnis in stand te laten.
4.2
Het hof komt net als de voorzieningenrechter tot de conclusie dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door het versturen van de e-mail. De rectificatie is dus door de voorzieningenrechter terecht toegewezen. Het bestreden vonnis blijft daarom in stand (wordt bekrachtigd). Het hof denkt op één punt (zie 5.8) wel anders dan de voorzieningenrechter, maar dat leidt niet tot een andere beslissing. Hieronder legt het hof uit hoe het tot zijn beslissing is gekomen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). Dat spoedeisend belang is het hof voldoende gebleken. [geïntimeerde] heeft tijdens de zitting opgemerkt dat zij zonder werk is en bij sollicitaties telkens hinder ondervindt van de e-mail, zodat zij nog steeds een spoedeisend belang heeft bij (handhaving van) de rechtzetting daarvan.
5.2
Voor de vraag of de e-mail onrechtmatig is tegenover [geïntimeerde] verwijst het hof naar het toetsingskader zoals omschreven in 4.3, 4.4 en 4.5 van het bestreden vonnis. Daartegen zijn in hoger beroep geen bezwaren aangevoerd. Het komt erop neer dat getoetst moet worden welk van beide grondrechten – de uitingsvrijheid zoals neergelegd in artikel 10 van het EVRM en artikel 7 van de Grondwet of het recht op bescherming van de eer en goede naam zoals neergelegd in artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Grondwet – in dit geval zwaarder weegt. Daarvoor moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval, zoals onder meer (maar niet uitsluitend) (i) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, (ii) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, (iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van het verzenden van de e-mail, (iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen en (vi) de maatschappelijke positie van de betrokken persoon.
5.3
Uit de stukken en de verklaring van [appellante] ter zitting is het volgende gebleken. De achtergrond van de e-mail was gelegen in de grote zorgen van een aantal ouders in [plaats] , waaronder [appellante] , over de situatie bij het kinderdagverblijf [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ) en de buitenschoolse opvang [bedrijf 4] ( [bedrijf 4] ), omdat het welzijn en de veiligheid van hun kinderen gevaar liepen. Daarnaast betroffen de zorgen het voortbestaan van deze kinderopvang. Tijdens de zitting heeft [appellante] naar voren gebracht dat de zorgen toenamen in augustus/september 2018, toen enkele medewerkers ontslag namen, het ziekteverzuim steeg en er meermaals op zeer korte termijn werd afgebeld omdat er geen opvang was wegens gebrek aan personeel. De ouders konden met hun zorgen niet terecht bij [opvolgend bestuurder] omdat hij in hun visie een deel van het probleem was. Daarom hebben zij zich gewend tot [geïntimeerde] , hoewel zij wisten dat [geïntimeerde] op dat moment geen bestuurder meer was. Ondanks dat [geïntimeerde] aangaf dat zij daarom eigenlijk niet in gesprek kon gaan, is zij dat gesprek toch aangegaan. Op 13 september 2018 heeft een gesprek plaatsgehad tussen een aantal ouders, waaronder [appellante] , en [geïntimeerde] , waarbij [geïntimeerde] heeft toegezegd dat zij met de burgemeester zou bespreken of zij bij het oplossen van de problemen bij de kinderopvang een rol kon (gaan) spelen. Dat leidde ertoe dat [geïntimeerde] van de burgemeester geen contact meer mocht hebben met de ouders. Omdat er na het gesprek in september 2018 geen oplossing kwam, de problemen bleven bestaan waardoor de zorgen alleen maar toenamen en uiteindelijk per 1 oktober 2018 de buitenschoolse opvang werd gesloten, raakte [appellante] alleen maar bozer en gefrustreerder. Vanuit die emoties heeft zij, nadat zij een telefoontje van een journalist van het AD kreeg die haar onder meer informatie gaf over de rol van [geïntimeerde] in het faillissement van [bedrijf 5] (een kinderopvang die ook van [geïntimeerde] was geweest) de e-mail geschreven en gestuurd naar, kort gezegd, politiek [gemeente ] .
5.4
Het is goed voorstelbaar dat de gang van zaken in de kinderopvang [appellante] (en ook andere ouders) aan het hart ging en dat zij vond(en) dat er actie moest worden genomen door degenen die daarvoor verantwoordelijk waren. De misstand die [appellante] met haar e-mail aan de kaak heeft willen stellen, betreft het gebrek aan (kwalitatief goede) kinderopvang in de gemeente [gemeente ] . Dat is een ernstige misstand die ook vanwege het algemeen belang de gemeentelijke aandacht verdiende. Daarom mocht [appellante] die misstand met een e-mail onder de aandacht van de politiek betrokkenen brengen. In de e-mail uit [appellante] echter (ook) een groot aantal aantijgingen aan het adres van [geïntimeerde] , trekt zij [geïntimeerde] integriteit in twijfel en beschuldigt zij [geïntimeerde] van belangenverstrengeling. Dat zijn ernstige aantijgingen, die op zichzelf niet nodig waren om die misstand - het gebrek aan kwalitatief goede kinderopvang - onder de (politieke) aandacht te brengen. Het zijn ook aantijgingen die beschadigend kunnen zijn voor de betrokken persoon. Daar staat tegenover dat [geïntimeerde] als publiek en politiek figuur in [gemeente ] zich meer moet laten welgevallen dan een niet-publiek figuur, zeker wanneer die aantijgingen (mede) haar functioneren als wethouder betreffen.
5.5
Die aantijgingen moeten dan wel voldoende steun hebben in de op dat moment
– 7 november 2018 – beschikbare feiten. Evenals de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dat voor een aantal beweringen niet het geval was. Het hof sluit daarvoor aan bij het bestreden vonnis en maakt het oordeel van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.6 tot het zijne. Dat komt erop neer dat een aantal beweringen niet toelaatbaar is omdat de daarin geuite beschuldiging van belangenverstrengeling onvoldoende steun vindt in de op dat moment bekende feiten. Daarbij acht het hof voor zijn voorlopig oordeel mede van belang dat [appellante] ook in hoger beroep geen andere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit zou blijken dat de door haar in de e-mail aan het adres van [geïntimeerde] geuite beschuldigingen wel voldoende steun vonden in de op dat moment bekende feiten. Het hof merkt daarbij nog op dat het door [geïntimeerde] - mogelijk - onvoldoende op afstand zetten van betrokkenheid bij haar activiteiten in de kinderopvang nog niet betekent dat (dus) sprake is van belangenverstrengeling. Dat is een ernstige beschuldiging waarvoor meer feitelijke ondersteuning nodig is, die er op het moment dat [appellante] de e-mail schreef niet was. Daarom mocht [appellante] die beschuldiging en alle beweringen die daarop betrekking hadden of daarmee verband hielden, niet uiten. Dat, zoals [appellante] tijdens de zitting naar voren heeft gebracht “iedereen in [plaats] ervan wist en daarover praatte” maakt dat niet anders. Dat de aantijgingen mogelijk achteraf door later bekend geworden feitenmateriaal wel ondersteund werden, is ook niet van belang.
5.6
Dat betekent dat de rectificatie terecht is toegewezen. Omdat in de tekst daarvan is opgenomen dat de door [appellante] gedane uitlatingen onrechtmatig zijn
voor zover(cursivering hof) [appellante] daarin heeft gesteld dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan (dreigende) belangenverstrengeling, is de formulering niet te ruim en kan deze zo in stand blijven.
5.7
Anders dan de voorzieningenrechter komt het hof niet tot het voorlopig oordeel dat de e-mail van [appellante] heeft geleid tot het aftreden van [geïntimeerde] en dat [appellante] dat met haar e-mail ook heeft beoogd. Voor die conclusie zijn meer gegevens nodig, waaronder het rapport van Necker van Naem van eind november 2018. Dat rapport kent het hof niet. Over de inhoud ervan wilde [geïntimeerde] tijdens de zitting niets zeggen. Maar wat daarvan ook zij, in dit kort geding ligt de vraag of de e-mail (of (ook) andere omstandigheden) heeft (hebben) geleid tot het aftreden van [geïntimeerde] niet voor. Daarom zal het hof ook geen toepassing geven aan de artikelen 21 Rv en 22 Rv (om het rapport Necker van Naem van november 2018 alsnog in het geding te brengen, zoals [appellante] heeft gevorderd). En hoewel het hof de conclusie van de voorzieningenrechter in de slotzin van 4.1.16 van het vonnis dus niet kan onderschrijven (en het daartegen gerichte bezwaar in grief 3 op zichzelf dus terecht is) leidt dat niet tot een andere beslissing.
5.8
Omdat de bezwaren van [appellante] niet tot een andere beslissing leiden heeft [geïntimeerde] - die ook geen andere beslissing wil, maar slechts een bekrachtiging van het vonnis - geen belang bij behandeling van de door haar (in incidenteel hoger beroep) aangevoerde bezwaren tegen het bestreden vonnis. Het hof bespreekt die bezwaren daarom niet.

6.De slotsom

6.1
Het bestreden vonnis blijft in stand (wordt bekrachtigd).
6.2
Omdat [appellante] ongelijk krijgt moet zij de kosten van het hoger beroep van [geïntimeerde] betalen. Het hof zal [appellante] daarom veroordelen tot betaling van: € 324,- voor griffierecht en € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief
(2 punten x tarief II).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 februari 2019,
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 324,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, S.M. Evers en G.J.M. Verburg en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.