ECLI:NL:GHARL:2019:8793

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
200.267.352
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders van de kinderen, die een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zijn in persoon verschenen bij de mondelinge behandeling op 8 oktober 2019, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West voor een periode van twaalf maanden. Dit verzoek werd gedaan omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door de problematische verhouding tussen de ouders en de persoonlijke problematiek van [de minderjarige1], die gediagnosticeerd is met PDD NOS en ernstige gedragsproblemen vertoont.

De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen sinds de beschikking van 7 februari 2019, waartegen hoger beroep is ingesteld. De Raad heeft aangegeven dat hulpverlening voor de kinderen noodzakelijk is, maar dat dit niet structureel kan worden ingezet vanwege meningsverschillen tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende informatie beschikbaar is om de ondertoezichtstelling te rechtvaardigen, zelfs zonder een raadsrapport. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de ondertoezichtstelling.

Het hof oordeelt dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht het aannemelijk dat de kinderen zonder de verzochte ondertoezichtstelling in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De beschikking is gegeven door de rechters en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met een looptijd van twaalf maanden tot 22 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.267.352
beschikking van 22 oktober 2019
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Utrecht,
verzoeker,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.T. van Bentum te Nieuwegein,
en
[de vader],
wonende te [B] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.E.W.C.M. Kneepkens te Bussum.

1.Het geding

1.1
De mondelinge behandeling heeft op 8 oktober 2019 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [C] verschenen.
1.2
De raad heeft op de mondelinge behandeling verzocht de hierna nader te noemen minderjarigen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West voor, zo begrijpt het hof, de periode van twaalf maanden.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die eind 2016 is geëindigd. Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [B] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [B] .
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
2.2
De moeder had tot de beschikking van 7 februari 2019 alleen het gezag over de kinderen. Sinds die beschikking hebben de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen. Tegen de beschikking van 7 februari 2019 is hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is behandeld op de mondelinge behandeling van 8 oktober 2019. De beslissing op dat hoger beroep volgt nog.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
3.2
De raad stelt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de problematische verhouding tussen de ouders en de persoonlijke problematiek van [de minderjarige1] , die ook zijn weerslag heeft op [de minderjarige2] . [de minderjarige1] is gediagnosticeerd met PDD NOS en heeft ernstige gedragsproblemen. Hulpverlening voor beide kinderen is noodzakelijk, maar kan niet structureel worden ingezet omdat er te veel meningsverschillen zijn tussen de ouders, onder meer over de noodzakelijk hulpverlening voor de kinderen. Er is op dit moment voldoende informatie over het gezin voorhanden van de Stichting [D] (in het kader van een drangtraject betrokken bij het gezin), de huisarts en de scholen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om, als de ouders daarmee instemmen, over te gaan tot ondertoezichtstelling zonder dat er een raadsrapport is uitgebracht.
De doelen van de ondertoezichtstelling zijn:
  • De ouders leren op een andere manier met elkaar te communiceren en respecteren elkaar als ouder in hun ouderrol.
  • De kinderen zijn niet langer klem en verloren, of in ieder geval wordt het risico daarop teruggebracht.
  • Hulpverlening voor beide jongens komt zonder belemmeringen op gang. Hierin staat de behoefte van de kinderen centraal.
3.3
De vader, de moeder en hun advocaten hebben op de mondelinge behandeling van het hof gezegd dat zij instemmen met een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.4
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof acht het namelijk aannemelijk dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zullen opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is voor hen of voor de ouders door de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders in staat zijn binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen.

4.De beslissing

Het hof:
stelt de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [B] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [B] , onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming West, Haaglanden, voor de duur van twaalf maanden vanaf heden, te weten tot 22 oktober 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.U.M. van der Werff en A.L.H Ernes, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 22 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.