Het hof komt daarom nu toe aan de bespreking van de nog niet beantwoorde vraag of JBZ de overeenkomst mocht ontbinden op grond van het feit dat de IAT niet op 28 februari 2011 was gehaald.
In de inleidende dagvaarding heeft JBZ gesteld dat de ontbinding van de overeenkomst primair is gebaseerd op artikel 23 lid 1 onder a van de overeenkomst, omdat Alert de overeengekomen termijnen niet in acht heeft genomen. In de ontbindingsverklaring van 3 oktober 2011 was die ontbindingsgrondslag primair genoemd (naast hetgeen het hof ’s-Hertogenbosch in zijn tussenarrest onder 3.1.38 heeft geciteerd uit die brief staat daarin onder meer genoemd: “Alert has repeatedly not met deadlines and milestones”).
Daarop is de rechtbank in haar vonnis van 21 augustus 2013 (gepubliceerd onder ECLI:NL:RBOBR:2013:4678) allereerst nagegaan of er sprake was van fatale deadlines zodat verzuim was ingetreden zonder ingebrekestelling. Daarbij heeft zij overwogen (onder 4.5) dat bij die beoordeling het wettelijk systeem van ingebrekestelling en verzuim van het Burgerlijk Wetboek het vertrekpunt zal zijn, omdat partijen ter comparitie hebben aangegeven dat zij niet hebben beoogd om daaromtrent een afwijkende contractuele regeling te treffen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de contractueel vastgelegde termijnen niet fataal zijn. JBZ is daar met grief 2 tegen opgekomen. Daarbij betoogt JBZ onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in het Change Proposal genoemde milestones (zoals de IAT) geen fataal karakter hadden. JBZ verwijst daartoe naar artikel 16.1 van de overeenkomst. Omdat onder andere de IAT niet is gehaald, schoot Alert in ernstige mate tekort en kwam zij van rechtswege in verzuim, waardoor JBZ gerechtigd was tot ontbinding over te gaan, aldus JBZ.
Het hof begrijpt uit de inhoud van grief 2, in samenhang gelezen met de overwegingen waartegen de grief zich richt en de stellingen van partijen in eerste aanleg, dat JBZ zich op het standpunt stelt dat artikel 16.1 van de overeenkomst, in samenhang gelezen met artikel 23.1.a van de overeenkomst met zich brengt dat bij een ernstige tekortkoming van een partij in verband met het niet halen van een overeengekomen fatale deadline, verzuim intreedt zonder ingebrekestelling.
Uit (onder meer 9.6 en 9.20 en verder) van de memorie van antwoord blijkt dat Alert ook begrepen heeft dat JBZ zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat, op grond van artikel 16.1 van de overeenkomst, geen ingebrekestelling nodig was omdat sprake zou zijn van de overschrijding van fatale termijnen (waardoor de brief van 13 juli 2011 niet meer als ingebrekestelling hoeft te worden bestempeld maar als een schriftelijke aanmaning in de zin van artikel 6:80 lid 1 sub c BW). Noch in eerste aanleg, noch in haar memorie van antwoord heeft Alert zich op het standpunt gesteld dat artikelen 16.1 en 23.1.a niet op die manier in samenhang kunnen worden gelezen. Alert heeft pas bij antwoordmemorie na verwijzing – en daarom niet tijdig – geklaagd dat ook indien sprake is van de overschrijding van een fatale termijn, voor verzuim en ontbinding alsnog een ingebrekestelling nodig is. Bovendien heeft zij ook pas bij antwoordmemorie na verwijzing aangevoerd dat de overweging van de rechtbank onder 4.5 dat partijen zich – naar uit hun verklaring ter comparitie blijkt – hebben willen aansluiten bij het wettelijk systeem van ingebrekestelling en verzuim (en dus ook bij artikel 6:83, aanhef en sub a, BW) onjuist is.
Als verweren tegen het in grief 2 gestelde voerde Alert slechts aan dat i) geen sprake was van een fatale IAT termijn, dat, indien dat wel het geval is, ii) die datum is gehaald, dat iii) de overschrijding van afgesproken termijnen haar niet kan worden toegerekend, en dat iv) de speciale ontbindingsregeling van artikel 9.1.9 voorgaat op de algemene ontbindingsregeling in artikel 23 lid 1 van de overeenkomst. Daarom zal het hof onderzoeken of, artikelen 16.1 en 23.1.a in samenhang beziend, sprake is van een ernstige tekortkoming van Alert in verband met het niet halen van de IAT deadline op 28 februari 2011 waardoor verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden en de ontbindingsverklaring van 3 oktober 2011 op goede grond is uitgebracht, waarbij het hof onder 3.7 en 3.8 eerst zal ingaan op de hiervoor onder i) tot en met iv) genoemde verweren.