ECLI:NL:GHARL:2019:8707

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
200.256.515/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke geschil over zorgregeling en aanvangstijdstip van de zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ouders over de zorgregeling voor hun twee minderjarige kinderen na hun echtscheiding in 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is in beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de zorg- en contactregeling voor de kinderen was vastgesteld. De moeder betwist met name het aanvangstijdstip van de zorgregeling op vrijdagmiddag, waarbij zij verzoekt om de regeling te wijzigen zodat de zorg voor de jongste minderjarige eerder aanvangt. De vader, verweerder in hoger beroep, stelt dat de zorgregeling op vrijdagmiddag om 17.15 uur dient te beginnen, wat hij onderbouwt met zijn werkverplichtingen en eerdere afspraken. Het hof heeft de zaak op 30 september 2019 mondeling behandeld, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de zorgregeling op vrijdagmiddag inderdaad om 17.15 uur zal aanvangen, en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de zorgregeling opnieuw vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.515/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/182483 / FA RK 18-535)
beschikking van 17 oktober 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat voorheen: mr. M.J. Flach te Groningen,
thans mr. J.S. Özsaran te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Braak te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 december 2018, hersteld bij beschikking
19 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 maart 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Özsaran van 12 september 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Özsaran van 30 september 2019;
- een journaalbericht van mr. Braak van 30 september 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Braak heeft het woord mede gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is [in] 2011 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2004, en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2008,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van dit hof van 15 juli 2014 zijn de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen in die zin verdeeld dat de kinderen drie weekenden achtereen bij de vader en dan één weekend bij de moeder verblijven.
3.4
Bij de bestreden beschikking is - onder meer - bepaald dat [de minderjarige1] met ingang van
1 januari 2018 haar hoofdverblijf bij de vader heeft. [de minderjarige2] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige2] . Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de volgende zorg- en contactregeling zal gelden in een cyclus van vier weken:
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het eerste weekend bij de vader waarbij [de minderjarige2] van vrijdag tot en met maandagochtend (naar school) bij de vader verblijft;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het tweede weekend bij de moeder waarbij [de minderjarige1] van vrijdag tot en met zondag bij de moeder verblijft;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het derde weekend bij de vader waarbij [de minderjarige2] van vrijdag tot en met zondag bij de vader verblijft;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het vierde weekend bij de moeder waarbij [de minderjarige2] van vrijdag tot en met zaterdag bij de vader verblijft en [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) van zaterdag tot en met zondag bij de moeder verblijft.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
18 december 2018. Haar grieven zien op de eindtijd van de zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige2] en de vader tijdens het derde weekend en op de aanvangstijd van de regeling op de vrijdagen. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen op die punten en te bepalen dat in plaats daarvan de zorg- en contactregeling te gelden heeft als in het beroepschrift beschreven.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof om de vorderingen van de moeder af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure zijdens de vader.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Nu de rechtbank bij herstelbeschikking van 19 maart 2019 de bestreden beschikking in die zin heeft verbeterd dat rechtsoverweging 5.2, onder het derde aandachtsstreepje, als volgt komt te luiden:
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het derde weekend bij de vader waarbij [de minderjarige2] van vrijdag tot en met maandagochtend (naar school) bij de vader verblijft;
heeft de moeder geen belang meer bij haar eerste grief en behoeft deze geen verdere bespreking. Tussen partijen is alleen nog de aanvangstijd van de zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige2] en de vader op vrijdagmiddag in geschil.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader (voorafgaand aan de weekenden dat [de minderjarige2] bij hem verblijft) op vrijdag(middag) de zorg dient te dragen voor [de minderjarige2] en dat het dan ook aan hem is om op vrijdagmiddag [de minderjarige2] uit school (om 14.30 uur) op te halen, dan wel opvang te realiseren vanaf dat moment. De vader stelt zich op het standpunt dat de zorgregeling op de vrijdagmiddag dient aan te vangen om 17.15 uur.
5.2
Het hof zal bepalen dat de zorgregeling tussen [de minderjarige2] en de vader op de vrijdagen zal aanvangen om 17.15 uur. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vader onweersproken heeft gesteld dat hij [de minderjarige2] de afgelopen vijf jaar op vrijdagmiddag om 17.15 uur ophaalt en dat het voor de vader, blijkens de door hem overgelegde verklaring van zijn werkgever, niet mogelijk is om [de minderjarige2] (structureel) eerder in de middag - uit school - op te halen.
Dat de moeder [de minderjarige2] - zonder overleg met de vader - van de buitenschoolse opvang (BSO) heeft gehaald waardoor er op de vrijdagmiddag voor [de minderjarige2] geen opvang meer is, kan naar het oordeel van het hof niet op de vader worden afgewenteld.
Het hof heeft bij zijn oordeel tevens in aanmerking genomen dat de vader de zorg draagt voor [de minderjarige1] en dat zij op de vrijdagen (voorafgaande aan het weekend dat zij bij de moeder doorbrengt) tot 17.00 uur bij de vader blijft in verband met de werkzaamheden van de moeder op vrijdagmiddag.
5.3
De vader heeft verzocht om de moeder in de proceskosten van deze procedure te veroordelen. In zaken waarin partijen in een familierelatie tot elkaar staan is het echter gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten zal dragen. Het hof ziet onvoldoende redenen om in deze zaak af te wijken van dit uitgangspunt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking wat betreft de zorg- en contactregeling om proceseconomische redenen in zijn geheel vernietigen en deze met inachtneming van het voorgaande en hetgeen is beslist in de herstelbeschikking van 19 maart 2019 opnieuw vaststellen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
18 december 2018, hersteld bij beschikking van 19 maart 2019, voor wat betreft de vastgestelde zorg- en contactregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende;
stelt de volgende zorg- en contactregeling vast in een cyclus van vier weken:
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het eerste weekend bij de vader waarbij [de minderjarige2] van vrijdagmiddag 17.15 uur tot en met maandagochtend (naar school) bij de vader verblijft;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het tweede weekend bij de moeder waarbij [de minderjarige1] van vrijdag tot en met zondag bij de moeder verblijft;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het derde weekend bij de vader waarbij [de minderjarige2] van vrijdagmiddag 17.15 uur tot en met maandagochtend (naar school) bij de vader verblijft;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven het vierde weekend bij de moeder waarbij [de minderjarige2] van vrijdagmiddag 17.15 uur tot en met zaterdag bij de vader verblijft en [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) van zaterdag tot en met zondag bij de moeder verblijft;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 17 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.