ECLI:NL:GHARL:2019:913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
18/00353
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en vergrijpboete door Fiscale eenheid [X] B.V. en [Y] B.V.

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de fiscale eenheid [X] B.V. en [Y] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 8.937 en een vergrijpboete van 50% zijn opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de rechtbank de uitspraak van de inspecteur gedeeltelijk vernietigde en de vergrijpboete matigde wegens overschrijding van de redelijke termijn. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het Hof op 9 januari 2019 de zitting heeft gehouden. De gemachtigde van de belanghebbende is niet verschenen, maar de zitting ging door. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de facturen die door de belanghebbende zijn ingediend, valselijk zijn opgemaakt en dat er geen belaste prestaties tegenover stonden. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de vergrijpboete van 50% ook terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende opzet heeft gehad om onterecht voorbelasting in aftrek te brengen. De rechtbank had de boete gematigd, maar het Hof ziet geen aanleiding om deze verder te verlagen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00353
uitspraakdatum: 5 februari 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Fiscale eenheid [X] B.V. en [Y] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2018, nummer AWB 17/1603, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Enschede(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 8.937. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van 50%.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur over de vergrijpboete vernietigd en de vergrijpboete verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. Er is niemand verschenen die de bevoegdheid heeft belanghebbende te vertegenwoordigen. De gemachtigde van belanghebbende, mr. [A] , is bij aangetekende brief van 22 november 2018 op het door hem opgegeven kantooradres [a-straat] 96, [B] , uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Deze brief is op 23 november 2018 op het genoemde adres afgeleverd. Het Hof stelt vast dat de uitnodiging op juiste wijze is verzonden en de gemachtigde heeft bereikt. De gemachtigde heeft niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. De wel ter zitting verschenen – doch niet meer vertegenwoordigingsbevoegde – [C] heeft desgevraagd verklaard dat de gemachtigde wegens familieomstandigheden niet ter zitting kon verschijnen.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende verricht koeriersdiensten. De bestuurder tijdens het naheffingstijdvak is [C] .
2.2.
In 2015 heeft een boekenonderzoek plaatsgehad naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het jaar 2014 en meer specifiek de geclaimde voorbelasting. De bevindingen zijn neergelegd in het controlerapport van 2 juli 2015 waarin onder meer het volgende is opgenomen:

Facturen [D] BV
In de administratie van [Y] BV bevinden zich diverse facturen die betrekking hebben op onderhoud en vervanging van transportmiddelen. Eén van deze bedrijven betreft [D] BV.
(…)
[D] was tot 24 oktober 2013 gevestigd op het adres [b-straat] 55 in [E] .
(…)
Het pand aan de [b-straat] is door [F] gehuurd van 1 januari 2013 tot 1 oktober 2013. Vanaf april 2013 had [D] niet meer de beschikking over apparatuur om reparaties aan auto’s uit te voeren. Er werd volgens de verhuurder enkel in auto’s gehandeld, niet gerepareerd.
Op 14 januari 2015 heeft [F] , eigenaar van [D] tegenover de Belastingdienst aangegeven dat vanaf december 2013 [D] niet meer van hem was en dat hij er geen activiteiten meer mee heeft ontplooid. Volgens [F] was het bedrijf middels Stichting [G] bestuurd door [H] .
Op 31 maart heeft [H] , voornoemd, tegenover de Belastingdienst aangegeven dat hij nimmer activiteiten voor [D] heeft ontplooid sinds hij middels Stichting [G] bestuurder is geworden van [D] BV. Tot het moment dat [D] BV verhuisde van de [b-straat] 55 naar een ander adres kwam [H] vrijwel dagelijks in het bedrijfspand van [D] BV. Reparaties zijn er bij [D] niet verricht.
Volgens [H] is thans een Bulgaarse dame bestuurder van onder andere Stichting [G] . Zij heeft geld ontvangen om bestuurder te worden en daarna weer naar Bulgarije vertrokken.
Mede gezien het feit dat de afstand [Z] ( [c-straat] ) - [E] ( [b-straat] 55) bijna 75 km enkele reis bedraagt zijn hierover aan [C] vragen gesteld. In eerste aanleg gaf [C] aan dat de auto’s gerepareerd werden daar waar de auto zich op dat moment bevond danwel een werknemer eventueel woonde. Tijdens een ander gesprek heeft [C] aangegeven dat zijn broer [I] de reparaties van [D] BV heeft geregeld. Bij zijn broer is dit niet verifiëren aangezien zijn broer vertrokken is, onbekend waarheen.
(…)
Op 8 mei 2014 en 10 juni 2014 wordt een Sprinter gehuurd van [D] . [D] had in die periode geen Mercedes Sprinter in eigendom om te kunnen verhuren. Daarnaast heeft [Y] BV een mobiliteitsgarantie afgesloten voor een vijftal auto’s/bedrijfswagens. Er was dus geen vervangend vervoer voor eventueel in reparaties zijnde bedrijfsauto’s nodig. Uit de administratie komt verder niet naar voren dat deze bus ingezet is voor extra ritten.
De op de facturen van [D] BV vermelde omzetbelasting is niet aan de Belastingdienst afgedragen.
(...)
Uit de administratie van [D] is niet gebleken dat er reparaties zijn uitgevoerd danwel dat er bemiddeld is in de uit te voeren reparaties.
(..)
Facturen [J] BV
Volgtijdelijk worden zijn er door [Y] BV facturen van [J] BV uit [K] in de administratie opgenomen.
Op 2 juni 2014 heeft [L] de aandelen van [J] overgenomen. Vanaf 15 september 2014 is [M] de algemeen directeur. Op 26 februari 2015 heeft [M] zich bij de kamer van koophandel laten uitschrijven. Op 20 maart 2015 is de inschrijving bij de Kamer van Koophandel wegens opheffing van de vestiging ambtshalve doorgehaald.
Vanaf 16 juni 2014 tot 22 oktober 2014 was het bedrijfsadres van [J] BV [d-straat] 37 te [K] . Volgens de eigenaar van het pand aan de [d-straat] is er voor dit pand wel een huurcontract getekend maar is er nimmer huur betaald. Ook het voorschot is niet betaald. Daarentegen heeft de gehuurde nimmer de beschikking gehad over het pand aangezien [J] niet in het bezit was van een sleutel van het pand aan de [d-straat] 37 in [K] .
(…)
Naar aanleiding van de email van de adviseur dd 12 juni 2015 is op 29 juni 2015 gesproken met [M] en op 1 juli 2015 met mevrouw [L] . Beiden zijn betrokken bij [J] BV.
[M] geeft aan dat in de periode dat hij directeur was van [J] :
- geen facturen heeft gemaakt voor [J] ;
- [Y] BV niet kent;
- Nimmer in het bedrijfspand aan de [d-straat] is geweest, dat hij geen activiteiten namens [J] heeft uitgevoerd;
- Dat [J] geen omzetbelasting betaald heeft.
[L] heeft aangegeven in de periode dat zij directeur/aandeelhouder van [J] was:
- geen facturen heeft gemaakt voor [J] ;
- [J] was overgenomen met als doel pakketjes te verzenden, niet als garagebedrijf;
- [Y] BV niet kent;
- Nimmer in het bedrijfspand aan de [d-straat] is geweest, dat zij geen activiteiten namens [J] heeft uitgevoerd;
- Dat [J] geen omzetbelasting betaald heeft.
Facturen [N] BV
In de administratie van [Y] BV zijn een aantal facturen aangetroffen van [N] BV. Dit bedrijf is gevestigd in [O] en is bij de kamer van Koophandel ingeschreven met nummer [00000] .
Volgens de heer [C] hebben de facturen betrekking op geleverde diensten. [N] BV zou ingehuurd zijn om in de regio van [Y] BV pakketjes rond te brengen. De afstand van de [e-straat] in [O] naar [Z] , [c-straat] is 187 km, enkele reis.
(…)
Opvallend is verder dat de facturen uit oktober en november 2014 volgnummer 2, 3 en 4 hebben. De facturen zijn niet geprint/gedrukt op briefpapier en het telefoonnummer van [N] BV dat op de facturen vermeld staat is niet in gebruik.
Aan de heer [C] is gevraagd aan te geven waarom [N] BV diensten verrichtte voor [Y] BV, welke diensten het heeft verricht en welke omzet daar tegens over stond. Tot op heden heeft [C] geen antwoord op deze vragen gegeven.
(…)
Boete omzetbelasting
Voor wat betreft de omzetcorrectie bedraagt de boete 50%. Deze vergrijpboete is gebaseerd op artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 27 Besluit Bestuurlijke
Boeten Belastingdienst.
Reden boete:
De correcties betreffen (hoofdzakelijk) het in de administratie opnemen van valse facturen en de voorbelasting die daarop betrekking heeft opnemen in de aangiften omzetbelasting. Er is dus sprake van (voorwaardelijke) opzet.”
2.3.
Tot de gedingstukken hoort een proces-verbaal van verhoor van de getuige [P] , verhuurder van de bedrijfsruimte aan de [d-straat] te [K] , afgenomen op 24 oktober 2014. Dit proces-verbaal luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Opmerking verbalisanten: terwijl wij, verbalisanten, met behulp van lokale collega's bezig waren het cillinder uit het slot te halen van de loods kwam dhr. [P] aangereden met de mededeling dat hij ook een sleutel had. Nadat wij bovenstaande aan hem hadden meegedeeld verklaarde hij uit zichzelf dat de man en vrouw aan wie hij de loods had verhuurd nooit hadden betaald en dat hij ze ook niet meer gezien had na het tekenen van het contract. Hierop vroegen wij of hij hierover een getuigenverklaring wilde afleggen en dat wilde dhr. [P] .
V: Hoe heb je het eerst contact gelegd met deze mensen?
A: Ik heb de loods te huur staan op funda en marktplaats. Op een gegeven moment is via mijn vader telefonisch contact gelegd.
V: Wat is toen besproken?
A: Er is besproken dat ze de loods wilde huren en graag een gesprek wilde. Een week voor het opstellen van het contract zijn een man en vrouw hier op het kantoor geweest om het contract te bespreken.
V: Kunt u een signalement geven van de man en vrouw?
A: De man zag er als volgt uit: Turkse man, ongeveer 40 jaar oud, ongeveer 170 cm lang, plat stekelig haar. De vrouw leek ook wel een soort Turkse vrouw, ongeveer 180 cm lang, ongeveer 40 jaar oud en donker haar tot haar schouders.
V: Kunt u zich herinneren of ze een auto bij zich hadden?
A: Ik weet niet in welke auto ze kwamen.
V: Kunt u vertellen hoe dit gesprek ging?
A: Ze deden samen het woord. Ze vertelden dat ze een transport bedrijfje wilden beginnen. We spraken samen de huurprijs van 1100 euro per maand af en een voorschot van 1100 euro. Na dit gesprek heb ik de boekhouder gevraagd het contract op te stellen en daarna hebben wij elkaar weer gezien ter ondertekening. Echter het voorschot of de huur is nooit betaald. Mijn vader heeft nog met ze gebeld, maar ze zeiden dat de zaken slecht gingen. Ik heb nooit geld gehad, maar ik heb hier ook geen bedrijvigheid gezien. Sterker nog ze hadden ook geen sleutel gehad, want ze hadden nog niet betaald. Ik zal u in elk geval kopietjes van het contract meegeven en de uitschrijvingsbewijzen. Op een geven moment zijn we zelf maar naar de kamer van koophandel gegaan om ze uit te schrijven.
Ik heb hiervan net 2,5 week geleden bericht gehad.
Opmerking verbalisant: de getuigenverklaring is soms en deels met/ in steno opgenomen. Voor de leesbaarheid kunnen sommige zinnen een andere zinsopbouw hebben dan op het concept.”
2.4.
Tot de gedingstukken hoort een verslag van een gesprek van twee medewerkers van de Belasting met [Q] , verhuurder van de bedrijfsruimte aan de [b-straat] 55 te [E] , op 21 januari 2015. Dit verslag luidt als volgt:
“Op 21 januari 2015 gesproken met [Q] . [Q] verhuurde [b-straat] 55 aan [F] . Hij gaf in de deuropening al aan, 'toch niet voor [F] hè ?”. Van de Belastingdienst (Apeldoorn, Doetinchem en Winterswijk) waren ze al 3x langs geweest.
Mevrouw [Q] volgde het gesprek vanuit de keuken.
[F] heeft met [D] 9 maanden lang de ruimte aan de [b-straat] 55 in [E] gehuurd. Ze hebben die 9 maanden de huur per bank betaald. Ze hebben het huurcontract van 2 jaar niet uitgediend maar de huur wel betaald over de periode dat ze van de ruimte gebruik maakten.
Ze hebben gehuurd van 1 januari 2013 tot 1 oktober 2013.
"Ze ?". Het waren drie broers. Die geflipte uit [R] , de garagehouder uit [S] en de hoofdman uit [T] .
De garagehouder dat was [F] , hij was de man van de autohandel. [F] was de hoofdman.
De autohandel was van [F] . Ze waren eerst voornemens om ook reparaties uti te voeren.
Daarvoor hadden ze ook van [Q] aparatuur gekocht. [Q] heeft dit in april al weer terug gekocht omdat ze het niet nodig hadden. Ze handelden enkel.
Daarnaast zaten ze in de hennep. Hij vroeg ze regelmatig en gekscherend als ze tegen 11.00 pas aanwezig waren "en, de plantjes weer water gegeven?" Dat beaamden ze dan ook "ze groeien al goed".
[Q] heeft, waarschijnlijk de politie, ook verteld over de aangeboden bobcats die gestolen waren of als gestolen waren opgegeven o mde verzekeringspremie op te strijken.
Nadat het ze te heet onder de voeten was geworden, is [F] vertrokken met de autohandel naar de [f-straat] in [U] .”
2.5.
Tot de gedingstukken hoort een verslag van medewerkers van de Belastingdienst van een gesprek met [M] op 30 juni 2015. Het verslag vermeldt onder meer:
“Over [J] verklaart [M] het volgende: (in ik-vorm=letterlijk zo gezegd)
- Ik heb niets gedaan met [J] .
- Ik ken het adres [d-straat] 37 in [K] wel. Ben er geloof ik lx langs gereden. Ik ben er nooit binnen geweest.
- Op de vraag wat hij dan als directeur van [J] deed, wilde hij geen antwoord geven.
- Ik heb nooit facturen opgemaakt ? Ken de facturen ook niet
- Ik weet dat [J] geen belasting betaald
- [L] was de eigenaresse. Kent de naam wel maar haar niet.
- Ik heb me zelf bij de kamer van koophandel in laten schrijven als directeur.
- Ik wil niet vertellen hoe deze inschrijving tot stand is gekomen, wie dat geregeld heeft.
- Ik heb me ook zelf uit laten schrijven bij de kamer van koophandel
- [Y] BV ken ik niet.
- [V] BV ken ik ook niet.
- [W] ken ik wel. Over de factuur betreffende de verkoop van [00-YY-YY] wil hij niets verklaren.
- Bij factuur 112-2014 zit het ID-bewijs van [M] . Hij heeft geen idee waarom dat er bij zit.
- Kent [AA] niet.
- Wil geen antwoord geven op de vraag bij welke bedrijven hij nog meer betrokken is.
- Wil geen antwoord geven op de facturen van [BB] .
- Heeft bijstand van een advocaat, [CC] in [DD] ”
2.6.
Tot de gedingstukken hoort een verslag van een medewerker van de Belastingdienst van een gesprek met [L] op 30 juni 2015. In het verslag met datum 1 juli 2015 staat onder meer het volgende:
“Mevrouw [L] verklaarde als volgt:
(indien er "ik" staat heeft ze dat letterlijk zo gezegd)
Ik heb bij de politie al uitgebreid verslag gedaan. Ik heb niets te verbergen en zal vertellen wat ik weet. Vorig jaar stonden ze hier met een man of tien ineens in de woning om deze te doorzoeken. Dat heeft een behoorlijke impact gehad.
Ze is door " [F] " ( [F] ) gevraagd een bedrijf een maand of 2 a 3 op naam te nemen. Ze kent [F] vanuit het uitgaanscircuit, het is een echte charmeur.
Als tegenprestatie zou [F] voor [L] wat rekeningen betalen. Ze had nl een aantal schulden.
Ik ben met [F] en ene [EE] naar de notaris geweest. [EE] reed en is niet mee naar binnen geweest. Bij de notaris heb ik een handtekening gezet onder iets waardoor ik [J] op mijn naam kreeg. [J] had tot doel om pakketjes voor mensen te verzenden. Een soort PostNL.
Ik ben ook mee naar de KvK geweest en naar de verhuurder van het pand aan de [d-straat] . Ik ben nooit in het pand aan de [d-straat] geweest.
Het contract met de verhuurder is getekend bij de verhuurder op kantoor, dat was dicht bij de [d-straat] .
Het pand aan de [d-straat] zou gebruikt worden om pakketten op te slaan en van daar uit te verzenden. Over auto's, garage e.d. is niets bekend.
Ze heeft nimmer activiteiten voor [J] verricht.
Factuur 147-2014 kent ze niet. [Y] zegt haar ook niets. Ze heeft nimmer facturen gemaakt en ook niet gezien dat iemand anders facturen heeft gemaakt of dat iemand anders in haar opdracht facturen moest maken.
122-2014 kent ze niet. [V] zegt haar ook helemaal niets.
Er is nooit omzetbelasting betaald en er is door haar ook nooit aangifte omzetbelasting gedaan.
In [FF] zat een boekhouder en die zou alles regelen op het gebied van administratie, aldus [F] .
Achter factuur 122-2014 zit het ID-bewijs van [M] . Deze persoon kent ze niet.
Ongeveer twee maanden geleden heeft ze blauwe brieven ontvangen inzake auto's die ze op naam of eigenlijk op naam van [J] stonden, er zouden ook at dwangbevelen gestuurd zijn.
De handtekeningen onderaan de facturen zijn niet van haar.”
2.7.
[D] B.V. is op 30 juni 2015 failliet verklaard. Tot de gedingstukken hoort een afschrift van het eerste faillissementsverslag van 8 juli 2015. In het verslag staat onder meer dat de vennootschap in 2013 is opgericht en dat de vennootschap een garagebedrijf in [E] huurde waar auto’s werden verkocht, gerepareerd en verhuurd. Medio 2014 is besloten de onderneming te staken, omdat er meer geld uitging dan er binnenkwam.
2.8.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [F] namens [D] B.V. van 14 augustus 2015, waarin hij verklaart dat:
“de verrichte werkzaamheden zoals vermeld op de hier onder vermelde facturen aan [Y] Bv te [Z] daadwerkelijk zijn verricht door [D] BV en dat de facturen per kas betaald zijn door dhr. [C] in persoon”.
2.9.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [M] namens [J] B.V. van 31 augustus 2015, waarin hij verklaart dat:
“de verrichte werkzaamheden zoals vermeld op de hier onder vermelde facturen aan [Y] Bv te [Z] daadwerkelijk zijn verricht door [J] BV en dat de facturen per kas ontvangen zijn door dhr. [C] in persoon”.
2.10.
[X] B.V. is per 31 mei 2018 opgehouden te bestaan bij gebrek aan baten. [Y] B.V. is bij vonnis van de Rechtbank Overijssel van 13 juni 2018 failliet verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Wat de naheffingsaanslag betreft, is specifiek in geschil of belanghebbende het recht heeft de voorbelasting op de facturen van [D] B.V., [J] B.V. en [N] B.V. in aftrek te brengen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende beschikt over facturen, waarop onder meer een derde staat vermeld als de persoon die de factuur heeft uitgereikt, waarop belanghebbende staat vermeld als de persoon aan wie de factuur is gericht, waarop een beschrijving staat van verrichte werkzaamheden en waarop een bedrag aan omzetbelasting is vermeld. Hiermee heeft belanghebbende een begin van bewijs geleverd dat zij recht heeft op aftrek van de als omzetbelasting op deze facturen vermelde bedragen. Het is aan de Inspecteur, die dit bestrijdt, om tegenbewijs te leveren. De Inspecteur neemt in dit verband primair het standpunt in dat de desbetreffende facturen valselijk zijn opgemaakt, en dat belanghebbende niet de op deze facturen vermelde diensten heeft afgenomen. De Inspecteur verwijst naar het controlerapport en naar de onder 2.3. tot en met 2.6. opgenomen verklaringen.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de facturen niet zijn uitgereikt voor aan belanghebbende verrichte prestaties en motiveert dit als volgt.
4.3.
Uit de door de Inspecteur overgelegde stukken (het controlerapport en de onder 2.3. tot en met 2.6. opgenomen verklaringen, welke verklaringen het Hof geloofwaardig acht) leidt het Hof af dat de situatie rond [D] B.V. opvallende overeenkomsten vertoont met die rond [J] B.V. Beide vennootschappen kennen in korte tijd een verloop aan bestuurders (en aandeelhouders), huren een bedrijfsruimte die ze helemaal niet ( [J] B.V.) dan wel niet ten tijde van de vermeend verrichte werkzaamheden ( [D] B.V.) gebruiken, beschikken volgens de bekende gegevens niet over de middelen (zoals auto’s en gereedschap, zie 2.4. voor [D] B.V. en 2.6. voor [J] B.V.) om de op de facturen beschreven werkzaamheden uit te voeren en zijn inmiddels failliet c.q. opgehouden te bestaan. Bij beide vennootschappen zijn de broers [F] betrokken, die volgens verklaringen van getuigen handelaren zijn en geen monteurs. Uit de diverse verklaringen volgt dat [D] B.V. in 2014 niet langer over het pand aan de [b-straat] te [E] en apparatuur beschikte (2.4.), en dat van [J] B.V. helemaal geen gegevens over voor de reparatie van auto’s nodige middelen bekend zijn. [J] B.V. zou als pakketvervoerder aan de slag gaan (zie 2.6.), wat niet overeenkomt met de omschrijvingen op de facturen. Indien beide vennootschappen, zoals belanghebbende stelt, al een ambulante reparatiedienst voor auto’s exploiteerden, is opmerkelijk dat belanghebbende de te repareren auto’s kennelijk gewoon meegaf om deze te laten vervoeren met de auto-ambulance waarover beide vennootschappen volgens belanghebbende beschikten, of waarover in ieder geval [D] B.V. volgens belanghebbende beschikte. Ook is zonder afdoende verklaring – welke echter ontbreekt – niet aannemelijk dat de huur van een Mercedes Sprinter voor een periode van 14 dagen één maand later dubbel zo hoog is, en bovendien zonder dat dit belanghebbende zou zijn opgevallen. Voor zover de facturen werkzaamheden aan een auto zouden betreffen, is op die facturen niet vermeld om welke auto het zou gaan. De Inspecteur heeft tot slot erop gewezen dat belanghebbende een mobiliteitsgarantie had afgesloten, terwijl volgens een deel van de facturen zou zijn betaald voor vervangend vervoer (autohuur). Het Hof acht de overeenkomsten tussen beide situaties te opvallend om te kunnen spreken van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Op grond van het voorgaande acht het Hof de Inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat tegenover de door [D] B.V. en [J] B.V. aan belanghebbende uitgereikte facturen geen belaste prestaties hebben gestaan. Belanghebbende heeft niet het recht de op die facturen als omzetbelasting aangeduide bedragen in aftrek te brengen.
4.4.
De verklaringen van [F] en [M] (2.8. en 2.9.) die belanghebbende heeft ingebracht, brengen het Hof niet tot een ander oordeel. Deze verklaringen zijn, ook wat betreft typefouten, taalfouten en leestekens, nagenoeg identiek (met uitzondering van het woord “betaald” in de verklaring op naam van [F] waar “ontvangen” staat in de verklaring op naam van [M] ). Het Hof is dus niet overtuigd dat deze verklaringen daadwerkelijk de woorden van [F] respectievelijk [M] bevatten. De verklaring van [M] is gelet op de zinsnede “de facturen per kas ontvangen zijn door dhr. [C] in persoon” zelfs onbegrijpelijk. Het Hof acht deze verklaringen niet geloofwaardig.
4.5.
De Inspecteur heeft over de facturen met de naam [N] B.V. opgemerkt dat deze vennootschap een aannemersbedrijf exploiteert en dat het telefoonnummer onjuist is. Belanghebbende heeft deze stellingen niet gemotiveerd weersproken, maar verklaard dat deze vennootschap is ingeschakeld om in de regio [Z] pakketten te bezorgen. Gelet op de afstand tussen [O] en [Z] (187 km enkele reis) en het gegeven dat belanghebbende zelf pakketten vervoert, acht het Hof deze verklaring niet aannemelijk. Hierbij komt dat belanghebbende ondanks het verzoek van de Inspecteur geen concrete gegevens over de gestelde door [N] B.V. afgelegde ritten heeft verschaft en geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop de facturen voor die ritten aan de klanten van belanghebbende zijn doorbelast. De bedragen van die facturen zouden contant door belanghebbende zijn voldaan. Gelet hierop had het voor de hand gelegen dat belanghebbende meer informatie over de vermeende dienstverrichter (de chauffeur) had kunnen verstrekken, omdat er fysiek contact moet zijn geweest met de persoon die de ritten heeft gereden. Het Hof komt tot het oordeel dat de Inspecteur ook ten aanzien van deze facturen aannemelijk heeft gemaakt dat daar tegenover geen belaste prestaties hebben gestaan, en dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de hierop als omzetbelasting aangeduide bedragen.
4.6.
De conclusie ten aanzien van de naheffingsaanslag luidt dat de Inspecteur deze terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Hetgeen de Inspecteur in dit verband voorts heeft aangevoerd, behoeft geen behandeling.
4.7.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd van 50%, omdat het aan opzet van belanghebbende zou zijn te wijten dat ten onrechte voorbelasting in aftrek is gebracht en als gevolg hiervan te weinig omzetbelasting is betaald. De facturen zijn valselijk opgemaakt.
4.8.
Belanghebbende stelt zich om te beginnen op het standpunt dat de boetebeschikking vernietigd dient te worden, omdat op het aanslagbiljet een onjuiste wettelijke grondslag is genoemd. Het Hof verwerpt dit standpunt. De boete is aangekondigd in het controlerapport. In het controlerapport is de juiste wettelijke grondslag vermeld, is de gedraging beschreven die aan belanghebbende wordt verweten en zijn de in aanmerking genomen feiten en omstandigheden genoemd. Voorts heeft de Inspecteur gemotiveerd waarom de boete naar een percentage van 50 is opgelegd. Belanghebbende wist of kon weten wat haar werd verweten, waarom en hoe hoog de boete zou zijn. Dat op het aanslagbiljet een onjuist wetsartikel is genoemd, doet daaraan niet af. Belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor enig processueel nadeel heeft geleden (vgl. HR 1 oktober 2004, nr. 40.074, ECLI:NL:HR:2004:AR3105 en HR 30 juni 2017, nr. 16/00501, ECLI:NL:HR:2017:1175).
4.9.
Het Hof heeft hiervoor geoordeeld dat aannemelijk is dat tegenover de facturen die het voorwerp van de correctie vormen, geen werkelijk verrichte belaste prestaties hebben gestaan. Gelet op het patroon dat in de feiten en omstandigheden is te onderkennen, het achterwege blijven van enige concrete toelichting van de zijde van belanghebbende op vragen over de op deze facturen verrichte werkzaamheden en het profijt dat belanghebbende van deze facturen heeft geprobeerd te maken, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende dit heeft geweten. Belanghebbende heeft willens en wetens gebruik willen maken van deze facturen om een belastingvoordeel te verkrijgen. Het is dus aan opzet van belanghebbende te wijten dat te veel voorbelasting in aftrek is gebracht. De Inspecteur heeft de boete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
4.10.
De Rechtbank heeft de boete ambtshalve gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Omstandigheden die voor het Hof aanleiding zouden zijn de boete verder te matigen, zijn gesteld noch gebleken.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 5 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 februari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.