ECLI:NL:GHARL:2019:7957

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.229.079
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tekortkoming in de uitvoering van een overeenkomst tot levering en aanbrengen van een troffelvloer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de besloten vennootschap Invedra Vloertechniek B.V. over de vraag of Invedra tekort is geschoten in de uitvoering van een overeenkomst tot het leveren en aanbrengen van een troffelvloer. De rechtbank Gelderland had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Invedra. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en de argumenten van beide partijen.

[Appellant] had in eerste aanleg gevorderd dat de overeenkomst buitengerechtelijk was ontbonden en dat Invedra schadevergoeding moest betalen. Invedra voerde verweer en stelde dat de vloer voldeed aan de eisen voor normaal gebruik. Het hof oordeelde dat de eerste troffelvloer niet voldeed aan de verwachtingen van [appellant] vanwege de thermische invloed van een houtkachel, die niet was meegedeeld aan Invedra.

Het hof concludeerde dat Invedra niet in verzuim was geraakt en dat de overeenkomst niet ontbonden had mogen worden. De grieven van [appellant] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. [Appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

De uitspraak benadrukt de mededelingsplicht van de koper bij het sluiten van een overeenkomst en de mogelijkheid voor de schuldenaar om een tekortkoming te herstellen voordat er tot ontbinding kan worden overgegaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem/Leeuwarden
Afdeling Civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.229.079
(zaaknummer rechtbank 305332)
arrest van 1 oktober 2019
in de zaak van

1.[appellant ] ,

2.
[appellant .],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud: [appellant] ,
advocaat: mr. J.A.H. Schoofs,
tegen:
de besloten vennootschap
Invedra Vloertechniek B.V.,
gevestigd te Tiel,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Invedra,
advocaat: mr. K. Zeylmaker.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het tussenarrest van 16 januari 2018;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2018
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

2.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie, kort samengevat, een verklaring voor recht gevorderd dat de tussen partijen gesloten overeenkomst tot het leveren en aanbrengen van een troffelvloer buitengerechtelijk is ontbonden, met veroordeling van Invedra tot vergoeding van de schade die is ontstaan.
2.2.
Invedra heeft verweer gevoerd. Voor zover de overeenkomst daadwerkelijk is ontbonden, heeft Invedra in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat [appellant] aan haar een bedrag moet betalen van € 3.700,- inclusief btw ter vergoeding van de waarde van de vloer die niet meer teruggegeven kan worden.
2.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 juni 2017 de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Invedra.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat deugdelijke nakoming door Invedra van de tussen partijen gesloten overeenkomt niet blijvend onmogelijk was en dat [appellant] , nadat zij Invedra in gebreke had gesteld, zelf niet heeft meegewerkt aan herstel van de vloer. De rechtbank heeft geoordeeld dat Invedra daardoor niet (meer) in verzuim verkeerde en dat [appellant] niet tot ontbinding van de overeenkomst kon overgaan.
3.2.
[appellant] heeft ook in hoger beroep gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst tussen partijen tot het leveren en aanbrengen van een troffelvloer buitengerechtelijk is ontbonden, met veroordeling van Invedra tot betaling van de door [appellant] ten gevolge van de ondeugdelijke vloer geleden schade.
3.3.
De door [appellant] ingestelde grieven 2, 3 en 4 richten zich tegen voormelde beslissingen van de rechtbank. Met grief 1 komt [appellant] op tegen de aanname van de rechtbank dat hij al had gekozen voor een alternatieve vloer in plaats van voor een troffelvloer. Grief 5 ten slotte is gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling.
3.4.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In augustus 2013 hebben [appellant] en Invedra een overeenkomst gesloten tot het leveren en aanbrengen van een troffelvloer door Invedra. In september 2013 is de vloer in de woning van [appellant] aangebracht. Nadat eind oktober/begin november scheurvorming was opgetreden in de vloer, heeft Invedra in augustus 2014 over de bestaande vloer een nieuwe troffelvloer aangebracht. In september 2014 heeft [appellant] bij Invedra geklaagd over deze nieuwe vloer. Beide partijen hebben vervolgens een eigen deskundige ingeschakeld om de nieuwe (troffel)vloer te beoordelen. Beide deskundigen waren van mening dat de liggende vloer vanwege geconstateerde gebreken moest worden verwijderd en dat een nieuwe vloer moest worden aangebracht. Volgens Dekra, de door [appellant] ingeschakelde deskundige, waren de gebreken vooral veroorzaakt door het onjuist aanbrengen van de ondervloer en door onzorgvuldig werken van Invedra. De deskundige van Invedra, TBA, heeft geconcludeerd dat, hoewel bij de herstelwerkzaamheden (het aanbrengen van de tweede troffelvloer) sprake was van onzorgvuldigheden van Invedra, de grootste schade aan de vloer (de scheurvorming) veroorzaakt was door de thermische invloed van een direct op de vloer geplaatste houtkachel. TBA heeft vanwege de aanwezigheid van de houtkachel het aanbrengen van een nieuwe troffelvloer afgeraden omdat door de thermische invloed opnieuw scheurvorming zou kunnen ontstaan. TBA adviseerde om in plaats van een troffelvloer voor een elastische kunststof vloerafwerking te kiezen. Invedra heeft vervolgens [appellant] aangeboden op haar kosten de vloer, inclusief ondervloer, te verwijderen en een nieuwe vloer naar keuze van [appellant] aan te brengen en heeft [appellant] uitgenodigd in haar showroom om een keuze te komen maken. [appellant] wilde, alvorens een keuze te maken, eerst een uitgewerkt voorstel van Invedra ontvangen.
Invedra heeft daarop bij e-mail van 4 mei 2015 een nader uitgewerkt voorstel gedaan. Vervolgens heeft [appellant] bij brief van 11 november 2015 aan Invedra geschreven de overeenkomst te ontbinden omdat [appellant] enkel en alleen een troffelvloer wil, met Invedra ook was overeengekomen dat zij een troffelvloer zou leveren en dit niet mogelijk blijkt te zijn.
3.5.
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat Invedra tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen omdat de door haar aangebrachte troffelvloer is gaan scheuren. De daaropvolgende herstelwerkzaamheden door Invedra zijn vervolgens ondeugdelijk uitgevoerd.
3.6.
Als meest verstrekkend verweer heeft Invedra aangevoerd dat het scheuren van de vloer geen tekortkoming oplevert. De vloer voldeed volgens Invedra aan de eisen die daaraan bij normaal gebruik gesteld mochten worden. Een speciaal gebruik was niet overeengekomen. Een voorgenomen verwarming door middel van een houtkachel stelt bijzondere eisen aan een in die ruimte aan te brengen vloer. Invedra heeft aangevoerd dat zij niet bekend was met de aanwezigheid van een houtkachel en dat zij bij haar advies en bij het aanbrengen van de vloer daarom geen rekening kon en hoefde te houden met de thermische invloed van een dergelijke kachel op de vloer. De eerste troffelvloer lag er, behoudens de scheuren veroorzaakt door de thermisch invloed van de direct op de vloer geplaatste houtkachel, goed in. De herstelwerkzaamheden zijn volgens Invedra uitgevoerd uit coulance naar [appellant] en niet omdat de oorspronkelijke troffelvloer niet deugde.
3.7.
Op Invedra rustte de verplichting een vloer te leveren die de eigenschappen bezat die [appellant] , op basis van hetgeen partijen waren overeengekomen, mocht verwachten en die nodig zijn voor normaal gebruik. Het hof stelt vast dat partijen op 19 augustus 2013 een overeenkomst hebben gesloten op basis waarvan Invedra aan [appellant] kort gezegd zal leveren een ondervloer en een troffelvloer die door Invedra zal worden aangebracht in de woonkamer van [appellant] tegen betaling van € 3.700,- incl. btw door [appellant] . De tussen partijen gesloten overeenkomst is weergegeven in de door Invedra uitgebrachte schriftelijke offerte van 19 augustus 2013 waarmee [appellant] heeft ingestemd. Deze vloeren zijn diezelfde maand ook daadwerkelijk geleverd en aangebracht. Van bijzondere eisen waaraan de vloer moet voldoen, blijkt niet uit de offerte, terwijl die eisen er van de kant van [appellant] – vanwege zijn wens om de woning te verwarmen door middel van een houtkachel die op de te plaatsen vloer geplaatst zou worden – wel waren. Immers is niet iedere vloer in gelijke mate geschikt voor sterke temperatuurschommelingen en voor de directe invloed van een warmtebron als een houtkachel.
3.8.
Vast staat dat een troffelvloer minder geschikt is voor een ruimte die verwarmd wordt door een op de vloer geplaatste houtkachel. De vraag rijst of Invedra bij haar advies over de vloerkeuze rekening had moeten of kunnen houden met de aanwezigheid van een houtkachel. Naar het oordeel van het hof is verwarming van woonruimtes door middel van een houtkachel niet een zodanig gebruikelijke wijze van verwarming dat Invedra daar zonder mededeling van [appellant] bij haar advies rekening mee had moeten houden. Op [appellant] rustte dus een mededelingsplicht.
3.9.
[appellant] heeft gesteld dat hij heeft voldaan aan deze mededelingsplicht. Bij het bezoek aan de winkel van Invedra is Invedra geïnformeerd over de houtkachel en juist op basis van die informatie heeft Invedra vervolgens de troffelvloer geadviseerd. Bovendien had Invedra, toen zij de vloer kwam plaatsen, de voorgenomen wijze van verwarming ook kunnen afleiden uit de aanwezigheid van een nisbus in de woonkamer. Volgens [appellant] hebben partijen ook nog met elkaar gesproken over de doorboorbaarheid van de vloer ten behoeve van de externe zuurstoftoevoer voor de kachel.
3.10.
Het hof stelt vast dat de houtkachel ten tijde van het aanbrengen van de vloer (nog) niet aanwezig was. Nadat [appellant] op 5 november 2013 over de scheurvorming had geklaagd, is Invedra op 19 november 2013 de schade komen opnemen. Toen heeft zij (in ieder geval) de aanwezigheid van de houtkachel opgemerkt. Invedra heeft vervolgens bij brief van november 2013 (de dag is in deze brief niet genoemd) aan [appellant] geschreven dat de schade vermoedelijk is ontstaan door de warmte van de houtkachel. Invedra heeft in de brief opgemerkt dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van die kachel. Invedra heeft verder geschreven dat met [appellant] is afgesproken dat Invedra een nieuwe troffellaag zal aanbrengen en dat het vanwege de warmte-uitstraling van de kachel noodzakelijk is dat door [appellant] onder de kachel een vloerplaat zal worden geplaatst. Deze brief, waarvan door [appellant] niet is betwist dat hij deze van Invedra heeft gekregen en waarin ook de afspraak staat over het voorgenomen herstel in de vakantieperiode 2014 zoals deze door partijen is uitgevoerd, ondersteunt het standpunt van Invedra dat zij eerder niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de kachel. Uit de enkele aanwezigheid van een nisbus in de woonkamer had Invedra niet hoeven afleiden dat [appellant] de ruimte met een direct op de vloer te plaatsen houtkachel wilde gaan verwarmen. Van de gemotiveerd betwiste stelling dat [appellant] aan Invedra al bij het sluiten van de overeenkomst mededeling zou hebben gedaan van de verwarming met een houtkachel, is door [appellant] geen specifiek bewijsaanbod gedaan en het hof ziet geen aanleiding om [appellant] dat bewijs alsnog op te dragen.
3.11.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de eerste troffelvloer voldeed aan de eisen die daaraan op grond van de overeenkomst gesteld mochten worden en dat Invedra bij het leveren en aanbrengen van deze eerste troffelvloer niet is tekortgeschoten jegens [appellant] zodat ten aanzien van de eerste vloer Invedra correct is nagekomen en de grondslag voor gevorderde ontbinding en schadevergoeding ontbreekt. Desondanks heeft Invedra, uit coulance, aangeboden kosteloos de vloer te herstellen door het aanbrengen van een nieuwe troffellaag. Dit aanbod is door [appellant] aanvaard en Invedra heeft hier uitvoering aan gegeven.
3.12.
Op basis van de beide in het geding gebrachte expertiserapporten staat naar het oordeel van het hof vast dat Invedra ten aanzien van het aanbrengen van de tweede troffelvloer wel tekort is geschoten. Blijkens het rapport van de door Invedra ingeschakelde deskundige is de topcoating van de tweede laag niet goed aangebracht. Deze fout, de enige die in deze procedure is vastgesteld, is ook erkend door Invedra.
3.13.
Invedra heeft vervolgens naar aanleiding van dit rapport aangeboden de door haar gelegde vloer kosteloos te vervangen door een vloer naar keuze van [appellant] , ongeacht of dit een alternatieve vloer was of toch (opnieuw) een troffelvloer. Gesteld noch gebleken is dat het gebrek aan de tweede vloer niet hersteld kan worden door het vervangen van die vloer, zoals door Invedra aangeboden. Daarbij heeft Invedra bovendien aangeboden ook de vloer in de hal mee te nemen zodat deze op een gelijk niveau met de woonkamer wordt uitgevoerd.
Naar het oordeel van het hof is dit een meer dan redelijk aanbod van Invedra om tot herstel van de tekortkoming te komen en had Invedra die kans dan ook moeten krijgen. Als er sprake is van een tekortkoming, geldt krachtens de wet dat de schuldenaar (in dit geval Invedra) de gelegenheid moet worden geboden om, binnen redelijke termijn, alsnog deugdelijk na te komen. Pas als daaraan, binnen die redelijke termijn, niet wordt voldaan, is de schuldenaar in verzuim en eerst dan ontstaat de mogelijkheid van ontbinding. [appellant] heeft aan Invedra geen gelegenheid tot herstel geboden. In plaats daarvan is [appellant] zonder nadere aankondiging in november 2015 tot ontbinding overgaan, nota bene een half jaar nadat Invedra nog een op verzoek van [appellant] nader uitgewerkt voorstel tot herstel had gedaan.
3.14.
Uit het voorgaande vloeit voort dat, in tegenstelling tot hetgeen door [appellant] is gesteld, correcte nakoming door Invedra niet blijvend onmogelijk is. Ten aanzien van de eerste troffelvloer is immers geen sprake van een gebrek dat hersteld had moeten worden en ten aanzien van de uit coulance aangelegde tweede vloer is er geen sprake van gebreken die niet hersteld kunnen worden, terwijl dit herstel ook is aangeboden door Invedra. Dit leidt ertoe dat Invedra niet in verzuim is geraakt en dat de overeenkomst niet ontbonden had mogen worden. Op grond daarvan falen alle grieven.

4.De slotsom

4.1.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant] in hoger beroep, nu geen concreet en gespecificeerd bewijs is aangeboden van feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.
4.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Invedra zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,00
- salaris advocaat € 2.148,00 (2 punten x tarief 1.074)
4.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 21 juni 2017;
5.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Invedra vastgesteld op € 716,00 voor verschotten en op € 2.148,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
5.3.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, E.J. van Sandick en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.