Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
niet in haar hoedanigheid als verhuurder[…]
maar in haar hoedanigheid als eigenaar”, zodat ASR zich niet op de exoneraties zou kunnen beroepen. Het staat partijen echter vrij om contractuele regelingen te treffen die (ook) zien op aansprakelijkheid die uit de wet voortvloeit. De juridische grondslag van de vordering van Aegon c.s. is daarom niet doorslaggevend voor de vraag of ASR zich kan beroepen op de exoneraties. Voor de vraag of de bepalingen uit de huurovereenkomst ook van toepassing zijn op de verbintenis die op grond van artikel 6:162 BW is ontstaan, moeten die bepalingen in de overeenkomst worden uitgelegd (zie ook ECLI:NL:GHSGR:2008:BD4255). De betekenis van een beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Over de betrokken bepalingen is niet onderhandeld. Zowel de tekst van de exoneratie in de overeenkomst zelf als die van de exoneratie in de algemene voorwaarden zien expliciet op schade veroorzaakt door binnenstromen van water of het instromen van vloeistoffen. Dat is – exact – wat zich in dit geval heeft voorgedaan. Dat de lekkage zelf zich in een ander deel van het gebouw bevond, speelt daarbij geen rol: de schade is veroorzaakt doordat het water de kelder instroomde. De exoneraties zijn, gezien de bewoordingen, niet beperkt tot schade veroorzaakt door derden of tot gebreken aan het gehuurde in de zin van artikel 7:204 BW. Er zijn geen verklaringen of gedragingen van partijen of feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan The Society Shop redelijkerwijs kon verwachten dat tussen partijen geen exoneratie voor de onderhavige schade was overeengekomen, althans dat ASR daar in redelijkheid geen beroep op kon doen. Dat wil zeggen dat partijen overeengekomen zijn dat ASR niet aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door binnentredend water, ook niet als de juridische grondslag van de vordering een onrechtmatige daad van ASR of door haar ingeschakelde opdrachtnemers is. Van opzet of grove schuld is geen sprake en ASR kan zich dus beroepen op deze exoneraties. De vorderingen van Aegon c.s. zijn derhalve terecht afgewezen. Bij behandeling van de (overige) grieven heeft Aegon c.s. geen belang.