ECLI:NL:GHARL:2019:9486

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
200.226.659
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor waterschade uitgesloten in huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de aansprakelijkheid van de verhuurder, ASR Dutch Prime Retail Custodian B.V., voor waterschade die is ontstaan bij de huurder, The Society Shop B.V. De huurovereenkomst bevatte een clausule die de aansprakelijkheid van de verhuurder voor waterschade uitsloot. De huurder, samen met Aegon N.V., had in eerste aanleg gevorderd dat ASR aansprakelijk werd gesteld voor de schade die op 13 februari 2012 was ontstaan door wateroverlast. De rechtbank had in haar vonnis van 2 augustus 2019 geoordeeld dat ASR niet onrechtmatig had gehandeld, omdat zij had voldaan aan haar verplichtingen met betrekking tot de asbestsanering en de deskundigen had ingeschakeld die de werkzaamheden uitvoerden. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de exoneratiebedingen in de huurovereenkomst van toepassing waren. Het hof concludeerde dat de schade was veroorzaakt door binnentredend water, waarvoor de verhuurder niet aansprakelijk kon worden gesteld. De vorderingen van Aegon c.s. werden afgewezen, en het hof veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.226.659
(zaaknummer rechtbank C/16/422085 / HA ZA 16-631)
arrest van 5 november 2019
in de zaak van
1. De naamloze vennootschap
Aegon N.V.,
gevestigd te Den Haag,
en
2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
The Society Shop B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde(n) in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseressen,
advocaat: mr. B. Fluit,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASR Dutch Prime Retail Custodian B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. J.H. Tuit.
Appellante sub 1 zal hierna Aegon, appellante sub 2 The Society Shop en appellanten gezamenlijk zullen (in vrouwelijk enkelvoud) Aegon c.s. worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 januari 2019 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de gelijkluidende brieven van het hof van 26 augustus 2019 aan beide partijen;
- de mededeling van 2 september van mr. Fluit, mede namens mr. Tuit, inhoudende dat beide partijen opteren voor schriftelijke afdoening.
1.3.
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
In de kern gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2.
The Society Shop huurt van ASR een winkelruimte aan de rechterzijde van het
pand aan [adres 1] , op het adres [adres 2] . Op de begane grond en in een
gedeelte van de kelder vindt verkoop van herenkleding plaats. In de overige gedeelten van
de kelder worden voorraden opgeslagen.
2.3.
De huurovereenkomst bepaalt (voor zover hier van belang):
“[…]
9.8
Kelder
Verhuurder sluit iedere aansprakelijkheid uit ten aanzien van het van buiten naar binnen stromen van water als gevolg van weersomstandigheden of anderszins, alsmede ten aanzien van het binnendringen van vocht […] Verhuurder is niet gehouden (onderhouds)werkzaamheden te verrichten ter voorkoming of beperking van het binnendringen van vocht.”
2.4.
In de toepasselijke “Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en Andere Bedrijfsruimte ex Artikel 7A:1624 BW” (hierna: de algemene voorwaarden) staat:
“6.5. Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder […] door het optreden en de gevolgen van zichtbare en onzichtbare gebreken aan het gehuurde of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt of ontstaan door […] in- en uitstroming van gassen of vloeistoffen […]”
2.5.
Het niet door The Society Shop gehuurde deel van het pand aan [adres 1] (op het adres [adres 3] ), bestaande uit een winkelgedeelte (linker zijde van het gebouw) en verdiepingen boven straatniveau die zijn ingericht als appartementen, wordt door ASR verhuurd aan een andere partij. In het winkelgedeelte is de winkel B-One gevestigd.
2.6.
Tussen (de rechtsvoorganger van) ASR en de verschillende huurders van het pand
aan [adres 1] heeft overleg plaatsgevonden in verband met een uit te voeren asbestsanering
in het pand.
2.7.
Grontmij Nederland B.V. heeft in opdracht van ASR een Plan van Aanpak d.d. 12
januari 2012 opgesteld voor de asbestsanering en was als directievoerder/aannemer
betrokken bij de werkzaamheden.
2.8.
De saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd door de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid [aannemersbedrijf] B.V.
2.9.
Tijdens het uitvoeren van de asbestsanering is, op maandag 13 februari 2012 waterschade ontdekt op het adres [adres 2] Er bevond zich op de begane grond en in de kelder een grote hoeveelheid water. Het water stroomde vanaf de zolderverdieping naar beneden.
2.10.
In verband met de asbestsanering was een voorraad kleding van The Society ondergebracht in de kelder. De voorraad is grotendeels aangetast door het vocht.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
Aegon c.s. heeft in eerste aanleg gevorderd:
3.1.1.
een verklaring voor recht dat ASR aansprakelijk is voor de schade die op 13 februari 2012 als gevolg van wateroverlast is ontstaan bij The Society Shop aan de [adres 2] ;
3.1.2.
de veroordeling van ASR:
a. om aan Aegon een bedrag van € 230.009,00 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van uitkering aan verzekerde, dat wil zeggen over een bedrag van € 97.500,00 vanaf 29 februari 2012 en over een bedrag van € 132.509,00 vanaf 20 maart 2012, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
b. om aan Aegon een bedrag van € 17.879,26 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 9.533,36 vanaf 16 april 2012, over een bedrag van € 2.229,46 vanaf 28 september 2013, over een bedrag van € 3.488,03 vanaf 3 oktober 2013, over een bedrag van € 1.128,01 vanaf 21 april 2016, althans – ten aanzien van alle hiervoor genoemde bedragen – vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en over de bedragen van € 1.210,00 en € 290,40 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
c. om aan The Society Shop een bedrag van € 2.500,00 te voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
d. om aan The Society Shop de wettelijke rente te vergoeden over een bedrag van € 230.009,00 vanaf 13 februari 2012 tot en met 29 februari 2012 en over een bedrag van € 132.509,00 vanaf 29 februari 2012 tot en met 20 maart 2012;
e. tot betaling aan Aegon en The Society Shop van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
f. tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 2 augustus 2019 overwogen dat ASR vanwege blootstellingsrisico aan asbest gehouden was om op korte termijn de asbestsanering in het pand aan [adres 1] uit te laten voeren. Gebleken is dat ASR er voor heeft gekozen om twee bedrijven in te schakelen waarvan onweersproken is dat deze een goede naam hebben op het gebied van asbestverwijdering en dat ASR zelf niet actief betrokken was bij de werkzaamheden. Er is door Grontmij Nederland B.V. een Plan van Aanpak d.d. 12 januari 2012 opgesteld waaruit blijkt dat het op de weg van de beide bedrijven lag om de voorgestane aanpak van de asbest(sanering)werkzaamheden uit te werken, en daarbij de
humane risico’s (zowel arbeidshygiënisch als de risico’s voor de bewoners/gebruikers) tot
een minimum te beperken. Onder deze omstandigheden mocht ASR er naar het oordeel van
de rechtbank op vertrouwen dat de deskundigen voldoende kennis hadden van de risico’s
die de asbestsanering met zich brengt en dat zij passende maatregelen zouden treffen om de
risico’s van het ontstaan van schade door de uit te voeren werkzaamheden tot het minimum
te beperken. Dit betekent dat van ASR niet verwacht kon worden dat zij vanwege de
intredende kou met de deskundigen in overleg zou treden over te nemen maatregelen, zoals
bijvoorbeeld het (tijdelijk) aftappen van de leidingen, dan wel het verwarmen van de
ruimtes. De conclusie is dan ook dat, gezien deze omstandigheden, niet kan worden
aangenomen dat sprake is van een onrechtmatig handelen door ASR. De vorderingen van Aegon c.s. zijn op die grond afgewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

in principaal hoger beroep
4.1.
In r.o. 4.2. van het vonnis van 2 augustus 2019 overwoog de rechtbank dat de wateroverlast is veroorzaakt doordat het water in de niet geïsoleerde leiding, onder een niet/slecht geïsoleerd dak in een niet tot slecht verwarmde ruimte, tijdens de extreem koude periode is bevroren waardoor de (matige) soldeerverbinding tussen de afsluiter en de leiding, door uitzetting van ijs in de leiding, uit elkaar is geperst. In hoger beroep is daar niet tegen gegriefd en voor zover het hof in het kader van de devolutieve werking in principaal hoger beroep de verweren van ASR hiertegen opnieuw zou moeten beoordelen, neemt het hof de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
4.2.
Op grond van artikel 6:197 BW zijn rechten die gebaseerd zijn op risicoaansprakelijkheden zoals bedoeld in (onder meer) artikelen 6:171 BW (aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten) en 7:174 BW (aansprakelijkheid voor gebrekkige opstallen) niet vatbaar voor subrogatie. Het is tegen die achtergrond dat Aegon c.s. primair een onrechtmatige daad van ASR aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd.
4.3.
Als de grieven tegen het oordeel dat ASR niet onrechtmatig heeft gehandeld zouden slagen, komt het hof toe aan het beroep van ASR op de exoneratiebedingen opgenomen in de huurovereenkomst tussen ASR en The Society Shop en in de algemene voorwaarden. Het hof zal daarom dat verweer eerst behandelen. Aegon c.s. betoogt dat zij ASR aanspreekt “
niet in haar hoedanigheid als verhuurder[…]
maar in haar hoedanigheid als eigenaar”, zodat ASR zich niet op de exoneraties zou kunnen beroepen. Het staat partijen echter vrij om contractuele regelingen te treffen die (ook) zien op aansprakelijkheid die uit de wet voortvloeit. De juridische grondslag van de vordering van Aegon c.s. is daarom niet doorslaggevend voor de vraag of ASR zich kan beroepen op de exoneraties. Voor de vraag of de bepalingen uit de huurovereenkomst ook van toepassing zijn op de verbintenis die op grond van artikel 6:162 BW is ontstaan, moeten die bepalingen in de overeenkomst worden uitgelegd (zie ook ECLI:NL:GHSGR:2008:BD4255). De betekenis van een beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Over de betrokken bepalingen is niet onderhandeld. Zowel de tekst van de exoneratie in de overeenkomst zelf als die van de exoneratie in de algemene voorwaarden zien expliciet op schade veroorzaakt door binnenstromen van water of het instromen van vloeistoffen. Dat is – exact – wat zich in dit geval heeft voorgedaan. Dat de lekkage zelf zich in een ander deel van het gebouw bevond, speelt daarbij geen rol: de schade is veroorzaakt doordat het water de kelder instroomde. De exoneraties zijn, gezien de bewoordingen, niet beperkt tot schade veroorzaakt door derden of tot gebreken aan het gehuurde in de zin van artikel 7:204 BW. Er zijn geen verklaringen of gedragingen van partijen of feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan The Society Shop redelijkerwijs kon verwachten dat tussen partijen geen exoneratie voor de onderhavige schade was overeengekomen, althans dat ASR daar in redelijkheid geen beroep op kon doen. Dat wil zeggen dat partijen overeengekomen zijn dat ASR niet aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door binnentredend water, ook niet als de juridische grondslag van de vordering een onrechtmatige daad van ASR of door haar ingeschakelde opdrachtnemers is. Van opzet of grove schuld is geen sprake en ASR kan zich dus beroepen op deze exoneraties. De vorderingen van Aegon c.s. zijn derhalve terecht afgewezen. Bij behandeling van de (overige) grieven heeft Aegon c.s. geen belang.
4.4.
Het bewijsaanbod van Aegon c.s. wordt gepasseerd omdat er geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden dan de beslissing die hiervoor is gegeven.
in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
4.5.
Aangezien het hof niet toekomt aan behandeling van de grieven in principaal hoger beroep die zien op de gestelde onrechtmatigheid van het handelen van ASR, is de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld niet vervuld.

5.De slotsom

5.1.
Het beroep van ASR op de exoneraties slaagt. Dat moet leiden tot een bekrachtiging van het vonnis in eerste aanleg.
5.2.
In het principaal hoger beroep is Aegon c.s. de in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal Aegon c.s. in de proceskosten veroordelen.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van ASR zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 5.200,00
- salaris advocaat € 3.919,00 (1 punt × tarief VI)
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen vanaf de dag zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in principaal hoger beroep
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 2 augustus 2017;
6.2.
veroordeelt The Society Shop en Aegon in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 5.200,00 voor verschotten en op € 3.919,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
6.3.
veroordeelt The Society Shop en Aegon in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval The Society Shop en Aegon niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
6.4.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in incidenteel hoger beroep
6.5.
verstaat dat de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld, niet is vervuld;
in principaal en incidenteel hoger beroep
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, P.P.M. Rousseau en H.F.P. van Gastel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.