ECLI:NL:GHARL:2019:9489

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
200.236.281
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toerekenbare tekortkoming in nakoming van overeenkomst tot bemiddeling bij verkoop van beleggingspanden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Digital Content B.V. over een overeenkomst tot bemiddeling bij de verkoop van beleggingspanden. [appellant] had in juli 2012 Digital Content benaderd om hem te helpen bij de verkoop van zijn beleggingspanden. Hij ondertekende een opdracht tot begeleiding bij verkoop, maar Digital Content heeft de presentaties van de panden van haar website gehaald en een terugtrekkingsnota gestuurd. [appellant] vorderde in eerste aanleg dat Digital Content toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst en dat hij niet gehouden was de terugtrekkingsnota te betalen. De rechtbank wees zijn vorderingen af en kende de vordering van Digital Content in reconventie toe, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van intrekkingskosten.

In hoger beroep heeft [appellant] dertien grieven aangevoerd tegen de afwijzing van zijn vordering in conventie en de toewijzing van de vordering in reconventie. Het hof heeft de feiten uit de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat [appellant] niet aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan door de gevraagde stukken niet aan te leveren. Het hof heeft de Haviltex-maatstaf toegepast om te beoordelen wat partijen zijn overeengekomen en heeft geconcludeerd dat Digital Content gerechtigd was om de overeenkomst op te schorten. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.236.281
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 433721)
arrest van 5 november 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: voorheen: mr. J.G.M. Roels, thans mr. E.R. Jonker,
tegen:
Digital Content B.V.,
gevestigd te Soest,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Digital Content,
advocaat: voorheen: mr. R. Wolters, thans mr. J.M. Deveer.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 1 mei 2018.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de H-16 formulieren waarin beide partijen verzoeken om af te zien van de mondelinge behandeling en de zaak te verwijzen naar de rol voor grieven.
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Deze zaak gaat over het volgende. Digital Content exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met begeleiding/bemiddeling bij de verkoop van beleggingspanden. [appellant] heeft omstreeks juli 2012 Digital Content benaderd in verband met zijn voornemen een aantal van zijn beleggingspanden te verkopen. Op 24 juli 2012 heeft [appellant] een “Opdracht tot begeleiding bij verkoop” (hierna: de overeenkomst) getekend. Digital Content heeft aan de hand van de door [appellant] aangeleverde gegevens website-presentaties gemaakt van twee beleggingspanden die [appellant] wilde verkopen, welke presentaties na goedkeuring door [appellant] zijn geplaatst op haar website www.beleggingspanden.nl. Op of omstreeks 31 augustus 2012 heeft Digital Content de presentaties van de panden van haar website gehaald. Op 3 september 2012 heeft Digital Content aan [appellant] een terugtrekkingsnota gestuurd van € 1.863,54. De panden zijn op 13 december 2012 in het openbaar verkocht omdat ABN-Amrobank haar hypotheekrecht uitoefende.
2.2.
[appellant] heeft Digital Content gedagvaard en in conventie gevorderd voor recht te verklaren dat Digital Content jegens hem toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst en gehouden is de schade die hij daardoor lijdt te vergoeden, nader op te maken bij staat (gezien productie 19 bij inleidende dagvaarding wordt die schade gesteld op € 1.064.000,00). Tevens heeft [appellant] gevorderd voor recht te verklaren dat hij bevrijd is van alle eventuele op hem rustende verplichtingen uit de overeenkomst, in het bijzonder die tot betaling van de terugtrekkingsnota, en hij heeft gevorderd de algemene voorwaarden van Digital Content nietig te verklaren, met veroordeling van Digital Content in de proceskosten.
2.3.
In reconventie heeft Digital Content gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 1.101,94 aan intrekkingskosten, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten alles te vermeerderen met wettelijke rente.
2.4.
De rechtbank heeft de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen en heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
2.5.
[appellant] heeft in hoger beroep dertien grieven aangevoerd tegen de afwijzing van zijn vordering in conventie en de toewijzing van de vordering in reconventie. Het hof stelt voorop dat voor zover [appellant] opkomt tegen het vonnis van 28 juni 2017, hij daarin niet-ontvankelijk is, omdat in dat vonnis enkel een verschijning van partijen is gelast (artikel 131 Rv).
2.6.
De eerste grief heeft betrekking op de feitenvaststelling door de rechtbank. Bij die grief heeft [appellant] geen belang. Het hof heeft de feiten hiervoor onder 2.1. verkort weergegeven en zal verder op de feiten die voor het geschil en de beoordeling in hoger beroep relevant zijn, hierna ingaan.
Grief éénfaalt.
2.7.
Met de
tweede griefkomt [appellant] op tegen overwegingen 4.2. tot en met 4.6. waarin de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte een contractuele verplichting tot het verstrekken van de door Digital Content gevraagde stukken heeft aangenomen waardoor (volgens [appellant] ten onrechte) de conclusie is getrokken dat [appellant] toerekenbaar te kort zou zijn geschoten in de nakoming van die verplichting.
2.8.
Het hof stelt voorop dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de overeenkomst. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang is wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-maatstaf). In dit geval heeft Digital Content per e-mail van 23 juli 2012 de opdrachtbevestiging (hierna: de overeenkomst) aan [appellant] gestuurd en onder meer gevraagd om een kopie van de huurcontracten. In de door [appellant] ondertekende overeenkomst (zie productie 7 inleidende dagvaarding, pagina 2) is opgenomen:
“Op basis van de door de opdrachtgever aangeleverde gegevens (kopie van het eigendomsbewijs en alle andere stukken die in het kader van het bovenstaande van belang kunnen zijn), kunnen wij het hieronder verder gedefinieerde uitvoeren”.Voorts staat in de overeenkomst: “
Opdrachtgever geeft exclusief opdracht tot begeleiding van de verkoop verstrekt aan de opdrachtnemer, die door medeondertekening verklaart deze opdracht aan te nemen, betreffende de bemiddeling bij de verkoop van:(…)”. Aldus is sprake van een overeenkomst tussen partijen waarbij Digital Content bemiddelt bij de verkoop van de beleggingspanden van [appellant] . De vraag om onder meer een kopie van de vergunningen is door Digital Content gesteld bij twee e-mails van 6 augustus 2012 en bij e-mails van 9 en 17 augustus 2012. Op 9 augustus 2012 heeft [appellant] aan Digital Content bericht te zullen zorgen voor de ontbrekende stukken zodra hij terug is van vakantie (letterlijk schrijft [appellant] :
“Goed zo en het moment dat ik terug kom, zal ik zorgen voor alles wat nodig is”). Nadat Digital Content per mail van 17 augustus 2012 vervolgens aangeeft aan [appellant] dat zij geïnteresseerden heeft voor de panden en dat ze graag een kopie van de huurovereenkomsten, vergunningen en overzicht/afschriften van de kosten wil ontvangen ter informatie voor de potentiële koper, bericht [appellant] op eveneens 17 augustus 2012 dat hij, als de koop serieus is, komt met de dossiers/mappen (letterlijk schrijft [appellant] :
“Wat de papieren betreft, zijn allemaal In de dossier/mappen. De huurcontracten etc zijn in meer als 4 dossier/mappen alleen maar huurcontracten. Als de koop echt serieuze is kom ik met de dossier/mappen etc. Hier bevestig ik nogmaals alle woonruimte zijn verhuurd en hun betalen via de bank.”). Per e-mail van 29 augustus 2012 bericht Digital Content vervolgens aan [appellant] dat indien de aanvullende stukken (kopie van de huurovereenkomsten, vergunningen etc) niet voor 31 augustus 2012 zijn aangeleverd, zij de presentaties van de panden van [appellant] van haar website zal halen. [appellant] heeft geen stukken aan Digital Content doen toekomen. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank in overweging 4.2., welke overweging het hof onderschrijft, terecht een verplichting van [appellant] aangenomen tot het leveren van aanvullende gegevens en informatie aan Digital Content uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Immers, in de getekende overeenkomst staat dat [appellant] alle stukken die van belang kunnen zijn zal aanleveren en Digital Content heeft reeds bij het toesturen van deze opdrachtbevestiging aan [appellant] gevraagd om een kopie van de huurcontracten. Daar komt bij dat [appellant] ook meermaals heeft toegezegd de door Digital Content gevraagde, ontbrekende stukken, aan te zullen leveren, zie daarvoor de e-mails hiervoor van 9 en 17 augustus 2012.
Grief tweefaalt.
2.9.
Ook
grief 3van [appellant] faalt. Hiervoor is reeds overwogen dat op [appellant] de verplichting rustte om de ontbrekende stukken (met name de huurcontracten en vergunningen) aan te leveren. Voor zover [appellant] aanvoert dat de op 29 augustus 2012 door Digital Content gestelde termijn niet tot verzuim aan zijn zijde heeft geleid omdat de gegeven termijn onredelijk kort was, volgt het hof hem daarin niet. Bij het oordeel over de redelijkheid van de lengte van de termijn die aan [appellant] voor nakoming is gegeven, zijn termijnen die eerder zijn gesteld van belang bij de beoordeling van de redelijkheid van de in een aanmaning gestelde termijn. Digital Content heeft voorafgaand aan de e-mail van 29 augustus 2012 herhaalde malen termijnen gesteld en [appellant] gemaand. Ook de door [appellant] zelf gedane toezeggingen met daarbij de belofte de stukken te zullen aanleveren (zie de mail van 9 augustus 2012) wegen mee (zie: HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:
2019:1581). Gelet op de veelvuldige eerdere verzoeken van Digital Content en de eerder gedane toezeggingen van [appellant] , acht het hof de uiteindelijk op 29 augustus 2012 gestelde termijn van twee dagen niet onredelijk kort.
2.10.
Ook indien aangenomen moet worden dat de termijn wel te kort was om het verzuim te doen intreden, kan dat niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Hiervoor is overwogen dat sprake is van het niet nakomen door [appellant] van zijn verbintenis tot het aanleveren van de door Digital Content gevraagde stukken. Deze aan de zijde van [appellant] gelegen oorzaak belet de verdere nakoming door Digital Content van de verplichtingen die zij op zich had genomen, reden waarom zij tevens een beroep heeft gedaan op opschorting in de zin van artikel 6:262 BW (zie onder meer memorie van antwoord punt 3.2.). Daartoe was Digital Content gerechtigd (artikel 6:59 BW). Nu in de overeenkomst in artikel 5 nadrukkelijk is opgenomen dat de opdrachtgever bij (onder meer) opschorting gehouden is een vergoeding te betalen van 10% exclusief btw van de courtage, passend bij de laatste gehanteerde koopsom, is [appellant] het (in reconventie door Digital Content gevorderde) bedrag in verband met de terugtrekkingsnota verschuldigd. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat (zie memorie van grieven punt 39) door de verwijzing van Digital Content in haar e-mail van 3 september 2012 naar artikel 4 van de overeenkomst sprake moet zijn van intrekken van de opdracht door Digital Content en geen sprake kan zijn van opschorting. In artikel 4 van de overeenkomst staat immers ook dat de overeenkomst kan worden
“opgeschort”.
Grief 4, die ziet op overweging 4.4. van het bestreden vonnis waarin de rechtbank het beroep op opschorting heeft toegewezen, faalt dan ook.
2.11.
Met
grief 5komt [appellant] op tegen het oordeel in overweging 4.4. van de rechtbank dat Digital Content een rechtvaardig belang bij opschorting zou hebben. Ook deze grief faalt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de tekortkoming van [appellant] tot het aanleveren van de benodigde gegevens voor de uitvoering van de opdracht tot bemiddeling een zodanige tekortkoming oplevert dat opschorting is gerechtvaardigd. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank in overweging 4.4. dat het blijven aanbieden van panden zonder daarbij over de benodigde informatie te beschikken niet alleen potentiële kopers voor de panden van [appellant] zou afschrikken, maar ook negatief zal afstralen op Digital Content en daarmee haar dienstverlening aan haar andere klanten in gevaar zou kunnen brengen.
2.12.
Grief 6ziet op het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is gemotiveerd door [appellant] dat de panden door de verwijdering van de website van Digital Content onverkoopbaar zouden zijn geworden. Hoewel [appellant] terecht aanvoert dat hij in conventie eiser is en dus dat er geen sprake is van een onvoldoende gemotiveerd verweer (zoals de rechtbank heeft overwogen), kan deze grief niet slagen. [appellant] heeft immers onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd zijn aan zijn vordering ten grondslag gelegde stelling dat sprake is van
onverkoopbarepanden enkel en alleen doordat de panden van de website van Digital Content zijn verwijderd. Dat de panden een negatieve status zouden krijgen in de ogen van potentiële kopers die met de vraag achterblijven waarom de panden van de website zijn afgehaald (zie punt 51 memorie van grieven) is daartoe onvoldoende. Het tweede deel van grief 6 is een herhaling van grief 2 ten aanzien van het volgens [appellant] ontbreken van een contractuele verplichting tot het verstrekken van de gevraagde stukken en deelt daarom het lot van grief 2.
2.13.
Met
grief 7komt [appellant] op tegen overweging 4.6. waarin de rechtbank het beroep van [appellant] op artikel 7:402 lid 1 BW heeft verworpen. Nu het hof hiervoor reeds heeft overwogen dat [appellant] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst gehouden was de door Digital Content gevraagde stukken aan haar te doen toekomen (zie overweging 2.8.), gaat het betoog van [appellant] dat hij een nadere aanwijzing zou hebben gegeven waarbij de door Digital Content gevraagde stukken pas zouden worden verstrekt op het moment dat er een serieuze koper zich aandiende niet op. Bovendien geldt dat Digital Content op 17 augustus 2012 aan [appellant] heeft laten weten dat er een geïnteresseerde partij was die een kopie van de huurovereenkomsten wilde hebben, een kopie van de vergunningen en een overzicht/afschrift van de kosten, welke stukken [appellant] vervolgens niet aan Digital Content heeft verstrekt. Dat en waarom deze geïnteresseerde partij geen serieuze koper zou zijn geweest is niet gesteld of gebleken. De conclusie is dan ook dat
grief 7faalt.
2.14.
Grief 8ziet op de door [appellant] gestelde geleden schade. Nu het hof niet toekomt aan de door [appellant] geleden schade omdat voor schadevergoeding de grondslag ontbreekt, behoeft deze grief geen bespreking.
2.15.
Grief 9, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank in overweging 4.8., namelijk dat Digital Content niet tekortgeschoten is in haar verplichtingen jegens [appellant] door de panden van haar website te halen, faalt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de bevoegdheid van [appellant] tot opschorting (zie 2.10.).
2.16.
Met
grief 10komt [appellant] op tegen overweging 4.10. waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang heeft bij zijn vordering tot vernietiging van de algemene voorwaarden. Deze overweging onderschrijft het hof. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
2.17.
Grief 11heeft geen zelfstandige betekenis en faalt daarom.
2.18.
Gelet op het voorgaande is [appellant] in eerste aanleg terecht veroordeeld in de proceskosten, zodat ook
grief 12faalt.
2.19.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht in overwegingen 4.16 en 4.17 de reconventionele vordering van Digital Content tot veroordeling van [appellant] om de intrekkingskosten te betalen toegewezen, zodat ook
grief 13faalt. Dat in artikel 4 van de overeenkomst letterlijk staat dat:
“De opdracht loopt voor onbepaalde tijd, doch kan te allen tijde, met in achtneming van een opzegtermijn van 3 maanden, door beide partijen worden ingetrokken of opgeschort”betekent niet dat voor opschorting een
“opzegtermijn”van drie maanden zou zijn overeengekomen (zie punt 65 memorie van grieven). Een
opzegtermijnziet op opzegging van een overeenkomst, niet op opschorting. Nu partijen in artikel 5 van de overeenkomst zijn overeengekomen dat bij opschorting de door Digital Content in reconventie gevorderde vergoeding verschuldigd is, heeft de rechtbank terecht deze vordering toegewezen.
2.20.
Het bewijsaanbod van de [appellant] wordt gepasseerd omdat het niet gespecificeerd is en omdat het, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, niet ter zake dienend is.
2.21.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Digital Content zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief € 1.074,00).
2.22.
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1.
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 juni 2017;
3.2.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 december 2017;
3.3.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Digital Content vastgesteld op € 726,00 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
3.4.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
3.5.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.