In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders van de kinderen, die een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zijn in persoon verschenen bij de mondelinge behandeling op 8 oktober 2019, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West voor een periode van twaalf maanden. Dit verzoek werd gedaan omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door de problematische verhouding tussen de ouders en de persoonlijke problematiek van [de minderjarige1], die gediagnosticeerd is met PDD NOS en ernstige gedragsproblemen vertoont.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen sinds de beschikking van 7 februari 2019, waartegen hoger beroep is ingesteld. De Raad heeft aangegeven dat hulpverlening voor de kinderen noodzakelijk is, maar dat dit niet structureel kan worden ingezet vanwege meningsverschillen tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende informatie beschikbaar is om de ondertoezichtstelling te rechtvaardigen, zelfs zonder een raadsrapport. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de ondertoezichtstelling.
Het hof oordeelt dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht het aannemelijk dat de kinderen zonder de verzochte ondertoezichtstelling in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De beschikking is gegeven door de rechters en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met een looptijd van twaalf maanden tot 22 oktober 2020.