In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd aan belanghebbende over de periode van 1 januari 2011 tot en met 25 oktober 2015, alsook een verzuimboete. De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd, maar de boete in stand gelaten. Belanghebbende stelde dat hij niet de beschikking had over het motorrijtuig, dat op naam van zijn zoon stond, en dat de boete niet passend was. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet in het bewijs was geslaagd dat hij gedurende de gehele periode geen beschikking had over het motorrijtuig. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag en de boete terecht waren opgelegd. Het Hof nam daarbij in overweging dat belanghebbende op 23 oktober 2012 als bestuurder van het motorrijtuig betrokken was bij een ongeval en dat hij op 26 oktober 2015 met het motorrijtuig op de Nederlandse weg reed. De opgelegde boete van € 5.278 werd als passend en geboden beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak.