Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
thans verblijvende in de PI [A] te Nieuwersluis,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verder te noemen: de (biologische) moeder,
verder te noemen: [verweerder] ,
wonende te [C] ,
verder te noemen: [belanghebbende] ,
de Staat der Nederlanden, Hoofd-Advocaat-Generaal van het ressort Arnhem-Leeuwarden,
kantoorhoudend te Leeuwarden.
1.Het geding in eerste aanleg
2. Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Verhaar van 1 mei 2019;
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Artikel 1:5 lid 7 BW bepaalt, voor zover van belang, dat indien een kind op het tijdstip van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking met beide ouders zestien jaar of ouder is, deze zelf verklaart ten overstaan van de rechter of het de geslachtsnaam van de ene of de andere ouder zal hebben, welke verklaring in de uitspraak wordt vermeld.
Kamerstukken II1996/97, 24 649 en 25 189, nr. 35, blz. 31) volgt dat de rechter ambtshalve bewijs kan verlangen en ambtshalve een deskundigenbericht kan gelasten. Daarvoor geldt niet een verzwaarde stelplicht of bijzondere bewijsregel (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AP1318).
vindt het vreemd dat de moeder pas nu met het verhaal van de verkrachting naar buiten komt en wijst erop dat [belanghebbende] zeer ontstemd is over deze aantijging. Bij het verweerschrift heeft [verweerder] in dit verband onder meer een schriftelijke verklaring van [belanghebbende] overgelegd en een afschrift van de aangifte van [belanghebbende] bij de politie tegen de moeder wegens smaad en laster. [verweerder] is wel bereid mee te werken aan een dna-onderzoek als het hof dat nodig vindt en ook [belanghebbende] is volgens [verweerder] bereid daaraan mee te werken.
Het hof verzoekt [F] antwoord te geven op de vraag of [D] dan wel diens broer [belanghebbende] of een derde, de biologische vader van [verweerder] is en de mate van waarschijnlijkheid daarvan. Desgewenst kan daartoe door de deskundige eerst onderzoek worden gedaan naar de dna-profielen van [verweerder] , de moeder en [belanghebbende] vanuit de hypothese dat [belanghebbende] de biologische vader is, omdat het partijdebat zich in deze procedure beperkt tot de vraag of [D] dan wel diens broer [belanghebbende] de biologische vader van [verweerder] is (als het de een niet is, dan is het waarschijnlijk de ander). Indien dat naar het oordeel van de deskundige noodzakelijk is, kan ook dna-materiaal van de inmiddels overleden [D] in het onderzoek worden betrokken al dan niet via partijen.
€ 1.290,-, te vermeerderen met in het geval:
€ 0,35 per km (incl.);
afkomstig is zoals bijvoorbeeld weefsel uit een ziekenhuis: € 485,-;
het van [D] afkomstig is zoals bijvoorbeeld van scheerapparaat of materiaal
van een erkend kind: € 875,-.
5.8 [verweerder] heeft zich ter zitting van het hof bereid verklaard de kosten van het deskundigenonderzoek op zich te nemen indien daaruit volgt dat [belanghebbende] zijn biologische vader is. Indien dat echter niet uit het onderzoek volgt, is volgens [verweerder] een veroordeling van de moeder in de kosten gerechtvaardigd. Mede nu de moeder procedeert op basis van een toevoeging voor gefinancierde rechtshulp, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepalen dat deze kosten, in afwachting van de uitkomst van voormeld dna-onderzoek en in afwachting van de eindbeslissing in deze procedure, door de Staat zullen worden voorgeschoten. De kosten van het dna-onderzoek worden in eerste instantie begroot op € 1.290,-. Het hof verzoekt de deskundige contact op te nemen met de raadsheer-commissaris via de griffie van het hof in het geval de kosten dat bedrag gaan overschrijden, mede gelet op het vermelde daaromtrent hiervoor onder 5.8. Bij de eindbeschikking zal het hof bepalen voor wiens rekening de kosten van het dna-onderzoek zullen komen.
6.De slotsom
7.De beslissing
[F] Laboratorium,p/a [a-straat 1] ,[G]tel. [00000]
uiterlijk drie maanden na hedenaan de griffie van het hof te doen toekomen, onder indiening van declaratie van de kosten van het onderzoek met vermelding van het zaaknummer (200.252.011/01);