Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde] B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
27 mei 2011 de besloten vennootschap [de BV] B.V. (hierna: [de BV] ) opgericht door de holdingmaatschappij van [appellant] , [holding 1] B.V. (hierna: [holding 1] ), de holdingmaatschappij van [persoon 2] , [holding 2] B.V., en de holdingmaatschappij van [persoon 3] , [geïntimeerde] .
€ 3.000,00 terugbetaald aan [geïntimeerde] , zijnde twee door [geïntimeerde] op 27 augustus 2013 en
24 september 2013 aan [appellant] geleende bedragen van ieder € 1.500,00 (memorie van grieven, randnummer 6).
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
‘tbv storting’.Ook wijst [geïntimeerde] erop dat in de overeenkomst van 25 februari 2011 niets is opgenomen over een vergoeding van € 18.000,00 aan [appellant] . Een dergelijke (extra) vergoeding ligt ook niet voor de hand, aldus [geïntimeerde] , omdat [appellant] conform de overeenkomst 75% van het aandelenkapitaal in [de BV] en een maandelijks salaris zou krijgen voor de inbreng van het patent.
€ 2.500) en voor de inventaris (een bedrag van € 10.000,00). Wat [appellant] heeft aangevoerd over de vermeende waarde van het patent (een niet nader geduide [x] zou hem op 3 januari 2011 een bedrag van € 50.000,00 voor het patent hebben geboden) legt tegen deze achtergrond onvoldoende gewicht in de schaal. Dat [appellant] het bedrag van
€ 18.000,00 heeft gebruikt om de aandelen in het kapitaal van [holding 1] vol te storten en [holding 1] het bedrag vervolgens heeft gebruikt om aan haar stortingsverplichting jegens [de BV] te voldoen, zoals [appellant] aanvoert, doet evenmin ter zake. Dat maakt immers nog niet dat daarom geen sprake kan zijn van een lening van [geïntimeerde] aan [appellant] . [appellant] heeft voorts nog aangevoerd dat in de rede ligt dat het bedrag een vergoeding betreft voor het patent omdat hij volgens artikel 9 van de overeenkomst geen concurrerende activiteiten mag ontplooien (en dus niets meer ‘mag’ met zijn patent). Het hof volgt dit standpunt evenmin. Niet is toegelicht hoe de vergoeding zich dan verhoudt met het feit dat [appellant] volgens de overeenkomst grootaandeelhouder van [de BV] werd en bovendien in dienst zou treden en salaris zou ontvangen.
25 februari 2011, kon [appellant] tegenover de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde] niet volstaan met de enkele, niet in de stukken steun vindende verklaring dat het bedrag van
€ 18.000,00 als vergoeding aan hem is betaald, zodat dit niet is komen vast te staan. Omdat [appellant] op dit punt zijn betwisting onvoldoende heeft onderbouwd, wordt niet aan nadere bewijslevering toegekomen.