ECLI:NL:GHARL:2019:7916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
200.263.406
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toepassing wettelijke schuldsaneringsregeling en schade-uitkering leaseauto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Midden-Nederland om [appellante] toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, waarin het verzoek van [appellante] tot schuldsanering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden, waaronder een aanzienlijke schuld aan de leasemaatschappij Alphera.

[appellante] had een cafetaria geëxploiteerd en verkeerde in financiële problemen, met een schuldenlast van meer dan € 45.000. Een belangrijk punt in de zaak was de schade-uitkering van een total loss verklaarde leaseauto, die [appellante] had ontvangen maar niet had gebruikt om haar schulden aan Alphera te voldoen. Het hof oordeelt dat [appellante] op basis van haar contractuele verplichtingen de schade-uitkering had moeten aanwenden om de leasemaatschappij te betalen.

Het hof concludeert dat [appellante] niet te goeder trouw is geweest in haar financiële handelen en dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hoger beroep faalt en het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de rechtbank. Deze uitspraak benadrukt het belang van goed financieel gedrag en de verplichtingen die voortvloeien uit contracten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.263.406
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/479780)
arrest van 30 september 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.J. van Ewijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2019 (hierna: het bestreden vonnis) is het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 26 juli 2019 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat zij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en van de op
2 september 2019, 13 september 2019, 19 september 2019 en 20 september 2019 van mr. Van Ewijk ontvangen stukken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2019. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Van Ewijk.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] vormt met haar vier kinderen een gezin. Samen met haar ex-partner heeft zij van 16 januari 2014 tot 5 april 2018 een cafetaria als eenmanszaak geëxploiteerd.
ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. Sinds 16 januari 2018 maakt zij gebruik van budgetbeheer. Haar leefgeld bedraagt € 90,- per week.
3.2
De schuldenlast van [appellante] bedraagt volgens de in hoger beroep overgelegde crediteurenlijst in totaal ruim € 45.000. Hiertoe behoren onder meer een volgens de crediteurenlijst op 1 januari 2016 ontstane schuld aan het CJIB van € 185,25, aan de belastingdienst van € 141 (huur- en zorgtoeslag 2017), aan Gerechtsdeurwaarder Groot en Evers B.V./ [X] van € 8.739,77 en aan BMW Financial Services B.V., h.o.d.n. Alphera Financial Services (hierna: Alphera), van € 26.836,58.
Deze laatste schuld ziet op een tussen Alphera en [appellante] gesloten financial leaseovereenkomst, waarbij aan [appellante] voor een personenauto (een Audi) een bedrag van € 21.000 is geleend. Hierbij is afgesproken dat [appellante] het met de kredietvergoeding tot € 24.719,92 verhoogde bedrag in 48 termijnen en een slottermijn aan Alphera zou terugbetalen. [appellante] heeft op 18 april 2016 aan Alphera doorgegeven dat de auto op 9 april 2016 in brand is gestoken. Alphera maakte aanspraak op de schade-uitkering. Omdat de verzekeringsmaatschappij Interpolis een overeenkomst had met [appellante] en niet met Alphera als pandhouder van de auto, heeft Interpolis de schade-uitkering van de total loss verklaarde auto aan [appellante] overgemaakt. Omdat [appellante] deze uitkering zelf heeft gehouden, heeft Alphera op 19 april 2017 bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een vordering ingesteld van in hoofdsom bijna € 19.000, die bij vonnis van 25 oktober 2017 door de kantonrechter is toegewezen met rente en kosten.
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellante] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan de belastingdienst, het CJIB en Alphera en omdat zij haar schulden niet te goeder trouw onbetaald heeft gelaten. Daarnaast heeft de rechtbank haar twijfels of [appellante] gelet op haar uitgavenpatroon en de vele door haar niet beantwoorde vragen op dit moment klaar is voor toelating tot die regeling en voorziet zij problemen op het punt van de nakoming van de inspanningsverplichting door [appellante] , omdat [appellante] haar stelling dat zij sinds het scooterongeluk in 2016 niet in staat is betaald werk te verrichten en om die reden ook geen sollicitatieactiviteiten onderneemt, niet met stukken heeft onderbouwd.
3.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de aanzienlijke schuld aan Alphera.
Nu [appellante] niet in rechte is opgekomen tegen het vonnis van 25 oktober 2017 van de kantonrechter is dat vonnis onherroepelijk geworden, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. [appellante] heeft het geld van de schade-uitkering voor de uitgebrande auto niet gebruikt om de leasemaatschappij als pandhouder van die auto (en daarmee ook pandhouder ter zake de schade-uitkering) te voldoen, hoewel zij dat op grond van het contract wel verplicht was en zij dat ook wist of in elk geval behoorde te weten. Dit moet haar ernstig worden aangerekend. Indien [appellante] niet wist hoe te handelen in deze situatie had zij advies moeten inwinnen. Dat [appellante] (ook) in hoger beroep de juistheid van de huidige omvang van de vordering van Alphera (bijna € 27.000) in verhouding tot de hoofdsom van circa € 19.000 in twijfel trekt, maakt dit niet anders.
Reeds op grond van deze schuld kan [appellante] niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2019.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, C.G. ter Veer en J.H. Steverink, en is op
30 september 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.