In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en de eigenaars van een bedrijfsruimte, hierna aangeduid als [geïntimeerden]. De zaak betreft een brand die op 13 oktober 2013 heeft gewoed in een gebouw dat eigendom is van [geïntimeerden], waarbij schade is ontstaan aan zowel het gebouw als de inventaris van de Slagerij die in het pand was gevestigd. Achmea had een verzekering afgesloten voor de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het gebouw, en de schade aan het gebouw werd vergoed. Echter, [geïntimeerden] vorderden schadevergoeding van Achmea voor het onrechtmatig afvoeren van hun eigendommen na de brand.
In eerste aanleg werd de vordering van [geïntimeerden] afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat Achmea niet onrechtmatig had gehandeld. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeerde dat [geïntimeerden] niet de verzekeringnemer waren en dat zij geen recht hadden op uitkering uit de verzekering. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de afgevoerde zaken nog enige waarde hadden na de brand. Het hof oordeelde dat Achmea geen schade had berokkend aan [geïntimeerden] en dat de vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar was. De eerdere uitspraak van de kantonrechter werd vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerden] werden afgewezen.
Het hof heeft [geïntimeerden] ook veroordeeld tot terugbetaling van een eerder uitgekeerd bedrag aan Achmea en hen in de proceskosten veroordeeld. De beslissing van het hof werd op 29 januari 2019 openbaar uitgesproken.