Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer 200.254.952/01van
verzoekster in hoger beroep,
1.[de vader] ,
zaaknummer 200.254.972/01van
1.[verzoekster] ,
verder te noemen: de moeder,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De moeder en de vader, die beiden in hoger beroep zijn gekomen, hebben hun grieven gericht tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin het gezag over het kind was beëindigd en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland tot voogd was benoemd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de raad voor de kinderbescherming verweer heeft gevoerd en bekrachtiging van de beschikking heeft verzocht.
De feiten van de zaak zijn als volgt: het kind is in 2016 geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. Vanwege een zorgelijke opvoedomgeving is het kind sinds januari 2017 onder toezicht gesteld en geplaatst bij pleegouders. De rechtbank heeft in haar beschikking van 21 november 2018 het gezag van de ouders beëindigd, wat door het hof is bekrachtigd. Het hof heeft overwogen dat de belangen van het kind voorop staan en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen.
Het hof heeft vastgesteld dat het kind inmiddels bijna drie jaar bij de pleegouders verblijft en zich goed ontwikkelt. De ouders hebben weliswaar een goede verstandhouding met de pleegouders, maar het hof oordeelt dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is om de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van het kind te waarborgen. De ouders blijven echter altijd de ouders van het kind en behouden het recht op informatie en contact, voor zover het belang van het kind zich daartegen niet verzet.