ECLI:NL:GHARL:2019:9413

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
200.259.966/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning van een kind door een man wegens onvoldoende vaststelling van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige door de man. De man had eerder bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Almere verzocht om erkenning van de minderjarige, maar dit verzoek was geweigerd op grond van onvoldoende vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank Midden-Nederland had de beslissing van de ambtenaar vernietigd, maar de ambtenaar ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende inspanningen had verricht om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. De man had een W-document en een geboorteakte overgelegd, maar deze documenten waren niet toereikend om zijn identiteit met zekerheid vast te stellen. Het hof benadrukte dat het van groot belang is dat akten van de burgerlijke stand de juiste gegevens bevatten, en dat er geen reden was om af te wijken van de vereisten voor identificatie. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man af, waarmee de weigering van de ambtenaar om de erkenning op te maken werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.966/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/461068 / FL RK 18-1128)
beschikking van 31 oktober 2019
in de zaak van
de ambtenaar van de burgerlijk stand
van de gemeente Almere,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de ambtenaar,
en
de persoon zich in de procedure noemende
[verweerder],
zonder vaste woon- en/of verblijfplaats,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.C. Weijsenfeld te Haarlem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 februari 2019, (hierna ook: de bestreden beschikking) uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens (zo heeft het hof begrepen) verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking met productie(s), ingekomen op 20 mei 2019;
- een journaalbericht van mr. Weijsenfeld van 28 mei 2019 met productie(s);
- een brief van de ambtenaar van 29 mei 2019 met productie(s) ;
- een brief van de rechtbank van 27 mei 2019 met als productie het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 12 juni 2019;
- een journaalbericht van mr. Weijsenfeld van 17 juni 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Weijsenfeld van 28 juni 2019 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- een aanvullend beroepschrift van de ambtenaar van 22 augustus 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Weijsenfeld van 23 augustus 2019 met productie(s).
2.2
Tot het dossier behoort voorts de nader te noemen beschikking van het hof van 18 juni 2019.
2.3
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden op 3 september 2019 te Zwolle. Namens de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn verschenen de heer [B] en [C] . Ook de man is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en door een beëdigd tolk in de Engelse taal, mevrouw [D] (tolknummer [000] ). De man is vergezeld door een begeleidster, mevrouw [E] .
2.4
De vrouw is niet in de procedure verschenen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een relatie gehad.
3.2
Uit de vrouw is [in] 2010 geboren: [de minderjarige] (hierna te noemen [de minderjarige] ). De vrouw oefent van rechtswege het gezag over [de minderjarige] alleen uit. [de minderjarige] en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit. [de minderjarige] heeft haar gewone verblijfplaats (bij de vrouw) in Nederland.
3.3
De man heeft zich in februari 2018 gewend tot de ambtenaar met het verzoek om erkenning van de minderjarige [de minderjarige] door hem. De ambtenaar heeft bij besluit van
20 april 2018 geweigerd deze akte van erkenning op te maken.
3.4
De man heeft zich vervolgens – op grond van artikel 1:27 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – gewend tot de rechtbank, die het besluit van de ambtenaar van 20 april 2018 heeft vernietigd en, uitvoerbaar bij voorraad, de ambtenaar heeft gelast om alsnog een akte van erkenning op te maken en de latere vermelding toe te voegen aan de geboorteakte van [de minderjarige] en op te nemen in de registers van de burgerlijke stand met daarin de gegevens van de man.
3.5
Wat betreft de wettelijke beletselen voor erkenning genoemd in artikel 1:204 BW staat vast dat de minderjarige (die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt) alleen de vrouw als (juridische) ouder heeft en dat de vrouw in 2018 (schriftelijk) en in 2019 (schriftelijk waarbij een gemeentemedewerker ter plaatse haar handtekening heeft gecontroleerd aan de hand van een identiteitsbewijs) toestemming heeft gegeven voor erkenning van [de minderjarige] door de man.

4.De omvang van het geschil

4.1
In hoger beroep is in geschil de weigering van de ambtenaar tot het opmaken van een akte van erkenning van [de minderjarige] door de man - en toevoeging van deze erkenning aan de geboorteakte van [de minderjarige] door middel van een latere vermelding - op grond van artikel 1:18b BW.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 22 februari 2019 heeft de rechtbank besloten als onder 3.4 vermeld.
4.3
De ambtenaar is met zes grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 22 februari 2019. De grieven I tot en met V beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen waarbij grief I het toepasselijke recht betreft, de ambtenaar in de grieven II en III betwist dat hij in de gegeven omstandigheden de identiteit en nationaliteit en de burgerlijke staat van de man uit de beschikbare gegevens heeft kunnen en moeten vaststellen en de ambtenaar in grief IV betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat de ambtenaar niet heeft betwist dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] en dat de man wekelijks omgang heeft met haar en in grief V dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat erkenning strijdig is met de Nederlandse openbare orde. Grief VI betreft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De ambtenaar verzoekt in de hoofdzaak de beschikking van de rechtbank te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de man alsnog af te wijzen.
4.4
De man heeft zich verweerd en heeft verzocht het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
4.5
Bij de onder 2.2. genoemde beschikking van 18 juni 2019 heeft het hof, in het incident tot schorsing (grief VI van het hoger beroep), de werking van de bestreden beschikking geschorst.

5.De motivering van de beslissing

Procedureel
5.1
De ambtenaar heeft op 22 augustus 2019 een aanvullend beroepschrift op het verweerschrift van de man toegezonden. De man heeft bezwaar gemaakt tegen kennisname daarvan omdat de ambtenaar zich hiermee een tweede schriftelijke ronde heeft toegeëigend, in afwijking van de regels voor de verzoekschriftprocedure. Gelet op dit bezwaar heeft het hof besloten bij de beoordeling van het hoger beroep geen rekening te houden met de inhoud van de aanvulling. Daarbij is het hof ook voorbij gegaan aan het standpunt van de ambtenaar dat de aanvulling als pleitaantekeningen kunnen worden gezien omdat de aanvulling de in het procesreglement voorgeschreven maximale omvang van pleitaantekeningen overstijgt. Het hof heeft wel kennisgenomen van de producties die de ambtenaar bij het aanvullend beroepschrift heeft overgelegd en heeft deze bij de beoordeling betrokken.
5.2
Verder merkt het hof op dat de man tijdens de mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek had geklaagd over de incompleetheid van procesdossier uit eerste aanleg zoals dat door de ambtenaar in hoger beroep is overgelegd. Het hof had de man op die zitting uitgenodigd om de eventuele ontbrekende stukken alsnog te overleggen, en heeft geconstateerd dat de man bij journaalbericht van 17 juni 2019 inderdaad ontbrekende stukken uit eerste aanleg heeft toegezonden.
Toepasselijke recht
5.3
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil, dient het hof eerst vast te stellen welk recht van toepassing is op de door de man gewenste erkenning.
5.4
Op grond van artikel 10:95 BW wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, op grond van
artikel 10:95 BW bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit de persoon, genoemd in de eerste volzin, de nationaliteit van meer dan één staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Indien volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Is erkenning ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Bezit het kind de nationaliteit van meer dan één staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de persoon, genoemd in de eerste volzin.
5.5
Uit genoemd artikel volgt dat, in beginsel, de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning worden bepaald door het recht van de staat waarvan de man de nationaliteit bezit.
5.6
De vraag naar de nationaliteit van de man houdt partijen in onderhavige procedure verdeeld. De man stelt dat hij de Sierra Leoonse nationaliteit bezit terwijl de ambtenaar zich op het standpunt stelt dat die nationaliteit niet waarschijnlijk is, omdat, uitgaande van de taal die de man spreekt, eerder sprake lijkt te zijn van de Nigeriaanse nationaliteit. Vaststelling van nationaliteit vindt in beginsel plaats op basis van een (bron)document waaruit deze nationaliteit blijkt, een paspoort uitgegeven door de autoriteiten van het land waarvan de betreffende persoon onderdaan is of een gelegaliseerde geboorteakte uit het land van herkomst. In het onderhavige geval kan het hof de nationaliteit van de man (Sierra Leoonse, Nigeriaanse dan wel een andere nationaliteit) niet vaststellen omdat een paspoort als hiervoor genoemd ontbreekt en de overgelegde geboorteakte - het hof verwijst hiervoor mede naar de overwegingen die hierna zullen volgen - niet toereikend is. Dit betekent dat aanknoping bij het nationale recht van de man niet mogelijk is. Gelet op het begunstigingsbeginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 10:95 BW zal het hof op basis van de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland Nederlands recht toepassen op de door de man gewenste erkenning.
5.7
Het vorenstaande betekent dat de vraag of en zo ja onder welke voorwaarden de man kan erkennen dient te worden beantwoord naar Nederlands recht waarbij het hof aantekent dat, op grond van lid 3 van artikel 10:95 BW, op de toestemming van de vrouw tot erkenning eveneens Nederlands recht van toepassing is.
Erkenning naar Nederlands recht
5.8
Ingevolge artikel 1:203 lid 1 aanhef en onder a BW kan erkenning geschieden bij een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand. In dezen is van belang dat ingevolge artikel 1:16a BW de ambtenaar van de burgerlijke stand is belast met het opnemen in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand van akten en de daaraan toe te voegen latere vermeldingen. In artikel 1:18 BW is bepaald dat de ambtenaar in de akten alleen mag opnemen hetgeen ingevolge het bij of krachtens de wet bepaalde moet worden verklaard of opgenomen. Alvorens tot het opmaken van een akte over te gaan, is de ambtenaar - ingevolge lid 2 - gehouden de door partijen bij de akte verstrekte gegevens door raadpleging van de basisregistratie personen en, zo nodig, andere daartoe bestemde registers of bevoegde autoriteiten te verifiëren. Mocht de verificatie niet voldoende gegevens opleveren of duidelijkheid verschaffen voor het opmaken van de akte, dan is hij - ingevolge lid 3 - bevoegd zich, al dan niet in persoon, alle bescheiden te doen vertonen die hij voor het opmaken van de akte of voor de vaststelling van de in de akte op te nemen gegevens noodzakelijk acht. Bij het Besluit burgerlijke stand 1994, dat van toepassing is verklaard in lid 5, is al hetgeen het opmaken van de akte betreft geregeld. In artikel 1:20 lid 1 BW is bepaald dat de ambtenaar aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand latere vermeldingen voegt van akten van de burgerlijke stand en andere authentieke akte zoals erkenning. In artikel 1:20c BW (betreffende latere vermeldingen) is artikel 1:18 BW voornoemd en artikel 1:18c BW (zie hierna) van overeenkomstige toepassing verklaard.
5.9
Op grond van artikel 1:18c BW (overeenkomstig van toepassing verklaard in artikel 1:20c BW) weigert de ambtenaar tot het opmaken van een akte van de burgerlijke stand over te gaan en een latere vermelding aan een akte toe te voegen wanneer hij meent dat de partij die om deze akte verzoekt in gebreke blijft met het overleggen van de in artikel 1:18 lid 3 BW bedoelde bescheiden of dat deze overgelegde bescheiden ongenoegzaam zijn (lid 1) of wanneer hij meent dat de Nederlandse openbare orde zich daartegen verzet (lid 2).
5.1
Op grond van artikel 49, derde lid van het Besluit burgerlijke stand 1994 vermeldt de latere vermelding van de akte van erkenning onder meer de geslachtsnaam, de voornamen en de plaats en de dag van geboorte van de erkenner (lid 1sub c) als ook welk recht op grond van artikel 10:95 BW is toegepast op de erkenning (lid 1 sub f).
5.11
Voor het vaststellen van de nationaliteit, de (juistheid van de) persoonsgegevens van de erkenner (conform artikel 49 lid 1 sub c en f voornoemd), is de ambtenaar gehouden gegevens te verifiëren (artikel 1:18 lid 2 BW voornoemd) en bevoegd zich alle bescheiden te doen vertonen die hij hiervoor noodzakelijk acht (artikel 1:18 lid 3 BW voornoemd)
5.12
De ambtenaar heeft het opmaken van de akte geweigerd op grond van artikel 18c lid 1 BW omdat, zo blijkt uit de in de procedure gegeven nadere toelichting op het desbetreffende besluit, de man (slechts) een W-document heeft verstrekt - en in het bijzonder niet een paspoort heeft afgegeven door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is - en de ambtenaar aan de hand van genoemd W-document zijn (nationaliteit en) identiteit en burgerlijke staat niet heeft kunnen vaststellen. Tijdens de procedure heeft de man aanvullend een geboorteakte en een nationaliteitsverklaring overgelegd.
5.13
De man heeft aldus met het oog op het vaststellen van zijn (nationaliteit en) identiteit (mede op verzoek van de ambtenaar) op dit moment onder meer de volgende bescheiden voor handen: een (inmiddels verlopen) W-document, een geboorteakte die tijdens de onderhavige procedure gelegaliseerd is alsmede een nationaliteitsverklaring. De man heeft er voorts op gewezen dat aan hem destijds niet alleen genoemd W-document is afgegeven maar ook een BSN nummer is verstrekt, dat hij tot en met 2014 ingeschreven heeft gestaan in de gemeentelijke basisadministratie en dat aan hem een bijstandsuitkering is verstrekt.
5.14
De ambtenaar heeft door middel van de grieven II en III, en ook nog na de overlegging van geboorteakte en de nationaliteitsverklaring door de man, betwist dat de bescheiden die de man thans ter beschikking heeft toereikend zijn althans in de gegeven situatie toereikend moeten zijn omdat sprake zou zijn van bewijsnood en door middel van de grieven IV en V aangevoerd dat er aanwijzingen zijn voor een schijnerkenning, een erkenning die is gericht op het verkrijgen van een verblijfstitel van de man in Nederland. De man heeft de grieven gemotiveerd weersproken en stelt dat de (thans) overgelegde bescheiden in de gegeven situatie toereikend (moeten) zijn althans dat hij [de minderjarige] moet kunnen erkennen nu met name de belangen van [de minderjarige] , in het licht van de internationale verdragen, meebrengen dat zij aanspraak kan maken op het in rechte vaststellen van hun relatie als een familierechtelijke betrekking.
5.15
Het hof dient primair (nog afgezien van zijn burgerlijke staat) te beoordelen of uit de inmiddels beschikbare bescheiden kan worden afgeleid dat de man is wie hij zegt dat hij is: [verweerder] , geboren [in] 1982 in [F] , Sierra Leone, zijnde ook de persoonsgegevens die moeten worden opgenomen in de akte van erkenning.
5.16
Het door de man overgelegde W-document dat de IND hem bij binnenkomst in Nederland in het jaar 2000 heeft verstrekt als (tijdelijk) identificatiedocument, is afgegeven op grond van de informatie die hij zelf bij binnenkomst in Nederland aan de IND heeft verstrekt. Er heeft op dat moment geen eigen onderzoek van de IND plaatsgevonden naar de juistheid van de door de man verstrekte persoonsgegevens. Op basis van dit tijdelijke - nadien ingetrokken - identiteitsdocument kan de nationaliteit en identiteit van de man dan ook niet met zekerheid worden vastgesteld. Dit geldt temeer nu in de verschillende (vreemdelingenrechtelijke) procedures die zijn gevoerd over het verblijfsrecht van de man twijfels zijn gerezen over het land van herkomst van de man. Ook de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, de toekenning van een BSN nummer en de toekenning van een woning en uitkering vinden hun grondslag enkel in de eigen verklaring van de man en niet (mede) op basis van een eigen onderzoek van de betreffende instanties.
5.17
Verder heeft de man een geboorteakte uit Sierra Leone overgelegd welke "certified true copy bc/2017" hij tijdens de procedure in hoger beroep met de hulp van familieleden heeft laten legaliseren. Deze geboorteakte is, op verzoek van de ambtenaar, door de IND onderzocht. Uit het onderzoek van de IND (Bureau Documenten) van de geboorteakte is gebleken dat het document zelf met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is, maar dat niet kan worden vastgesteld dat het document bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat evenmin kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Daarmee kan niet worden aangenomen dat de geboorteakte de persoon van de man (en niet een willekeurige derde) betreft. Ook heeft de man een verklaring betreffende nationaliteit uit Sierra Leone overgelegd welke "Affidavit confirming citizinship" door de IND (Bureau Documenten) is onderzocht die echter geen uitspraak heeft kunnen doen over de echtheid, de opmaak en de afgifte van het document terwijl de inhoudelijke juistheid niet vastgesteld kan worden.
5.18
Het hof acht, met de ambtenaar, de op dit moment beschikbare bescheiden niet toereikend om de (nationaliteit en) identiteit van de man met het oog op de door hem gewenste erkenning van [de minderjarige] met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen. Daarbij weegt ook mee dat, ook als de door de onder 5.17 overgelegde stukken authentiek en inhoudelijk juist zouden zijn, bij gebrek aan bijvoorbeeld een foto, de schakel tussen de betreffende documenten en de man die bij de burgerlijke stand en in deze procedure is verschenen, nog steeds ontbreekt. Ook de omstandigheid dat de verklaring en uitlatingen van de man over zijn herkomst en identiteit consistent zijn, voor zover het hof bekend, en dat deze overeenstemmen met de persoonsgegevens zoals deze in hiervoor genoemd W-document en de geboorteakte zijn opgenomen, acht het hof mede gelet op hetgeen de ambtenaar daarover naar voren heeft gebracht niet doorslaggevend.
5.19
Verder is naar het oordeel van het hof niet althans onvoldoende komen vast te staan dat alle informatie over de identiteit(sbewijzen) van de man die in redelijkheid kan worden verkregen ook is verkregen althans dat door de man toereikende pogingen in het werk zijn gesteld om deze informatie te verkrijgen. Vooralsnog is dan ook niet aannemelijk dat de man in de onmogelijkheid verkeert om bescheiden te verkrijgen en te overleggen die wel voldoende zijn om zijn (nationaliteit en) identiteit te kunnen vaststellen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is bijvoorbeeld gebleken dat de man eerder, in een verblijfs- c.q. uitzettingsprocedure, geen medewerking heeft verleend aan een presentatie van hem bij de ambassade van Sierra Leone in Brussel om te laten vaststellen dat hij inderdaad afkomstig is uit Sierra Leone. Ook als het hof het standpunt van de man volgt dat hij niet zelf naar Sierra Leone kan reizen om een paspoort aan te vragen, is de juistheid van zijn stelling dat hij evenmin bij de ambassade in Brussel een aanvraagformulier voor een paspoort kan opvragen opdat zijn familie voor hem het paspoort in Sierra Leone kan aanvragen niet gebleken. Dat de man ook bij een dergelijke aanvraag naar Sierra Leone moet reizen om het paspoort persoonlijk in ontvangst te nemen, heeft hij, in de licht van de betwisting door de ambtenaar, onvoldoende onderbouwd. Ter zitting is bovendien aan de orde geweest dat de inmiddels verkregen (en gelegaliseerde) geboorteakte nieuwe mogelijkheden kan bieden om, eventueel met hulp van de IND, via de ambassade van Sierra Leone in Brussel (dan wel het consulaat in Den Haag) bevestigd te krijgen dat de geboorteakte als document niet alleen echt is maar ook bevoegd is opgemaakt en afgegeven, inhoudelijk juist is en de man betreft. In redelijkheid kan van de man gevergd worden dat hij op dit punt (nog) de nodige initiatieven en inspanningen verricht om te kunnen komen tot vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit.
5.2
Het hof benadrukt in dezen dat het van groot belang is dat akten van de burgerlijke stand de juiste gegevens bevatten, juist ook omdat deze akten door verschillende instanties en in het maatschappelijk verkeer als brondocumenten worden gebruikt. Nu de identiteit van de man (vooralsnog) onvoldoende is komen vast te staan en evenmin is gebleken dat sprake is van bewijsnood aan de zijde van de man, ziet het hof geen aanleiding om op grond internationale verdragen en in het bijzonder op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden dan wel artikel 7 van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind voorbij te gaan aan het vereiste dat de identiteit van de man op basis van bescheiden (met voldoende objectieve bewijskracht) dient te worden vastgesteld. Juist wanneer nog redelijke inspanningen tot het verkrijgen van dergelijke bescheiden van de man gevergd kunnen worden, is er (nog) geen reden om op grond van het recht op 'family life' en/of het belang van [de minderjarige] een uitzondering toe te staan. Het hof komt om voornoemde redenen daarom (ook) niet toe aan de verzoeken van de man om een DNA-onderzoek te gelasten (waarbij het hof aantekent dat erkenning op zichzelf geen biologisch vaderschap vereist), een bijzondere curator te benoemen dan wel een onderzoek te laten doen door de raad voor de kinderbescherming. Ook de omvang van de contacten en zorgtaken ten aanzien van [de minderjarige] (en de verdere relatie met de vrouw) en het al dan niet bestaan van 'family life' met haar behoeft geen nadere bespreking nu ook deze omstandigheden niet van betekenis zijn voor de huidige beoordeling en beslissing van het hof.
5.21
Alles in ogenschouw nemende is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de ambtenaar het opmaken van een akte van erkenning van de minderjarige [de minderjarige] door de man heeft kunnen weigeren.

6.De slotsom

6.1
De grieven II en III met betrekking tot het ontbreken van voldoende bescheiden om de (nationaliteit en) identiteit en de burgerlijke staat van de man te kunnen vaststellen slagen en leiden reeds tot vernietiging van de bestreden beschikking en dat betekent dat de overige grieven niet nader besproken behoeven te worden.
6.2
Het hof zal het verzoek van de ambtenaar in hoger beroep toewijzen. Dat betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidend verzoek van de man (alsnog) zal afwijzen om primair het besluit van de ambtenaar van 20 april 2018 te vernietigen, de ambtenaar te gelasten alsnog een akte van erkenning op te maken, deze als latere vermelding toe te voegen aan de geboorteakte van [de minderjarige] en op te nemen in de registers van de burgerlijke stand met de gegevens van de man, en subsidiair een bijzondere curator te benoemen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 februari 2019 en opnieuw rechtdoende in hoger beroep;
wijst af de inleidende verzoeken van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. M.P. den Hollander en mr. A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 31 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.