ECLI:NL:GHARL:2019:8001

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.220.526/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen advocaat en cliënt over betaling na overschrijding kostenmaximum rechtsbijstandverzekering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een cliënt, aangeduid als [appellante], en haar advocaat, Trip Advocaten & Notarissen B.V., over de betaling van een declaratie na overschrijding van het kostenmaximum van de rechtsbijstandverzekering. De cliënt had een kostenmaximum van € 50.000,- en de advocaat had in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar de belangen van de cliënt behartigd in een nalatenschapsprocedure. De advocaat heeft een declaratie van € 2.565,20 verzonden, maar de cliënt heeft deze nota onbetaald gelaten, wat leidde tot een rechtszaak.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de advocaat toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De cliënt ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat zij niet als opdrachtgever voor de werkzaamheden boven het kostenmaximum had gefunctioneerd. Het hof heeft de grieven van de cliënt beoordeeld en vastgesteld dat de cliënt op de hoogte was van het kostenmaximum en dat zij de kosten boven dat bedrag zelf zou moeten dragen. Het hof oordeelde dat de advocaat gerechtigd was om de kosten in rekening te brengen, maar dat er een correctie moest plaatsvinden op basis van de uren die ten onrechte in rekening waren gebracht.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de advocaat veroordeeld tot terugbetaling van € 37,14 aan de cliënt, vermeerderd met wettelijke rente. De cliënt werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof heeft de uitspraak op 1 oktober 2019 gedaan, waarbij de rechters L. Janse, O.E. Mulder en S.E. Vlaanderen-Schüttenhelm betrokken waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.220.526/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 5282476 CV EXPL 16-5793)
arrest van 1 oktober 2019
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H.J. Schaatsbergen, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Trip Advocaten & Notarissen B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Trip,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 10 oktober 2017 verwijst het hof naar het arrest van die datum. Ter uitvoering daarvan heeft een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden. Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven genomen en Trip een memorie van antwoord. Daarna hebben op verzoek van [appellante] pleidooien plaatsgevonden, waarbij van beide zijden pleitnoties zijn overgelegd. Vervolgens is arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast. Trip (in de persoon van mr. Kroon-Jongbloed, hierna: Kroon) heeft in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellante] , SUR, de belangen van [appellante] behartigd in een procedure over een nalatenschap. De polis van [appellante] kent een kostenmaximum van € 50.000,-. Door SUR is in totaal € 50.000,- aan Trip vergoed.
2.2
Op 5 juli 2011 heeft ten kantore van Trip een bespreking plaatsgevonden tussen mr. Kroon, haar kantoorgenoot mr. Harderwijk en [appellante] . Tussen partijen en tussen Trip en SUR heeft correspondentie plaatsgevonden zoals weergegeven in het bestreden vonnis onder 1.3 tot en met 1.5 en 1.7 en 1.8. De inhoud van die (en andere) brieven respectievelijk e-mails zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling worden weergegeven.
2.3
Trip heeft aan [appellante] op 13 mei 2014 een declaratie verzonden voor een bedrag van € 2.565,20, bestaande uit € 2.000,- honorarium plus 6% kantoorkosten en btw. In de specificatie behorende bij de declaratie zijn 20,4 uur verantwoord en is opgenomen dat voor mr. Kroon een uurtarief geldt van € 215,12 en voor mr. Harderwijk € 260,-. Bij wijze van matiging (zoals uitgelegd in een e-mail van Kroon d.d. 23 april 2014) is echter een bedrag van € 2.000 in rekening gebracht door de uurtarieven navenant te verminderen. [appellante] heeft die nota onbetaald gelaten. Na veroordeling in eerste aanleg heeft zij die voldaan (vermeerderd met rente en kosten).

3.Het geschil in eerste aanleg

3.1
In eerste aanleg heeft Trip betaling gevorderd van haar onder 2.3 genoemde declaratie, daartoe stellende dat [appellante] haar opdrachtgeefster is voor de in die declaratie in rekening gebrachte werkzaamheden. [appellante] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten en heeft [appellante] in de kosten van de procedure veroordeeld.

4.De beoordeling van de grieven

4.1
Het hoger beroep strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, afwijzing van de vordering van Trip, veroordeling van Trip tot restitutie van hetgeen uit hoofde van het vonnis is voldaan en veroordeling van Trip in de kosten van beide instanties. De grieven leggen het geschil in volle omvang voor. Het hof zal de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
4.2
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat [appellante] al in een vroegtijdig stadium duidelijk is gemaakt dat de polis een kostenmaximum kent van € 50.000,- en dat zij de kosten van werkzaamheden die boven dat bedrag uitstijgen zelf dient te dragen. SUR heeft haar daar al op gewezen in haar brief van 2 juli 2010 (prod. 4). Ook Kroon heeft [appellante] daar op gewezen in een brief van 15 juni 2011 (prod. 5). [appellante] heeft in een brief van 8 maart 2011 (prod. 21) en een e-mail van 21 juni 2011 signalen afgegeven die erop neerkomen dat zij de eventuele kosten boven € 50.000,- niet voor haar rekening kan en wil nemen. Vervolgens heeft op 5 juli 2011 een bespreking plaatsgevonden ten kantore van Trip. De inhoud daarvan is door Kroon bevestigd in haar brief aan [appellante] van 7 juli 2011 (prod. 6) waarin is aangegeven dat is besproken dat uit het nog beschikbare restant van € 3.000,- het mogelijk is de kosten van het hoger beroep te dekken maar dat als sprake is van uitgebreid mailverkeer met [appellante] het risico bestaat dat dit bedrag wordt overschreden en [appellante] dan de meerkosten zelf dient te vergoeden tegen het geldende uurtarief (op dat moment € 205,-) exclusief kantoorkosten en btw. Ook wordt bevestigd dat [appellante] is aangeraden contact op te nemen met het Juridisch Loket om te onderzoeken of zij voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking komt. [appellante] heeft ter zitting van het hof weliswaar aangegeven dat in deze brief het gesprek van 5 juli 2011 niet juist is weergegeven, maar gesteld noch gebleken is dat zij de inhoud daarvan destijds heeft betwist, dan wel anderszins op de brief heeft gereageerd met de strekking dat zij bij het bereiken van het polismaximum niet op eigen kosten verder zou willen procederen, zodat Trip er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij met de inhoud van de brief instemde. Met Trip is het hof van oordeel dat daarmee tussen partijen een overeenkomst is gesloten inhoudende dat [appellante] opdrachtgeefster van Trip zou worden onder de (opschortende) voorwaarde dat de kosten € 50.000,- zouden overschrijden. Het primaire verweer van [appellante] dat zij niet opdrachtgeefster van Trip is geweest voor zover de kosten boven de € 50.000 zouden uitstijgen faalt daarmee.
4.3
Vervolgens is de procedure in hoger beroep voortgezet, waarbij van de zijde van [appellante] regelmatig uitvoerige e-mails met uitdrukkelijke opdrachten en vragen aan Trip zijn verzonden. In een e-mail van 8 mei 2013 (prod. 23) heeft Trip aan [appellante] gemeld dat SUR het restant van het polismaximum van € 50.000,- aan haar zal uitkeren onder de voorwaarde dat [appellante] zelf de berekening zal maken waar het hof in de erfenisprocedure om had gevraagd en dat Kroon haar nog zal vergezellen indien het tot een getuigenverhoor komt. Daaraan is uitdrukkelijk toegevoegd: "
Mochten er naar aanleiding van de bewijsopdracht (…) in de vorm van schriftelijk bewijs of een getuigenverhoor noodzakelijke werkzaamheden voortvloeien dan dient u de daarmee samenhangende kosten voor uw eigen rekening te nemen. Noch zal Trip (…) deze kosten voor u voldoen, noch de SUR".
Ook ten aanzien van dit bericht is gesteld noch gebleken dat [appellante] daar destijds tegen heeft geprotesteerd. In haar e-mail van 16 mei 2013 zegt zij te hebben begrepen zelf een berekening te moeten maken en zegt ze niets over de kosten van eventuele werkzaamheden voortvloeiende uit de bewijsopdrachten. Een en ander betekent dat de afspraak als bevestigd in de brief van 7 juli 2011 nog onverkort gold en tevens dat [appellante] wist dat het maximum was bereikt. Het "tweede subsidiaire verweer" (
grief X) dat Trip nooit aan [appellante] het precieze tijdstip heeft aangegeven van het opraken van het budget slaagt echter in zoverre dat het hof met [appellante] van mening is dat zij op grond van de mededelingen van Trip mocht verwachten dat zij niet eerder dan vanaf 8 mei 2013 zelf zou moeten betalen. Dat betekent dat Trip van de declaratie van 13 mei 2014 2,7 uur niet in rekening mag brengen, nu die uren betrekking hebben op werkzaamheden van voor die datum. Er resteren dan 20,4 minus 2,7 is 17,7 uur.
4.4
[appellante] stelt zich verder op het standpunt (
grief IX"eerste subsidiair verweer") dat zij uit de mededeling in de e-mail van 8 mei 2013 over het vergezellen naar het getuigenverhoor in samenhang met de verdere inhoud van die e-mail heeft begrepen dat de kosten daarvan op basis van een afspraak tussen Trip en SUR nog onder het bedrag van € 50.000 zouden worden gebracht. Trip heeft betwist dat dit de bedoeling was van die mededeling. Ter zitting van het hof is echter namens Trip toegegeven dat de e-mail van 8 mei 2013 op deze manier begrepen kon worden. Het lag op de weg van Trip als professionele partij om op dat punt ieder misverstand te voorkomen. Het hof volgt dan ook de uitleg van [appellante] op dit punt. In de specificatie bij de factuur van 13 mei 2014 is voor het bijwonen van het getuigenverhoor 5,5 uur in rekening gebracht en voor reistijd 2,0 uur. Indien deze uren in mindering worden gebracht, resteren van de hiervoor genoemde 17,7 uur nog 10,2 uur.
4.5
Het hof volgt [appellante] ook in haar, door Trip niet of nauwelijks weersproken, "derde subsidiair verweer" (
grief XI, in samenhang met CvD 12-15). Dat verweer houdt in (en het hof beperkt zich tot de nu nog relevante periode vanaf 8 mei 2013) dat ten onrechte tijd in rekening is gebracht voor overleg en correspondentie met SUR (0,3 uur) en behandeling klacht declaratie (0,8 uur). Aldus resteren 9,1 uur (10,2 minus 0,3 minus 0,8) die in rekening mogen worden gebracht. Door [appellante] is niet betwist dat het uurtarief van Kroon zoals vermeld op de nota op dat moment € 215,12 bedroeg en dat van mr. Harderwijk (die in de bewuste periode 0,3 uur aan de zaak van [appellante] heeft gespendeerd) € 260,-. Dit betekent dat Trip in rekening had mogen brengen: (8,8 x 215,12 plus 0,3 x 260) = € 1.971,05. Aldus is Trip met de matiging tot € 2.000,- op voorhand vrijwel geheel tegemoet gekomen aan alle bezwaren van [appellante] . Desgevraagd heeft mr. Schaatsbergen ter zitting van het hof niet kunnen uitleggen op grond waarvan Trip bovenop deze matiging nogmaals tegemoet moet komen aan de bezwaren van [appellante] .
4.6
Vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% btw had € 2.528,06 in rekening mogen worden gebracht in plaats van € 2.565,20. De grieven treffen dan ook slechts doel voor een bedrag van € 37,14 (plus de rente daarover). Voor het overige falen de grieven. Bij een verdere afzonderlijke bespreking van de grieven bestaat geen belang. Hetgeen daarin verder nog is gesteld kan namelijk niet leiden tot een andere beslissing.
4.7
Het vonnis zal slechts in die zin worden vernietigd dat in het dictum onder 1 in plaats van € 2.565,20 een bedrag van € 2.528,06 dient te worden gelezen. Voor het overige wordt dit vonnis bekrachtigd, inclusief de proceskostenveroordeling van [appellante] die ondanks de kleine correctie, de in eerste aanleg hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij blijft. De vordering tot restitutie zal worden toegewezen tot € 37,14 plus rente. [appellante] zal als de vrijwel geheel in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Trip vastgesteld op € 716,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.277,- (3 punten in tarief I) aan geliquideerd salaris advocaat, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (kanton, locatie Zwolle) uitsluitend in zoverre dat in het dictum onder 1 in plaats van € 2.565,20 een bedrag van € 2.528,06 dient te worden gelezen en bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
veroordeelt Trip tot terugbetaling aan [appellante] van € 37,14 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2014 tot aan de dag waarop [appellante] aan Trip heeft betaald, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde dag tot aan de dag waarop Trip aan [appellante] heeft terugbetaald;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Trip vastgesteld op € 716,- aan verschotten en € 2.277,-. aan geliquideerd salaris advocaat, vermeerderd met € 157,- aan nakosten zonder betekening dan wel 239,- in geval van betekening, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. O.E. Mulder en mr. S.E. Vlaanderen-Schüttenhelm en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.