ECLI:NL:GHARL:2019:8930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
18/00829 en 18/00830
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen aanslagen vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen aanslagen vennootschapsbelasting (vpb) voor de jaren 2012 en 2013 niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren afgewezen wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende stelde dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de aangiften waren gedaan op basis van onjuiste jaarstukken. Het Hof oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat belanghebbende niet tijdig bezwaar had gemaakt en geen geldige reden had om dit niet te doen. Het Hof verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat de Inspecteur in vergelijkbare gevallen de bezwaren wel ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00829 en 18/00830
uitspraakdatum: 22 oktober 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2018, nummers AWB 16/5651 en 16/5652, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2012 en 2013 aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 en 2013 aangiften vpb gedaan. Met dagtekening 5 juli 2014 is aan belanghebbende een aanslag vpb 2012 opgelegd en met dagtekening 25 juli 2015 is een aanslag vpb 2013 opgelegd.
2.2.
Belanghebbende heeft op 27 juni 2016 herziene aangiften vpb ingediend voor de jaren 2012 en 2013. Deze herziene aangiften zijn door de Inspecteur aangemerkt als bezwaar tegen de aanslagen vpb 2012 en 2013. De Inspecteur heeft op 15 augustus 2016 bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de aanslagen vpb 2012 en 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

3.Geschil

In geschil is of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om onderhavige zaak aan te houden in verband met de zaken die binnenkort in Leeuwarden worden behandeld. De Inspecteur heeft verklaard dat zij graag een uitspraak wil in deze zaken. Het Hof komt niet aan het verzoek van belanghebbende tegemoet. Weliswaar zou met een gezamenlijke behandeling op één zitting enerzijds een breder beeld kunnen worden verkregen van de fiscale problematiek bij belanghebbende en de gelieerde vennootschappen, maar anderzijds zou dit verder uitstel van deze zaken impliceren. De belangen afwegend ziet het Hof geen aanleiding om de onderhavige zaken aan te houden en te verwijzen naar een andere kamer van dit Hof. Voor de beslissing in onderhavige zaken is dat niet noodzakelijk.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende niet binnen de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen vpb 2012 en 2013. De termijnoverschrijding is verschoonbaar indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht).
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat de aangiften vpb 2012 en 2013 zijn gedaan op basis van onjuiste jaarstukken binnen het concern waartoe belanghebbende behoort. Het was belanghebbende niet bekend dat deze jaarstukken niet juist waren, omdat de afstemming tussen haar en de accountant die de jaarstukken heeft opgesteld, niet goed was. Pas veel later heeft zij hiervan kennisgenomen en zijn direct herziene aangiften ingediend.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is en motiveert dat als volgt. Indien een belanghebbende in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen een aanslag bezwaar te maken, maar dat niet heeft gedaan omdat hij daartoe binnen de bezwaartermijn geen reden had, doet zich niet een geval voor waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Een nadien opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (Hoge Raad 11 juni 2004, nr. 39.009, ECLI:NL:HR:2004:AP1368). De latere aanpassing van de jaarstukken binnen het concern en de daarop volgende indiening van herziene aangiften is dus geen aanleiding om belanghebbende alsnog in haar bezwaren te ontvangen.
4.5.
Belanghebbende heeft verder verwezen naar de herziene aangiften die zijn ingediend door een met haar gelieerde vennootschap, [A] BV, waar - naar zij stelt - de Inspecteur de bezwaren ondanks termijnoverschrijding wel ontvankelijk heeft verklaard en de herziene aangiften heeft gevolgd. De Inspecteur betwist dat daar sprake was van een situatie dat het bezwaar ontvankelijk is verklaard en stelt dat het intern bij de afhandeling van deze zaken fout is gegaan. De Inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat de herziene aangiften van [A] BV per abuis in behandeling zijn genomen door een andere eenheid binnen de Belastingdienst en dat eveneens per abuis de herziene aangifte is gevolgd in het kader van een ambtshalve beoordeling.
4.6.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur de termijnoverschrijding bij de herziene aangiften van [A] BV verschoonbaar heeft geacht en de bezwaren ontvankelijk heeft verklaard, zodat van gelijke gevallen geen sprake is. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel inzake de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding faalt derhalve reeds hierom. Voor zover belanghebbende betoogt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden in het kader van de ambtshalve beoordeling, faalt dit eveneens omdat tegen een ambtshalve beoordeling van de aanslag vpb geen rechtsmiddelen openstaan en deze daarom in (hoger) beroep niet getoetst kan worden, ook niet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 22 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd deze De voorzitter,
uitspraak te ondertekenen.
(I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 oktober 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.