ECLI:NL:GHARL:2019:808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
200.203.674
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en onrechtmatige daad in relatie tot schadevergoeding na brand

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en de eigenaars van een bedrijfsruimte, hierna aangeduid als [geïntimeerden]. De zaak betreft een brand die op 13 oktober 2013 heeft gewoed in een gebouw dat eigendom is van [geïntimeerden], waarbij schade is ontstaan aan zowel het gebouw als de inventaris van de Slagerij die in het pand was gevestigd. Achmea had een verzekering afgesloten voor de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het gebouw, en de schade aan het gebouw werd vergoed. Echter, [geïntimeerden] vorderden schadevergoeding van Achmea voor het onrechtmatig afvoeren van hun eigendommen na de brand.

In eerste aanleg werd de vordering van [geïntimeerden] afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat Achmea niet onrechtmatig had gehandeld. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeerde dat [geïntimeerden] niet de verzekeringnemer waren en dat zij geen recht hadden op uitkering uit de verzekering. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de afgevoerde zaken nog enige waarde hadden na de brand. Het hof oordeelde dat Achmea geen schade had berokkend aan [geïntimeerden] en dat de vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar was. De eerdere uitspraak van de kantonrechter werd vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerden] werden afgewezen.

Het hof heeft [geïntimeerden] ook veroordeeld tot terugbetaling van een eerder uitgekeerd bedrag aan Achmea en hen in de proceskosten veroordeeld. De beslissing van het hof werd op 29 januari 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.203.674/01
(zaaknummer rechtbank 5065197 CV EXPL 16-3147)
arrest van 29 januari 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. I.C. Boot,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

en

2.[geïntimeerde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ),
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. M. Vriezekolk.
Geïntimeerde sub 1 zal hierna [geïntimeerde sub 1] en geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde sub 2] worden genoemd en geïntimeerden gezamenlijk zullen (in mannelijk enkelvoud [geïntimeerden] worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 december 2016 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van 10 februari 2017, met de daarin genoemde stukken;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met producties;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[geïntimeerden] is eigenaar van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] .
2.2.
De bedrijfsruimte maakt deel uit van het in appartementsrechten gesplitst gebouw.
2.3.
[geïntimeerden] . is (van rechtswege) lid van de Vereniging van Eigenaren [adressen] (hierna: de VvE).
2.4.
De bedrijfsruimte werd verhuurd aan Slagerij [naam slagerij] .
2.5.
De VvE heeft als verzekeringnemer een Vve Meerkeuzepolis afgesloten bij Achmea, waarbij (onder meer) schade aan het gebouw door brand gedekt was.
2.6.
Slagerij [naam slagerij] had een bedrijfsschadeverzekering afgesloten bij Achmea.
2.7.
Op 13 oktober 2013 heeft brand gewoed in het gebouw.
2.8.
De totale schade van de VvE is getaxeerd op € 470.624,31. Dat bedrag is aan de VvE uitgekeerd op basis van de Vve Meerkeuzepolis.
2.9.
De schade van Slagerij [naam slagerij] is getaxeerd op € 51.213,00. Door Dolmans Calamiteiten Diensten is de inventaris van Slagerij [naam slagerij] afgevoerd. Daaronder bevonden zich een toonbank, wandmeubel en twee aggregaten die eigendom waren van [geïntimeerden]
2.10.
Bij e-mail van 25 januari 2017 schreef de schade-expert van Achmea, Jos Wensink:

Bijgaand foto's van de situatie zoals ik die aantrof in Slagerij [naam slagerij] aan de [adres] .
Zie ook de bewuste vitrine. De dagwaarde vóór de brand is bepaald op € 6.250,-.
Vanuit mijn vakgebied heb ik geoordeeld dat deze vitrine geen restwaarde had.
Op basis van de foto's kun je wellicht vaststellen hoe destructief de brand geweest is.
De brand heeft zich ontwikkeld als een binnenbrand met een overdruksituatie tot gevolg. Hiermee bedoel ik dat door hitte-ontwikkeling er een overdruk in de betreffende ruimte is ontstaan. Dit zorgt er voor dat rook en roet tot in de kleinste poriën van welke inventaris dan ook is doorgedrongen. Wij noemen dat "persen".
De aanwezige rook bevatte bovendien gassen die in combinatie met de hoge luchtvochtigheid corrosie tot gevolg had. Je kunt dit zien aan metalen delen die beginnen te roesten. Koelmotoren bevatten metalen delen en elektronica en de combinatie van met corrosieve stoffen is destructief.
De enige conclusie was om de hele slagerij te strippen.”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerden] heeft in eerste aanleg (in conventie) – samengevat – gevorderd:
- een verklaring voor recht dat Achmea [geïntimeerden] . schade heeft berokkend door het op onrechtmatige wijze eigenhandig in bezit nemen van andermans eigendom;
- een veroordeling van Achmea tot betaling van een schadevergoeding van € 23.500,00;
- met veroordeling van Achmea in de kosten van de procedure.
3.2.
Achmea heeft geen verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 juli 2016 de vordering als niet onrechtmatig en niet ongegrond toegewezen.

4.De motivering van de beslissing in principaal hoger beroep

4.1.
Het hof begrijpt, net zoals Achmea dat heeft gedaan, dat [geïntimeerden] zich in hoger beroep ook beroept op de VvE Meerkeuzepolis als de grondslag van haar vordering.
4.2.
De VvE is – zoals Achmea onweersproken betoogt – de verzekeringnemer. [geïntimeerden] . is weliswaar lid van de VvE, maar zij zijn niet gelijk te stellen met de VvE. Zij voeren deze procedure ook niet namens de VvE. [geïntimeerden] is niet de verzekeringnemer en feiten die erop duiden dat individuele appartementseigenaren rechtstreeks uitkeringsgerechtigde zijn onder de verzekeringspolis zijn door [geïntimeerden] . niet gesteld noch is daarvan anderszins gebleken. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat alleen de VvE recht heeft op uitkering uit hoofde van de door de VvE afgesloten verzekering en [geïntimeerden] . niet. Alleen al om die reden kan de vordering van [geïntimeerden] niet gebaseerd worden op de verzekeringsovereenkomst. Dat betekent dat het hof niet toekomt aan de vragen of het hier gaat om onroerende zaken (die in beginsel meeverzekerd zouden zijn onder de Meerkeuzepolis) en zo ja, of die onroerende zaken als “woningverbetering” uitgesloten zijn van dekking.
4.3.
[geïntimeerden] stelt als grondslag ook dat jegens hem onrechtmatig is gehandeld, doordat uit de winkel een toonbank, wandmeubels en twee aggregaten, die zijn eigendom waren en gehuurd werden door Slagerij [naam slagerij] , zijn afgevoerd in opdracht van Achmea.
4.4.
Achmea voert daar onder meer en onder verwijzing naar de hiervoor in r.o. 2.10 geciteerde e-mail van haar schade-expert Wensink tegen aan dat de afgevoerde zaken waardeloos waren geworden na de brand. Er was sprake van een destructieve brand, waarbij rook en roet in de inventaris is gedrongen, waardoor de koelvitrine en aggregaten niet meer gebruikt konden worden en afgevoerd moesten worden. Daartegenover voert [geïntimeerden] aan dat de toonbank eenvoudig gereinigd had kunnen worden, omdat deze bestaat uit roestvrij staal, gehard kunststof en glas. In de winkel was geen sprake geweest van brand, maar alleen van rookontwikkeling, aldus steeds [geïntimeerden] .
4.5.
Het hof is van oordeel dat door [geïntimeerden] onvoldoende met een concrete en feitelijke onderbouwing is gesteld dat hij schade heeft geleden. Tegenover het verweer van Achmea – onderbouwd met de brief van haar schade-expert – dat [geïntimeerden] helemaal geen schade heeft geleden door het afvoeren van de toonbank en wandmeubels, zijn door [geïntimeerden] geen voldoende concreet onderbouwde stellingen betrokken die erop duiden dat de toonbank, de wandmeubels en de aggregaten wel degelijk nog gebruikt konden worden en niet afgevoerd hoefden te worden als totaal verlies. Uit geen van de overgelegde taxaties volgt dat de zaken waar dit geschil op ziet, na de brand nog enige waarde zouden hebben. De verschillen tussen de taxaties en de vraag wie aan die taxaties gebonden zijn, zijn daarom niet relevant. De brand heeft veel schade veroorzaakt en de enkele stelling dat er in dat deel van de winkel alleen sprake zou zijn geweest van rookontwikkeling is niet voldoende. Het hof weegt mee dat het niet voor de hand ligt dat Achmea, als verzekeraar van de VvE en Slagerij [naam slagerij] , over zou gaan tot het volledig strippen van de winkel en afvoeren van (onder meer) deze zaken, als dat niet nodig was geweest. Dat is immers helemaal niet in het belang van Achmea, omdat de door haar te betalen uitkering in beginsel lager zou zijn geweest als de zaken gereconditioneerd hadden kunnen worden.
4.6.
Het hof zal daarom, bij gebreke van schade aan de zijde van [geïntimeerden] ., in het midden laten of Achmea door het laten afvoeren van de zaken mogelijk zelf onrechtmatig heeft gehandeld of dat zij daarvoor aansprakelijk is te achten. De schadevergoedingsvordering van [geïntimeerden] . is niet toewijsbaar. De grief van Achmea slaagt. De gevorderde verklaring voor recht kan evenmin toegewezen worden. Achmea heeft [geïntimeerden] geen schade berokkend en bij een verklaring die (alleen) ziet op de eventuele onrechtmatigheid van het handelen van Achmea, heeft [geïntimeerden] , gelet daarop, onvoldoende een concreet belang gesteld.
4.7.
Achmea heeft terugbetaling gevorderd van al wat zij ter voldoening aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis aan [geïntimeerden] heeft voldaan. Deze vordering is toewijsbaar, nu het een vordering betreft die er slechts toe strekt de gevolgen van de – thans onjuist bevonden – veroordeling die bij het vonnis waarvan beroep werd uitgesproken, aanstonds ongedaan te maken.

5.De motivering van de beslissing in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

5.1.
[geïntimeerden] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Indien de grieven van Achmea niet zouden slagen, vordert hij vergoeding van de volledige schade van € 115.447,41 in plaats van het bedrag van € 23.500,00 dat in eerste aanleg gevorderd was.
5.2.
Omdat de grief van Achmea slaagt, is de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld niet vervuld. Het hof zal het incidenteel hoger beroep daarom niet behandelen.

6.De slotsom

6.1.
De (principale) grief slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en het hof zal, opnieuw recht doende, de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog afwijzen.
6.2.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Achmea zullen worden vastgesteld op nihil, omdat zij als gedaagde geen griffierecht verschuldigd was en geen conclusie heeft genomen.
6.3.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van Achmea zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 97,95
- griffierecht € 1.957,00
totaal verschotten €
2.054,95
- salaris advocaat € 1.391,00 (1 punt × tarief III)
6.4.
De kosten voor de procedure in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep aan de zijde van Achmea zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.580,50 (0,5 punt × tarief V)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
7.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Apeldoorn) van 20 juli 2016 en doet opnieuw recht;
7.2.
wijst de vorderingen van [geïntimeerden] af;
7.3.
veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling van het bedrag van € 24.470,87 dat Achmea uit hoofde van het vonnis aan [geïntimeerden] . heeft voldaan;
7.4.
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Achmea wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.054,95 voor verschotten en op € 1.391.00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief in principaal hoger beroep en op € 1.580,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
7.5.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, E.J. van Sandick en J.N. de Blécourt, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.
griffier rolraadsheer