ECLI:NL:GHARL:2019:9450

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
18/01238
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting verschuldigd wegens privégebruik woning door vennoten van een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Vennootschap Onder Firma [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of de vennootschap omzetbelasting verschuldigd is wegens privégebruik van een woning die eigendom is van de vennoten. De vennootschap had over het tijdvak van 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 omzetbelasting op aangifte voldaan, maar maakte bezwaar tegen de voldoening van deze belasting. De Inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar afgewezen, waarna de vennootschap in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarop de vennootschap hoger beroep instelde.

Het Hof oordeelde dat de woning, die in opdracht van de vennoten was gebouwd, niet tot het bedrijfsvermogen van de vennootschap behoort. De vennoten, de heer en mevrouw [A2], hebben de feitelijke beschikkingsmacht over de woning en de vennootschap heeft deze ten onrechte tot haar bedrijfsvermogen gerekend. Het Hof concludeerde dat de vennootschap geen omzetbelasting verschuldigd is voor het privégebruik van de woning door de vennoten. De vennootschap heeft recht op teruggaaf van de eerder betaalde omzetbelasting van € 2.962.

Daarnaast heeft het Hof de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/01238
uitspraakdatum: 5 november 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Vennootschap Onder Firma [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018, nummer 17/2880, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 omzetbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een kwekerij en kwalificeert in verband hiermee als ondernemer voor de omzetbelasting. De vennoten van belanghebbende zijn de heer en mevrouw [A] . De vennoten zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
De vennoten hebben een woning laten bouwen (hierna: de woning). De bouw is gestart in 2008 en de woning is in 2011 in gebruik genomen. De facturen die zijn uitgereikt in verband met de bouw zijn gericht aan [A1] of aan [A2] . Belanghebbende heeft de woning op basis van het Advocaten-arrest (HR 5 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9011) tot haar bedrijfsvermogen gerekend en alle voorbelasting op de bouw in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft jaarlijks omzetbelasting voldaan over het privégebruik van de woning.
2.3.
Belanghebbende heeft in het vierde kwartaal van 2015 omzetbelasting aangegeven en voldaan over het privégebruik van de woning.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de omzetbelasting over het privégebruik van de woning. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
2.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3175 (hierna: het Champignonkwekerij-arrest) betrekking heeft op een andere situatie. In dat geval was sprake van een maatschap met drie maten (vader, moeder, dochter), die gebruik maakte van een pand dat slechts eigendom van twee van hen was. Dan ligt het voor de hand te oordelen dat de maatschap van drie maten het goed niet zowel privé als zakelijk gebruikt. In de onderhavige zaak zijn de vennoten van belanghebbende dezelfde personen als de eigenaren van het pand. Er is, aldus de Rechtbank, geen enkele aanwijzing dat de Hoge Raad ook voor die situatie heeft beoogd af te wijken van de hoofdregel die volgt uit het arrest Charles en Charles-Tijmens. In zoverre is naar het oordeel van de Rechtbank ook het Advocaten-arrest niet achterhaald.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd vanwege privégebruik van de woning. Het geschil spitst zich toe op de vraag of van belang is dat, in afwijking van de situatie waarover de Hoge Raad in het Champignonkwekerij-arrest heeft geoordeeld, de woning ter beschikking staat van alle vennoten van belanghebbende in plaats van twee van de drie vennoten. Belanghebbende leidt uit het Champignonkwekerij-arrest af dat de woning ten onrechte tot het bedrijfsvermogen is gerekend en dat daarom geen omzetbelasting is verschuldigd wegens privégebruik. Het is niet belanghebbende die de woning privé gebruikt, maar de heer en mevrouw [A2] . De Inspecteur bestrijdt deze conclusies.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Net als in de casus waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld in het Champignonkwekerij-arrest, is de woning in de onderhavige casus in opdracht van twee firmanten van belanghebbende gebouwd. De woning is eigendom van deze twee firmanten en wordt door deze firmanten bewoond. De firmanten staan belanghebbende toe een deel van de woning voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de woning in wezen tot het bedrijfsvermogen van belanghebbende behoort. Het is niet belanghebbende die de feitelijke beschikkingsmacht over de woning heeft, maar die berust bij de twee firmanten (de heer en mevrouw [A2] ). Belanghebbende heeft de woning destijds ten onrechte tot haar btw-bedrijfsvermogen gerekend en de voorbelasting op de bouw afgetrokken. Aangezien de woning niet tot haar bedrijfsvermogen behoort, is belanghebbende geen omzetbelasting verschuldigd wegens het privégebruik door beide firmanten.
4.2.
Belanghebbende heeft in de aangifte voor het vierde kwartaal van 2015 ten onrechte omzetbelasting begrepen wegens het privégebruik van de woning. Tussen partijen is dan niet in geschil dat aan belanghebbende € 2.962 dient te worden teruggegeven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Aangezien het Hof het hoger beroep en het beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 254 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift)  wegingsfactor 1  € 254), € 1.024 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512) en € 1.024 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512), ofwel in totaal op € 2.302.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– gelast de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting te verlenen van € 2.962 voor het vierde kwartaal van 2015;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.302,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 333 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 508 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op 5 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 november 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.