Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het faxbericht met één bijlage van 11 september 2019 van mr. Giard;
- het faxbericht met bijlage van de Ontvanger van 27 september 2019;
- de brief met bijlagen van 3 oktober 2019 van mr. Giard;
- de faxberichten met bijlagen van 3 oktober 2019 en 4 oktober 2019 van de curator,
[curator] en
- het faxbericht met bijlagen van 7 oktober 2019 van mr. Giard.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Daarmee is aan het pluraliteitsvereiste voldaan.
Aan dit oordeel doet niet af de niet nader onderbouwde stelling van [appellante] dat zij over een aanzienlijke - nog te innen - debiteurenportefeuille beschikt van bijna € 445.000 en dat rekening moet worden gehouden met een mogelijke opbrengst van de - kennelijk onbevoegdelijk door [appellante] - in het weekend voorafgaand aan de zitting in hoger beroep (5/6 oktober 2019) aan debiteuren verstuurde facturen voor een totaalbedrag van bijna
€ 127.000, nog daargelaten dat van enige betaling op deze tijdens het faillissement opgemaakte facturen niet is gebleken.
Ook het te gelde maken van de volgens [appellante] aanzienlijke overwaarde van de woning
(€ 326.000) van [appellante] en haar echtgenoot biedt [appellante] in het kader van deze (spoedeisende) procedure geen soelaas. Zij, althans [appellante] , heeft vanaf 2016 de mogelijkheid gehad om die overwaarde te benutten voor betaling van haar debiteuren en de Ontvanger heeft haar daarop ook nog gewezen. Zij heeft die mogelijkheid echter niet benut.
Op grond van het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat [appellante] thans over voldoende liquide middelen beschikt om haar schulden te betalen.
Ook de grief van [appellante] dat de Ontvanger haar bij brief van 26 juli 2019 slechts een termijn van één week heeft gegund om haar belastingschuld te voldoen dan wel een betalingsregeling met de fiscus te treffen, alvorens het faillissement aan te vragen, kan haar daarom niet baten. De Ontvanger heeft in reactie hierop terecht gesteld dat uitstel van betaling geen recht is dat toegekend kan of moet worden en dat [appellante] hierom schriftelijk had moeten verzoeken maar dit niet heeft gedaan. Het hof sluit zich ook aan bij het verdere betoog van de Ontvanger dat een dergelijk verzoek [appellante] geen oplossing zou hebben geboden, omdat met inachtneming van wet- en regelgeving dat verzoek afgewezen zou zijn op basis van de ouderdom van de openstaande belastingaanslagen en het feit dat [appellante] haar lopende fiscale verplichtingen niet voldeed.
Gelet op het voorgaande kan van het (ter zitting in hoger beroep) door [appellante] gestelde en niet verder onderbouwde misbruik van bevoegdheid door de Ontvanger geen sprake zijn.
Dit verzoek wordt (reeds) afgewezen omdat een (dergelijke) aanhouding zich niet verdraagt met het systeem van de Faillissementswet, dat erin voorziet dat de schuldeisers op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid krijgen over de rechtspositie van de schuldenaar.
Overigens heeft [appellante] , zoals hiervoor reeds onder rov. 3.6 en 3.7 is overwogen, eerder al ruimschoots de gelegenheid gehad om de overwaarde te effectueren en de openstaande vorderingen te incasseren.
4.De beslissing
14 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.