ECLI:NL:GHARL:2019:7927

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
Wahv 200.256.753/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Anjewierden
  • J. Samplonius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan geldige machtiging

In deze zaak heeft [A] hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 11 maart 2019 het beroep van [A] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat [A] geen geldige machtiging had overgelegd binnen de door de kantonrechter gestelde termijn. De kantonrechter had [A] eerder een termijn van vier weken gegeven om een schriftelijke machtiging te overleggen, maar deze termijn was verstreken zonder dat [A] hierop had gereageerd.

[A] voerde aan dat hij de brief van de griffier pas op 19 maart 2019 had ontvangen, na een verblijf van zeven maanden in het buitenland. Hij stelde dat er problemen waren met de postbezorging op zijn oude adres, waar hij als student stond ingeschreven. Het hof oordeelde echter dat de problemen met de postbezorging voor rekening van [A] kwamen. Het hof vond dat [A] had moeten zorgen voor een adequate ontvangst van zijn post, vooral gezien het feit dat er een lopende procedure was en hij correspondentie kon verwachten.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid terecht was. Hierdoor kon het hof niet ingaan op de argumenten van [A] tegen de opgelegde sanctie. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte communicatie in juridische procedures en de verantwoordelijkheid van partijen om ervoor te zorgen dat zij op de hoogte zijn van belangrijke correspondentie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.256.753/01
CJIB-nummer
: 216528342
Uitspraak d.d.
: 30 september 2019
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2019, betreffende

[A] (hierna: [A] )

wonende te [B] ,
beweerdelijk optredens namens:

[betrokkene] ,

wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het verloop van de procedure

[A] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
[A] heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. Daarbij is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft op de nadere toelichting gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 september 2019. [A] is verschenen.
De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [D] .

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft bij de bestreden beslissing het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat door [A] geen geldige machtiging is verstrekt, ook niet nadat hij daarvoor een termijn had gekregen.
2. De kantonrechter is, naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegd van een pretense gemachtigde te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging overlegt ten einde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde van een betrokkene aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
3. Indien de kantonrechter vaststelt dat een schriftelijke machtiging als hiervoor bedoeld ontbreekt dan wel niet toereikend is, kan niet-ontvankelijkverklaring volgen indien de pretense gemachtigde schriftelijk in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, het verzuim niet binnen de in de brief genoemde termijn is hersteld en in de brief is meegedeeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen als het verzuim niet binnen die termijn is hersteld (vgl. het arrest van 11 juli 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:6361).
4. Bij brief van 7 februari 2019 is [A] door de griffier van de rechtbank op dit verzuim gewezen en is hem een termijn van vier weken geboden om alsnog een machtiging over te leggen. Op deze brief is niet gereageerd.
5. [A] voert aan dat hij de brief van 7 februari 2019 pas op 19 maart 2019 heeft ontvangen. Na een verblijf van 7 maanden in het buitenland heeft [A] op het adres waarop hij destijds stond ingeschreven navraag gedaan naar ingekomen en voor hem bestemde poststukken. Er bleek niets te zijn. Het betreffende adres was een adres waarop vele studenten stonden ingeschreven. Er waren weliswaar meerdere postbussen, maar het ging vaak mis met de postbezorging. Na zijn verhuizing kreeg [A] via Facebook een bericht dat er op het oude adres toch nog een brief voor hem lag.
6. Hetgeen [A] heeft aangevoerd, kan hem niet baten. De door hem geschetste problemen met de postbezorging waren hem bekend. Van hem mocht dan ook worden verwacht dat hij een adequate voorziening trof voor de ontvangst van poststukken. Te meer nu er sprake was van een lopende procedure en [A] dus correspondentie met betrekking tot de onderhavige zaak kon verwachten. [A] had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om een ander postadres te hanteren. Dat heeft hij niet gedaan. Derhalve is het hof van oordeel dat het voor rekening van [A] komt dat de brief van 7 februari 2019 hem niet tijdig heeft bereikt.
7. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen. Dit brengt mee dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de aangevoerde argumenten tegen de opgelegde sanctie.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.