Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van het vaderschap van een minderjarige, [kind]. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had de erkenning door de man, verweerder in het principaal hoger beroep, aangevochten. De man had [kind] erkend in 2004, maar stelde later dat hij gedwaald had, omdat hij niet de biologische vader was. De rechtbank Gelderland had eerder de erkenning vernietigd, wat de man in hoger beroep wilde bekrachtigen, terwijl de vrouw de vernietiging aanvocht.
Het hof heeft vastgesteld dat de man niet de biologische vader is, maar dat de vrouw hem had geïnformeerd over de mogelijkheid dat hij niet de vader was. De man kon zijn stelling van dwaling niet bewijzen, en het hof oordeelde dat de belangen van [kind] zwaarder wogen dan die van de man. De vernietiging van de erkenning zou ernstige gevolgen hebben voor de identiteit van [kind], die de man als haar vader beschouwde. Het hof oordeelde dat de inmenging in het gezinsleven van [kind] niet proportioneel was en dat de erkenning niet vernietigd kon worden.
De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen, het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning af te wijzen, en de proceskosten te compenseren. De bijzondere curator had ook verzoeken ingediend, maar deze werden afgewezen. De uitspraak benadrukt de belangrijke belangenafweging in zaken van erkenning en vaderschap binnen het familierecht.