Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellanten] c.s.,
Van Lanschot,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
grief 1inzake de feiten hebben betoogd, staat als gesteld en niet weersproken het navolgende tussen partijen vast.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vorderingen in hoger beroep en de wijzigingen daarvan
Boeking schadevergoeding in prima
Onrechtmatige afboeking advocaatkosten
Vernietiging artikel 33 AV1995
Terugbetaling van alle op grond van het Vonnis door [appellanten] c.s. betaalde bedragen
Proceskosten
volledigeproceskosten, toegevoegd in de memorie van antwoord in het incidenteel appel tevens akte uitlating producties. De overige wijzigingen ten opzichte van de eerste aanleg zijn doorgevoerd in de memorie van grieven. Die laatst genoemde wijzigingen zal het hof in elk geval volgen, nu Van Lanschot geen bezwaar heeft gemaakt en niet is gebleken van strijd met de goede procesorde. De eerst genoemde wijzigingen zijn in beginsel niet tijdig gedaan, want na de eerste memorie in het hoger beroep. De wijziging onder IV is echter ingegeven door een gebeurtenis na de memorie van grieven en die onder V is een reactie op een in de memorie van antwoord voor het eerst gedaan beroep op art. 33 AV 1995. Bovendien is Van Lanschot ter zitting op die grieven ingegaan zonder bezwaar te maken, wat ook geldt voor de wijziging onder VII. Ook deze eiswijzigingen zullen daarom worden toegelaten. De eis tot terugbetaling onder VI zal ook worden toegestaan omdat die eis geen zelfstandig geschilpunt inluidt maar een sequeel is van de bestaande eis tot vernietiging van het vonnis.
5.De bespreking van de (overige) grieven en de vorderingen
€ 25.000 en een gelegd executoriaal beslag van € 17.000 (CvA 10). Tegen die overweging van de rechtbank is geen (onderbouwde) grief gericht. In randnummer 74 MvG wordt als onderdeel (iv) weliswaar een grief(onderdeel) aangekondigd met betrekking tot het "significant opgelopen debetsaldo rekening-courant" maar dit wordt niet uitgewerkt, zoals Van Lanschot terecht heeft gesignaleerd (MvA 54). Het hof voegt hieraan toe dat de stellingen van [appellanten] c.s. in eerste aanleg inzake het "onterecht uitwinnen van de borgtocht" onduidelijk waren. Zo wordt in de inleidende dagvaarding verwezen naar prod. 24, maar daaruit blijkt niet waarop [appellanten] c.s. precies doelen. Een en ander brengt mee dat de vordering onder II sub b (i) niet toewijsbaar is, evenals de daarop voortbordurende vorderingen onder II sub b (ii) en (iii).
9 december 2014, de datum van de vaststellingsovereenkomst. Het hof tekent daarbij aan dat in artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat de rente
vanaf 1 januari 2014voor de periode van 2 jaar op 2,5 % wordt gesteld. Beide partijen volgen echter op dit punt de rechtbank, zodat het hof dit ook zal doen.
9 december 2014 en de periode vanaf 1 januari 2017. Ten aanzien van de periode tot 2011 gold immers een overeengekomen vaste rente, in de periode 9 december 2014 (zie in dit verband de laatste zin van rov 5.9) tot en met 2015 gold de vaste rente als afgesproken in de vaststellingsovereenkomst en over 2016 heeft Van Lanschot (in haar visie: "uit coulance") de risico-opslag van 0,6 % achterwege gelaten en een rente van 2,2% gehanteerd (prod 5 bij de MvA).
kan worden afgetrokkenvan de hoogte van de lening bij de bepaling van de verhouding tussen de hoogte van de lening en de waarde van het huis acht het hof niet toereikend, nu daaruit niet blijkt dat de banken dit destijds verplicht waren.