In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is een hoger beroep ingesteld door twee appellanten tegen de curatoren van een failliete besloten vennootschap. De zaak betreft de vraag of de curatoren hun eis mogen vermeerderen na een tussenarrest en bewijslevering, in het licht van een strafrechtelijk onderzoek dat is gestart naar aanleiding van vermoedens van valsheid in geschrifte. Het hof heeft in een tussenarrest van 3 april 2018 de curatoren in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Na een getuigenverhoor op 10 oktober 2018, waarin de bestuurder van de failliete vennootschap als getuige is gehoord, hebben de curatoren hun eis willen vermeerderen. Het hof heeft geoordeeld dat er nieuwe feiten zijn die een uitzondering op de tweeconclusieregel rechtvaardigen, waardoor de eisvermeerdering is toegestaan. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomsten waarop de appellanten zich beroepen, valselijk zijn opgemaakt. De appellanten hebben geen bewijs kunnen leveren voor hun stelling dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, en de appellanten in de kosten van beide instanties veroordeeld. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de proceskostenveroordeling.