Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
2 september 2019, 13 september 2019, 19 september 2019 en 20 september 2019 van mr. Van Ewijk ontvangen stukken.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. Sinds 16 januari 2018 maakt zij gebruik van budgetbeheer. Haar leefgeld bedraagt € 90,- per week.
Deze laatste schuld ziet op een tussen Alphera en [appellante] gesloten financial leaseovereenkomst, waarbij aan [appellante] voor een personenauto (een Audi) een bedrag van € 21.000 is geleend. Hierbij is afgesproken dat [appellante] het met de kredietvergoeding tot € 24.719,92 verhoogde bedrag in 48 termijnen en een slottermijn aan Alphera zou terugbetalen. [appellante] heeft op 18 april 2016 aan Alphera doorgegeven dat de auto op 9 april 2016 in brand is gestoken. Alphera maakte aanspraak op de schade-uitkering. Omdat de verzekeringsmaatschappij Interpolis een overeenkomst had met [appellante] en niet met Alphera als pandhouder van de auto, heeft Interpolis de schade-uitkering van de total loss verklaarde auto aan [appellante] overgemaakt. Omdat [appellante] deze uitkering zelf heeft gehouden, heeft Alphera op 19 april 2017 bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een vordering ingesteld van in hoofdsom bijna € 19.000, die bij vonnis van 25 oktober 2017 door de kantonrechter is toegewezen met rente en kosten.
Nu [appellante] niet in rechte is opgekomen tegen het vonnis van 25 oktober 2017 van de kantonrechter is dat vonnis onherroepelijk geworden, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. [appellante] heeft het geld van de schade-uitkering voor de uitgebrande auto niet gebruikt om de leasemaatschappij als pandhouder van die auto (en daarmee ook pandhouder ter zake de schade-uitkering) te voldoen, hoewel zij dat op grond van het contract wel verplicht was en zij dat ook wist of in elk geval behoorde te weten. Dit moet haar ernstig worden aangerekend. Indien [appellante] niet wist hoe te handelen in deze situatie had zij advies moeten inwinnen. Dat [appellante] (ook) in hoger beroep de juistheid van de huidige omvang van de vordering van Alphera (bijna € 27.000) in verhouding tot de hoofdsom van circa € 19.000 in twijfel trekt, maakt dit niet anders.
Reeds op grond van deze schuld kan [appellante] niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
4.De beslissing
30 september 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.