ECLI:NL:GHARL:2019:8398

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
200.265.021/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van ongeboren kinderen in verband met drugsgebruik en gewelddadige relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een tweeling van een moeder die kampt met meerdere complexe problemen, waaronder drugsgebruik tijdens de zwangerschap en een gewelddadige relatie. De moeder, die al vier andere kinderen heeft die eerder zijn uithuisgeplaatst, verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter van 14 augustus 2019 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen is verleend. Het hof oordeelt dat de zorgen over de ontwikkeling van de tweeling in de opvoedingssituatie bij de moeder ernstig zijn, gezien haar problematische verleden en het aanhoudende drugsgebruik. Ondanks de beweringen van de moeder dat zij haar leven heeft verbeterd, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat de situatie is veranderd. Het hof concludeert dat de veiligheid van de kinderen voorop staat en dat uithuisplaatsing noodzakelijk is. De beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.021/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/168227 / FJ RK 19-707)
beschikking van 10 oktober 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Bruintjes te Hoogezand,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 augustus 2019;
- een brief van de raad van 12 september 2019 met productie(s);
- een brief van de GI van 23 september 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2019 plaatsgevonden.
De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is
de heer [B] verschenen. Namens de GI is verschenen mevrouw [C] .

3.De feiten

3.1
De moeder is zwanger van een tweeling. De kinderen zijn voor hun geboorte erkend door [D] (hierna: [D] ). Het is onzeker of hij de verwekker is van de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 25 juli 2019 heeft de kinderrechter de ongeboren kinderen
van de moeder voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 juli 2019 tot
25 oktober 2019. Bij die beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen verleend, met ingang van de dag van de geboorte voor de duur van
4 weken. Het verzoek betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 augustus 2019 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van de dag van de geboorte, tot uiterlijk 25 oktober 2019.
3.4
De moeder heeft nog vier andere kinderen; [E] (2001), [F] (2011), [G] (2013) en [H] (2015). [E] , die op 11 april 2007 onder toezicht is gesteld en geplaatst is bij oma (moederszijde), is inmiddels meerderjarig. De nog minderjarige [F] , [G] en [H] zijn allen voor hun geboorte onder toezicht gesteld en nadien uithuisgeplaatst.
De moeder heeft geen gezag meer over deze kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 augustus 2019.
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen af te wijzen.
4.2
De raad en de GI voeren hiertegen verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan de machtiging eveneens worden verleend op verzoek van de raad.
5.2
Het hof is, met de kinderrechter, van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de tweeling vanaf hun geboorte aanwezig zijn en heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
5.3
Uit de stukken, waaronder het raadrapport van 1 augustus 2019 dat ten grondslag ligt aan het verzoek tot uithuisplaatsing, blijkt dat er grote zorgen bestaan over de ontwikkeling van de tweeling wanneer zij in de opvoedingssituatie bij de moeder terecht zouden komen.
De moeder heeft een zeer belaste voorgeschiedenis en er is sprake van een jarenlang terugkerend patroon van aantrekken en afstoten in de zeer gewelddadige relatie met [D] . De moeder is in de afgelopen jaren telkens niet in staat gebleken om - in het belang van haar kinderen - afstand van hem te nemen. De vier oudere kinderen van de moeder zijn bij herhaling getuige geweest van het huiselijk geweld, waarbij sprake was van fysieke en verbale agressie, en hun conflictueuze relatie. De moeder was hierdoor niet in staat om hen een stabiele en veilige opvoedingssituatie te bieden. Deze kinderen zijn daarom allen met
een kinderbeschermingsmaatregel uithuisgeplaatst en wonen niet bij de moeder maar in een pleeggezin. De moeder, die naar eigen zeggen in 2015 is gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis, heeft de benodigde behandeling die de afgelopen jaren telkens opnieuw is ingezet steeds voortijdig afgebroken, waardoor er tot op heden niet is gewerkt aan haar trauma's en persoonlijke problematiek. De moeder heeft de haar veelvuldig geboden kansen om aan haar problematiek te werken en zodoende tot een verbetering van haar situatie te komen niet (voldoende) benut.
5.4
Voor zover de moeder van mening is dat er thans sprake is van een andere situatie, omdat zij niet meer samenwoont met [D] en zij zelfstandig een woning bewoont die geschikt is voor de tweeling, maakt dit het oordeel van het hof niet anders.
Niet is gebleken dat genoemde ernstige problematiek en de daaruit voortvloeiende zorgen tot het verleden behoren. Integendeel, [D] heeft moeder in elk geval medio december 2018 nog mishandeld en mogelijk ook aangespoord tot diefstal, waarbij de moeder erkent dat zij ook onder dwang van [D] zichzelf heeft geprostitueerd. Ook uit het verslag van de GI van
23 september 2019 en het verhandelde ter zitting blijkt onveranderd van grote zorgen en risico's die een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de tweeling vormen. De moeder heeft zich niet gehouden aan de (in augustus 2019) met de GI gemaakte afspraken en gestelde voorwaarden om de veiligheid van de (ongeboren) tweeling te waarborgen. Eind augustus 2019 is er een melding van de woningbouwvereniging geweest over een ruzie tussen [D] en de moeder, waarbij genoemd werd dat moeder onder invloed leek te zijn van drugs.
Naar aanleiding van deze melding heeft op 6 september 2019 in het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) een urinetest plaatsgevonden. De moeder is hierbij positief getest op cocaïne en cannabis (fors verhoogd). De moeder ontkent dat zij (hard)drugs heeft gebruikt, maar het hof acht haar verklaring op dit punt niet geloofwaardig. Tijdens een volgende urinecontrole is de moeder opnieuw positief getest op cannabis. Het hof heeft geen reden
om te twijfelen aan de uitslag van de testen.
5.5
De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat zij momenteel genoeg hulpverlening heeft (vanuit [I] en het wijkteam) en dat zij gesprekken heeft met een psycholoog van het MCL en een psycholoog van [J] . De ingezette hulpverlening is echter niet gericht op behandeling van de moeder, maar op het verlagen van de stress die de moeder ondervindt, zo heeft de GI aangegeven. Nu de persoonlijke problematiek van de moeder derhalve tot op heden onbehandeld is gebleven, is zij nog steeds erg kwetsbaar.
Die kwetsbaarheid wordt versterkt doordat de moeder behalve [D] geen ondersteunend sociaal netwerk heeft om op terug te vallen. Daar komt bij dat de moeder de thans betrokken hulpverlening, hoewel zij die accepteert en zich grotendeels aan de wekelijkse afspraken houdt, niet inzet wanneer zij hulp nodig heeft.
Zo is ter zitting van het hof naar voren gekomen dat de moeder zich de avond voor het inleiden van haar bevalling bij het ziekenhuis moet melden en haar advocaat heeft gevraagd om haar samen met twee Maxi-Cosi's te brengen omdat zij niemand anders heeft, terwijl de GI heeft aangegeven dat hierover afspraken zijn gemaakt en zowel [I] als het wijkteam 24/7 beschikbaar zijn om de moeder te begeleiden en te helpen.
5.6
Uit het voorgaande blijkt dat de (voor de kinderen) onveilige situatie van de moeder waarin sprake is van meerdere complexe problemen nog steeds voortduurt en dat er daarnaast, gelet op het aangetoonde drugsgebruik tijdens de zwangerschap, grote zorgen bestaan over de gezondheid van de tweeling. Voor het hof is duidelijk dat de moeder het hardnekkige patroon in haar relatie met [D] tot op heden niet heeft kunnen doorbreken. De moeder geeft weliswaar (wederom) aan dat zij bereid is om het contact met [D] helemaal te verbreken en met de tweeling in een moeder-kindhuis op een geheim adres te verblijven om hun veiligheid te garanderen maar het hof heeft op dit moment onvoldoende vertrouwen in deze toezegging. De moeder heeft de aan haar geboden kansen, ook ten tijde van de zwangerschap, niet benut. De raad heeft in zijn rapport van augustus 2019 duidelijk uitgelegd waarom de veiligheid van de kinderen in een moeder-kindhuis niet kan worden gegarandeerd. De ontkennende en bagatelliserende houding van de moeder, het gebrek aan inzicht en de ernst van de structurele problematiek liggen daaraan ten grondslag. Uit het verslag van de GI en het verhandelde ter zitting blijkt dat daar onverkort sprake van is en dat is ook de reden dat de raad ter zitting zijn visie op dat punt heeft gehandhaafd. Vast is komen te staan dat de moeder nog steeds het contact met [D] opzoekt. Dit wordt door de moeder ook erkend. De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat zij [D] zal bellen wanneer de bevalling begint zodat hij daarbij kan zijn. Om zijn aanwezigheid bij de bevalling zeker te stellen heeft [D] (die eerder heeft gezegd dat hij niet de biologische vader van de tweeling is) op 20 september 2019 de nog ongeboren kinderen erkend, zo geeft de moeder verder aan. Dit bevestigt de sterke afhankelijkheidsrelatie met [D] en dat hij, zoals de moeder zelf ook aangeeft, de enige is op wie zij terug kan vallen. De moeder lijkt niet in te zien dat zij hiermee de belangen van haar kinderen ook nu weer op de tweede plaats zet. De situatie is des te zorgelijker omdat [D] alle contacten met professionals afhoudt en niet reageert op verzoeken om contact op te nemen.
5.7
Het hof acht de moeder op grond van het vorenstaande op dit moment niet in staat om de tweeling een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden. Het hof is van oordeel dat het belang van veiligheid van de kinderen zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder om de kans te krijgen de tweeling nu zelf te verzorgen en op te voeden, hoe ingrijpend een uithuisplaatsing als deze ook is. Evenals de raad en de GI is het hof van oordeel dat het om de veiligheid van de kinderen te waarborgen noodzakelijk is om de tweeling zo spoedig mogelijk na de geboorte in een pleeggezin te plaatsen.
Vanuit die veilige situatie kan nader onderzocht worden of en in hoeverre de moeder in staat is zelf de verantwoordelijkheid voor haar leven te nemen en zodanige positieve stappen te zetten dat zij (op termijn) de verzorging en opvoeding voor de tweeling kan dragen.
Het hof acht het aangewezen dat op korte termijn onderzoek wordt ingesteld naar de persoonlijkheid van de moeder, haar verstandelijke vermogens en haar drugsgebruik.
De moeder lijkt onmachtig in de keuzes die zij maakt. Recente diagnostiek ontbreekt en tot op heden is hulpverlening vergeefs ingezet ondanks telkens de goede voornemens van de moeder. Ook zal duidelijk moeten worden wat de positie van [D] is en op welke wijze hij (als juridische vader) al dan niet betrokken is bij het leven van de tweeling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 augustus 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 10 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.