In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen een huurder, aangeduid als [appellant], en de Stichting Volkshuisvesting Arnhem. De huurder had een woning gehuurd van de stichting, maar zijn gedrag, waaronder het uitschelden en bedreigen van medewerkers van de verhuurder, leidde tot de vordering van de stichting om de huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter had in eerste aanleg de overeenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen zes maanden na betekening van het vonnis.
In hoger beroep betoogde de huurder dat de kantonrechter onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn psychiatrische aandoeningen. Het hof oordeelde echter dat het gedrag van de huurder, dat bestond uit bedreigingen en beledigingen, een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormde. Het hof benadrukte dat de subjectieve ervaring van de medewerkers van de stichting van belang was en dat de huurder niet kon ontkomen aan de gevolgen van zijn gedrag, ongeacht zijn ziektebeeld.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, gezien de ernst en de duur van de tekortkomingen van de huurder. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de stichting, en de huurder werd veroordeeld in de proceskosten. Het hof concludeerde dat de belangen van de stichting om haar medewerkers te beschermen tegen intimidatie zwaarder wogen dan de belangen van de huurder bij het behoud van zijn woning.