ECLI:NL:GHARL:2019:7966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.241.016
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens bedreiging en belediging door huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen een huurder, aangeduid als [appellant], en de Stichting Volkshuisvesting Arnhem. De huurder had een woning gehuurd van de stichting, maar zijn gedrag, waaronder het uitschelden en bedreigen van medewerkers van de verhuurder, leidde tot de vordering van de stichting om de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter had in eerste aanleg de overeenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen zes maanden na betekening van het vonnis.

In hoger beroep betoogde de huurder dat de kantonrechter onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn psychiatrische aandoeningen. Het hof oordeelde echter dat het gedrag van de huurder, dat bestond uit bedreigingen en beledigingen, een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormde. Het hof benadrukte dat de subjectieve ervaring van de medewerkers van de stichting van belang was en dat de huurder niet kon ontkomen aan de gevolgen van zijn gedrag, ongeacht zijn ziektebeeld.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, gezien de ernst en de duur van de tekortkomingen van de huurder. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de stichting, en de huurder werd veroordeeld in de proceskosten. Het hof concludeerde dat de belangen van de stichting om haar medewerkers te beschermen tegen intimidatie zwaarder wogen dan de belangen van de huurder bij het behoud van zijn woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.241.016
(zaaknummer rechtbank 6289497 \ CV EXPL 17-11646)
arrest van 1 oktober 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant en eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.A.H. Schoofs te Arnhem,
tegen:
de stichting
Stichting Volkshuisvesting Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde en verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Volkshuisvesting,
advocaat: mr. J.E. Brands te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 november 2017 en 7 maart 2018 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Arnhem) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 6 juni 2018,
- de memorie van grieven tevens incidentele conclusie ex art. 351 Rv,
- de memorie van antwoord,
- de memorie van antwoord in het incident,
- de akte na partijberaad van [appellant] , met producties,
- de antwoordakte.
2.2
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2.
[appellant] huurde een woning van Volkshuisvesting. [appellant] heeft psoriasis en hartproblemen. Hij leidt aan ernstige ADHD en impulscontrole problematiek. Hij kan zich daardoor vaak niet op een juiste wijze uitdrukken.
3.3.
In 2010 zijn werkzaamheden uitgevoerd in de woning van [appellant] . De aannemer die de werkzaamheden heeft uitgevoerd, heeft aangifte gedaan van bedreiging door [appellant] . Bij brief van 16 september 2010 schreef (de advocaat van) Volkshuisvesting aan [appellant] :

Mocht zich opnieuw een incident voordoen, dan zal Volkshuisvesting ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vorderen.”
3.4.
Tussen partijen is in 2011 en 2012 contact geweest over de voorwaarden waaronder onderhoudswerkzaamheden aan de woning uitgevoerd zouden worden. Verschillende medewerkers van Volkshuisvesting schrijven in telefoonnotities dat [appellant] daarbij bedreigende opmerkingen maakte. Ook in 2013 en 2015 zijn er telefoongesprekken geweest, waarbij medewerkers van Volkshuisvesting [appellant] gedrag (onder meer) beschrijven als “
agresief”, “
vloekend en tierend”.
3.5.
In 2016 heeft [appellant] een procedure aangespannen bij de Klachtencommissie Woningcorporaties Arnhem E.O. Op de zitting van 9 mei 2016 is een schikking getroffen. Onderdeel van de schikking was dat een medewerkster van Volkshuisvesting ( [medewerkster Volkshuisvesting] ) als vast contactpersoon zou fungeren. Begin 2017 is overeengekomen dat alle communicatie van [appellant] met Volkshuisvesting alleen per e-mail en alleen met [medewerkster Volkshuisvesting] zou verlopen. Op 7 augustus 2017 heeft [appellant] het kantoor van Volkshuisvesting bezocht. Hij heeft daarbij verschillende medewerkers van Volkshuisvesting uitgescholden. Medewerkers van Volkshuisvesting hebben de politie gebeld.
3.6.
Bij exploot van 7 augustus 2017 is [appellant] aangezegd dat Volkshuisvesting het hem verbood om het kantoor van Volkshuisvesting te betreden.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
Volkshuisvesting heeft in eerste aanleg – samengevat – de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 7 maart 2018 de overeenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld de woning binnen zes maanden na betekening van het vonnis te ontruimen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Met zijn grieven betoogt [appellant] in de kern genomen dat de kantonrechter de achtergronden van het geschil, de persoonlijke omstandigheden en het psychiatrische ziektebeeld van [appellant] onvoldoende heeft meegewogen bij de vraag of er sprake is van een tekortkoming en bij de weging of die tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Daarbij wijst [appellant] ook op de voorgeschiedenis van gebreken aan de woning en de bereidheid van [appellant] om mee te werken aan oplossingen. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
5.2.
Het hof stelt voorop dat het uitschelden en bedreigen van medewerkers van de verhuurder en van door de verhuurder ingeschakelde aannemers tekortkomingen zijn in de nakoming van de huurovereenkomst. Voor zover [appellant] het herhaaldelijk schelden en bedreigen ontkent, is die betwisting, gezien het proces-verbaal van aangifte, de notities en verslagen, niet voldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellant] de aannemer en medewerkers van Volkshuisvesting heeft bedreigd en uitgescholden. Op grond van artikel 6:2 BW moeten partijen bij een overeenkomst zich tegenover elkaar “overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid” gedragen. Op grond van artikel 8.1 van de toepasselijke Algemene huurvoorwaarden en artikel 7:213 BW moet [appellant] de woning als “goed huurder” gebruiken. Uitschelden en zeker bedreigen van medewerkers van de verhuurder is een schending van die verplichtingen. Daarbij is – anders dan [appellant] aanvoert – de subjectieve ervaring van veiligheid van de medewerkers van Volkshuisvesting wel doorslaggevend. Dat zou slechts anders zijn indien de bewoordingen redelijkerwijs niet als belediging of bedreiging kunnen worden opgevat, maar daarvan is geen sprake. Of [appellant] zijn bedreigingen wel of niet meende of dat die bedreigingen zijn geuit als gevolg van [appellant] aandoening, is niet beslissend. Voor zover de stelling van [appellant] , dat hij zijn bedreigingen niet meende, al juist is, was die intentie van [appellant] niet kenbaar voor de medewerkers van Volkshuisvesting en voor hen was zijn gedrag daarentegen zonder meer beledigend, bedreigend en intimiderend.
5.3.
Die tekortkoming rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden ook de ontbinding van de huurovereenkomst. Anders dan [appellant] betoogt, acht het hof die tekortkoming niet van zodanige geringe betekenis dat de ontbinding niet zou zijn gerechtvaardigd. Het zelfde geldt voor de aard van de tekortkoming. Daarbij speelt met name een rol hoe lang de situatie heeft voortgeduurd (vanaf 2010 tot 2017) en dat Volkshuisvesting zich moeite heeft getroost om de situatie te normaliseren, bijvoorbeeld door aan te dringen op communicatie per e-mail met één vaste contactpersoon. Dat zijn partijen ook overeengekomen, maar daar heeft [appellant] zich niet aan gehouden. Het gedrag van [appellant] kan niet worden gerechtvaardigd door een geschil over uit te voeren herstelwerkzaamheden aan de woning. Daarbij betrekt het hof dat in 2010 het een aannemer was die werkzaamheden zou gaan uitvoeren, die door [appellant] bedreigd is. Dat een eventueel gebrek aan de woning niet (tijdig) is hersteld, is dan niet verwonderlijk, maar dat het op dit punt aan Volkshuisvesting heeft gelegen is – tegen die achtergrond – zonder verdere toelichting niet te volgen. Een verwijzing naar de getroffen schikking volstaat daarvoor niet. Zelfs als dat anders was, moeten beide partijen een dergelijk geschil op een zakelijke wijze oplossen en uit niets blijkt dat Volkshuisvesting dat niet getracht heeft.
5.4.
Het hof neemt zonder meer aan dat [appellant] frustratie heeft gevoeld en dat het psychiatrisch ziektebeeld van [appellant] een rol heeft gespeeld bij zijn gedrag. Maar dat maakt niet dat er geen tekortkoming is of dat die tekortkoming de ontbinding niet zou rechtvaardigen. Voor zover [appellant] aanvoert dat de tekortkoming hem door zijn ziektebeeld niet toegerekend kan worden dient het hof de beoordeling daarvan achterwege te laten omdat overmacht aan ontbinding niet in de weg staat. Dat Volkshuisvesting, zoals [appellant] verder aanvoert, niet door middel van derden wilde communiceren blijkt nergens uit. [appellant] stelt dat hij voor de communicatie met Volkshuisvesting de hulp van hulpverleners heeft gezocht, maar desondanks heeft [appellant] er een aantal maal voor gekozen om – hoewel hij had moeten weten dat dat escalerend zou kunnen werken – telefonisch contact te zoeken met Volkshuisvesting en zelf het kantoor van Volkshuisvesting te bezoeken.
5.5.
Duidelijk is dat – gelet op zijn medische situatie – [appellant] een groot belang heeft bij woonruimte en dat hij – na ontruiming – waarschijnlijk moeite zal hebben nieuwe woonruimte te vinden. Daartegenover staat het belang dat Volkshuisvesting heeft dat haar medewerkers niet blootgesteld worden aan belediging, bedreiging en intimidatie. Aangezien er sprake is van een tekortkoming, staat het Volkshuisvesting vrij om dat belang te behartigen door te kiezen voor ontbinding van de overeenkomst. [appellant] stelt dat er andere oplossingen mogelijk zijn, maar wat daar ook van zij: in de gegeven omstandigheden weegt, naar het oordeel van het hof, het belang van [appellant] niet zo zwaar dat de gevorderde ontbinding en ontruiming zouden moeten worden afgewezen. Het hof zal daarom het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.

6.De slotsom in de hoofdzaak en beslissing in het incident

6.1.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2.
Bij die stand van zaken heeft [appellant] geen belang meer bij zijn incidentele vordering om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beslissing in eerste aanleg op te schorten. Bovendien is – volgens Volkshuisvesting – de woning al ontruimd. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
6.3.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep en het incident veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Volkshuisvesting zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat € 1.611,00 (1,5 punten × tarief II)
De kosten voor de procedure in het incident aan de zijde van Volkshuisvesting zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt × tarief II)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
7.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Arnhem) van 7 maart 2018;
7.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Volkshuisvesting vastgesteld op € 726,00 voor verschotten en op € 1.611,00 voor salaris;
7.3.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Volkshuisvesting vastgesteld op € 1.074,00 voor salaris;
7.4.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.