ECLI:NL:GHARL:2019:9236

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
200.262.413/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek inzake verkoop echtelijke woning met belangenafweging tussen vrouw en man

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in een schorsingsverzoek met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 12 april 2019 had bepaald dat de woning verkocht moest worden. De vrouw stelt dat zij de woning wil overnemen en dat een verhuizing voor hun dochter, die ernstige psychische problemen heeft, onwenselijk zou zijn. De man, verweerder, verzet zich tegen het verzoek en stelt dat hij zonder verkoop van de woning geen hypotheek kan krijgen.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij de schorsing, terwijl de man zijn stelling dat hij geen andere woonruimte kan krijgen niet heeft onderbouwd. Het hof oordeelt dat het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de beschikking. Daarom heeft het hof het verzoek tot schorsing toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.262.413/02
(zaaknummers rechtbank Overijssel 223153 en 228659)
beschikking van 29 oktober 2019 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J.W. Bovenmars-Wilmink te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 april 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de echtelijke woning aan de [a-straat 1] te [A] (hierna: de woning) zal moeten worden verkocht, waarbij geldt dat partijen zich binnen één maand na heden dienen te wenden tot een gezamenlijk gekozen makelaar om de woning in de verkoop te doen. De makelaar zal de vraagprijs vaststellen, waarbij verkocht zal worden tegen de hoogst mogelijke prijs, te beoordelen door de makelaar. De met verkoop en levering gemoeide kosten door partijen zullen bij helfte worden gedeeld en deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 10 juli 2019;
- het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing met producties;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Bovenmars-Wilmink van 25 september 2019 met productie 20.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de vrouw schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de hiervoor onder 1 genoemde beslissing betreft,
althans de man te bevelen voor het verschil in waarde van de onroerende zaken in Marokko zekerheid te stellen als onder punt 17 van het beroepschrift weergegeven, althans een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht.
3.2
De man voert hiertegen verweer. Hij verzoekt het hof de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze schorsingszaak.
Juridisch kader
3.3
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.4
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de verzoeker bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
Dat neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wenst aan zijn verzoek ten grondslag kan leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5
Het hof stelt vast dat de rechtbank niet een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, zodat het hof zal beslissen met inachtneming van het vermelde onder (i) tot en met (iii).
Beoordeling
3.6
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de vrouw belang heeft bij de door haar verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
De vrouw stelt dat zij de woning wil overnemen en daartoe in staat is. Zij heeft ter onderbouwing van haar stelling een berekening overgelegd met onderliggende bewijsstukken, waaronder de taxaties van de woning in [A] en van de onroerende zaken in Marokko.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de vrouw belang heeft bij haar verzoek. Of de vrouw daadwerkelijk in staat is de woning over te nemen, hetgeen de man betwist, zal in de hoofdzaak moeten worden beoordeeld.
3.7
Het hof komt vervolgens toe aan de afweging van de belangen van partijen in het licht van de omstandigheden van het geval en oordeelt als volgt.
De vrouw stelt onweersproken dat de dochter van partijen [B] (thans 18 jaar oud), die bij de vrouw inwoont, op dit moment ernstige, psychische problemen heeft. Een verhuizing zou voor [B] ingrijpend en daarom onwenselijk zijn. Daarnaast stelt de vrouw dat zij de woning wil overnemen en daartoe in staat is. Het hof is van oordeel dat de vrouw hiermee haar (woon)belang voldoende onderbouwd heeft gesteld. De man onderbouwt zijn stelling, dat zonder de verkoop van de woning hij geen hypotheek kan krijgen en hij onvoldoende vermogen heeft om een andere woning te kopen, niet. Evenmin onderbouwt de man dat hij op korte termijn niet over woonruimte kan beschikken.
Bij afweging van de belangen van partijen acht het hof het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder wegen dan het belang van de man bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking voor zover het de hiervoor onder 1 genoemde beslissing betreft.
Het verzoek tot schorsing zal daarom worden toegewezen.
3.8
Nu het hof het verzoek tot schorsing zal toewijzen, komt het hof niet meer toe aan de beoordeling van het verzoek van de vrouw om de man te bevelen om zekerheid te stellen middels een depot bij een nog aan te wijzen notaris.
3.9
Het hof zal de proceskosten compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure hun gezamenlijke woning betreft.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 april 2019, voor zover deze de hiervoor onder 1 genoemde beslissingen over de verkoop van de echtelijke woning aan de [a-straat 1] te [A] betreft;
compenseert de proceskosten in de schorsingszaak aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 29 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.