3.3.Na wijziging van eis vordert JBZ in hoger beroep:
-
primair:
voor recht te verklaren dat de Raamovereenkomst (waaronder begrepen de E-learningovereenkomst) bij brief van 3 oktober 2011 is ontbonden;
dan wel subsidiair:
per datum arrest de Raamovereenkomst (waaronder begrepen de E-learningovereenkomst) te ontbinden;
- Alert c.s. hoofdelijk te veroordelen tot nakoming van de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen, bestaande uit terugbetaling aan JBZ van een bedrag van
€ 1.175.854,86 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf (primair) 15 oktober 2011 of althans (subsidiair) de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- Alert c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan JBZ van een schadevergoeding ter grootte van € 1.500.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf (primair) 15 oktober 2011 of althans (subsidiair) de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- Alert c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, daaronder begrepen de nakosten van telkens € 131,00 (in het geval van betekening van het hofarrest te verhogen met € 68,00) zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordelingen wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest;
- met verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.4.1.Alert Portugal is gevestigd in Portugal. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de EEX-Verordening (hierna: EEX-Vo). Ingevolge artikel 23 lid 1 EEX-Vo kunnen partijen, van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een EEX-staat een gerecht of de gerechten van een EEX-staat aanwijzen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan. In artikel 24.1 van de Raamovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat ieder geschil tussen partijen ter zake deze Overeenkomst of een Nadere Overeenkomst dat niet in onderling overleg kan worden opgelost, bij uitsluiting kan worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement ’s-Hertogenbosch. Gelet daarop was in eerste aanleg, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de rechtbank Oost-Brabant - onder welke naam de rechtbank ’s-Hertogenbosch per 1 januari 2013 is verder gegaan - relatief bevoegd om van de zaak kennis te nemen en dientengevolge dit hof in hoger beroep.
3.4.2.Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient de vraag naar het toepasselijk recht te worden beantwoord aan de hand van het EEG-Overeenkomstenverdrag (EVO). Partijen hebben in artikel 14.2 van de Raamovereenkomst uitdrukkelijk bepaald dat op hun rechtsverhouding Nederlands recht van toepassing is en daarmee een rechtskeuze gemaakt als bedoeld in artikel 3 EVO. Ook in hoger beroep dient derhalve Nederlands recht te worden toegepast.
3.5.1.In de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank zich uitgelaten over de relatie tussen partijen. Onder meer overwoog de rechtbank in rechtsoverweging 4.3:
“De complexe samenwerkingsrelatie die partijen met de ROVK [Raamovereenkomst; hof] zijn aangegaan, was in hoge mate gebaseerd op wederzijds vertrouwen, en het welslagen van het project was afhankelijk van het voortdurend onderling afstemmen van ieders professionele inbreng.”
In de toelichting op de eerste grief stelt JBZ dat de rechtbank ervan uit lijkt te gaan dat JBZ en Alert c.s. als partners de raamovereenkomst zijn aangegaan en als het ware een gedeelde verantwoordelijkheid hadden om tot het einddoel - ‘een paperfree hospital’ vóór de verhuizing naar de nieuwbouw - te komen. Volgens JBZ is dat een miskenning van de tussen partijen gemaakte afspraken. Van een complexe samenwerkingsrelatie was niet sprake. De overeenkomst met Alert c.s. bestond uit twee delen, te weten 1) de levering van software en 2) de implementatie ervan, waarbij ten aanzien van het eerste deel de verantwoordelijkheid heel nadrukkelijk bij Alert c.s. lag. De implementatiefase is nooit bereikt, aldus JBZ. In de eerste aanleg heeft JBZ zich in dit verband voorts nog op artikel 3 van de Raamovereenkomst beroepen (punt 1 Spreekaantekeningen comparitie van partijen 25-04-2013).
3.5.2.Alert c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.5.3.Het hof overweegt als volgt.
3.5.3.1. In het midden kan blijven of, zoals JBZ betoogt, een uitdrukkelijke uitsplitsing van de door Alert c.s. jegens JBZ aangegane verplichtingen in twee fasen valt te maken, te weten 1) de verplichting tot levering van software en 2) de verplichting tot implementatie daarvan. Dit, omdat - zelfs als zo'n uitsplitsing in twee fasen wel zou zijn aan te brengen -, daarmee nog geen antwoord is gegeven op de vraag of de relatie tussen partijen complex en grootschalig van aard was en evenmin op de vraag of de Raamovereenkomst voorzag in samenwerking tussen partijen en welke betekenis aan een en ander in de onderhavige zaak dient toe te komen.
3.5.3.2. Bepalend voor dat laatste is naar het oordeel van het hof dat uit onder meer artikel 2.1 van de Raamovereenkomst evident volgt dat de kernprestatie onder de Raamovereenkomst door Alert Nederland en Alert Portugal diende te worden verricht, te weten de levering, terbeschikkingstelling en de Implementatie (zoals gedefinieerd in artikel 1.19 van de Raamovereenkomst) van het Systeem (zoals gedefinieerd in artikel 1.42 van de Raamovereenkomst) en de levering van eventuele samenhangende diensten of producten (zie hierover nader onder 3.5.7 vanaf de tweede zin). Daaraan doet niet af (zoals hierna onder 3.5.4 tot en met 3.5.6 zal blijken) de eventuele omstandigheid dat de relatie tussen partijen complex en grootschalig was en ook niet de eventuele omstandigheid dat de Raamovereenkomst voorzag in samenwerking tussen partijen. Daartoe is het volgende van belang.
3.5.4.Op zichzelf volgt het hof Alert c.s. in haar standpunt dat de relatie tussen partijen complex en grootschalig was. Dat blijkt immers alleen al uit het traject dat partijen vóórafgaand aan het sluiten van de Raamovereenkomst hadden doorlopen. JBZ had namelijk op 3 september 2007 met Orcinus B.V. (Alert Nederland i.o.) een verdiepingsovereenkomst gesloten (zie r.o. 3.1.4). Blijkens de aanhef voor deze verdiepingsovereenkomst had JBZ na een selectietraject voorlopig het product Alert gekozen en wensten de partijen bij de verdiepingsovereenkomst in 2007 een verdiepingsslag uit te voeren, kort gezegd, ter voorbereiding op een te sluiten definitieve overeenkomst.
3.5.5.Ook na het sluiten door JBZ en Alert c.s. op 16 juli 2008 van deze definitieve overeenkomst, de Raamovereenkomst, waarin JBZ voor het product Alert® koos, (zie r.o. 3.1.5) bleef sprake van een complexe en grootschalige relatie, nu partijen met de Raamovereenkomst immers beoogden te bereiken dat binnen een groot ziekenhuis met meerdere locaties in [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] een nieuw innovatief Elektronisch Patiëntendossier en een Zorg Logistiek Systeem in gebruik zouden worden genomen (de onderdelen a, b en d van de considerans van de Raamovereenkomst.
3.5.6.Verder is naar het oordeel van het hof evident dat de Raamovereenkomst en het op basis daarvan tot stand te brengen project samenwerking tussen JBZ en Alert c.s. veronderstelde. Beide partijen waren zich hier ook van bewust. In de aanhef van de Raamovereenkomst is namelijk enerzijds sprake van “de volledige inzet en het volledige commitment” van Alert c.s., terwijl anderzijds JBZ op haar beurt onderkent dat “voor het welslagen van het project de volledige commitment van haar organisatie” noodzakelijk is. De door Alert c.s. te leveren software stond immers ten dienste van de werkprocessen binnen JBZ. Daarbij geldt echter wel dat de inbreng die Alert c.s. daarbij van JBZ mocht verwachten, in beginsel wordt bepaald en begrensd door hetgeen partijen daarover in de Raamovereenkomst (en eventuele Nadere Overeenkomsten) overeen zijn gekomen. Terecht heeft JBZ er daarbij op gewezen dat contractueel het uitgangspunt was dat de software door Alert c.s. moest worden geleverd en geïmplementeerd. Evenzeer terecht heeft JBZ in dat kader gewezen op het bepaalde in artikel 3 van de Raamovereenkomst, daarbij onder meer stellende dat medewerking door JBZ en commitment van haar zijde om het project te laten slagen iets anders is dan het gezamenlijk ontwikkelen van software. Naar het oordeel van het hof volgt uit het bepaalde in artikel 3 van de Raamovereenkomst dat de inbreng zijdens JBZ in de samenwerking in beginsel beperkt was tot - kort gezegd - (i) de plicht aan Alert c.s. informatie te geven over voor het project relevante ontwikkelingen binnen of met betrekking tot haar organisatie, (ii) het beschikbaar stellen van menskracht en middelen conform hetgeen dienaangaande contractueel was overeengekomen, (iii) het invoeren van contractueel noodzakelijke procedures en het beveiligen van gegevens, (iv) voorwaardelijk, het beschikbaar stellen van toereikende apparatuur, materialen of gegevens op informatiedragers, en (v) het onder omstandigheden beschikbaar stellen van faciliteiten aan medewerkers van Alert c.s. In het verlengde hiervan bepaalt artikel 4 onder meer dat partijen - en dus ook JBZ - contactpersonen zullen aanwijzen, die de contacten over de (wijze van) uitvoering van de Raamovereenkomst en Nadere Overeenkomsten zullen onderhouden. Het ging er daarbij om dat Alert c.s. en JBZ ieder projectmanagers hadden. Dit werd gerealiseerd doordat Alert c.s. en JBZ beide deel uitmaakten van de Stuurgroep en de Projectgroep (zie r.o. 3.1.7.1) en door ieders betrokkenheid in de vorm van werkgroepen bij de vier fasen waarin het totale project in het Projectplan, dat als bijlage hoorde bij de Raamovereenkomst, werd onderscheiden: de fasen van design en development, projectvoorbereiding, acceptatietest en implementatie (zie r.o. 3.1.7.2).
3.5.7.Voor zover de rechtbank met de door de eerste grief bestreden overweging uitdrukking heeft willen geven aan deze tot nu toe hiervoor door het hof beschreven vorm van samenwerking tussen partijen, faalt de grief. Voor zover de rechtbank evenwel heeft beoogd uit te drukken dat JBZ op gelijke voet als Alert c.s. betrokken was bij het welslagen van het project Alert en er sprake was van een door Alert c.s. en JBZ gedeelde verantwoordelijkheid voor het nakomen van de door Alert c.s. in de Raamovereenkomst aangegane verplichtingen, slaagt de grief. Immers, wat er verder ook zij van enerzijds het gegeven dat de relatie tussen partijen complex en grootschalig was en anderzijds de omstandigheid dat de Raamovereenkomst voorzag in samenwerking tussen partijen, dit een en ander brengt naar het oordeel van het hof geen verandering in de omstandigheid dat de hiervoor genoemde contractuele kernverplichting onder de Raamovereenkomst op Alert c.s. rustte en dat dus van betrokkenheid van JBZ op gelijke voet als Alert c.s. met gedeelde verantwoordelijkheid, geen sprake was. Daarbij is van belang dat Alert c.s. zich uitdrukkelijk als de ter zake deskundige partij heeft neergezet, zoals onder meer volgt uit de onderdelen d en e van de considerans bij de Raamovereenkomst, in welk verband JBZ (memorie van grieven, sub 3.6 en 4.8) bovendien terecht wijst op onder meer de garantiebepalingen van artikel 11 lid 2 van de Raamovereenkomst. Voor zover dus de oordelen van de rechtbank mede steunen op de gedachte dat sprake was van een in gezamenlijkheid uit te voeren project, waarbij partijen gelijke en gedeelde verantwoordelijkheid zouden dragen, kunnen zij niet in stand blijven.
Het in zoverre slagen van de grief leidt nog niet zonder meer tot vernietiging van het bestreden vonnis. Wel leidt bovenstaande ertoe dat het hof bij de hieronder volgende beoordeling tot uitgangspunt neemt dat JBZ in beginsel kan volstaan met te stellen en te bewijzen dat Alert c.s. één of meer van haar verplichtingen niet tijdig conform de gemaakte afspraken heeft uitgevoerd. Slaagt JBZ daarin, dan is de aansprakelijkheid van Alert c.s. in beginsel uitgangspunt. Dit is anders indien Alert c.s. op haar beurt en bewijst dat (ook) JBZ is tekortgeschoten in één of meer van de op haar rustende verplichtingen en dit de nakoming door Alert c.s. van haar verplichtingen jegens JBZ heeft verhinderd.
3.6.1.Ingevolge artikel 6:83 aanhef en sub a BW treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft.
Ook blijkens artikel 16.1 van de Raamovereenkomst is ingeval van een tekortschieten (door de ene - nalatige - partij) in de nakoming van één of meer van zijn verplichtingen uit de overeenkomst, ingebrekestelling (door de andere partij) niet nodig indien nakoming reeds blijvend onmogelijk is of er sprake is van “een Milestone uit het Projectplan dan wel een andere expliciet door partijen als fatale termijn aangeduide termijn” is overschreden. In dat geval is de nalatige partij onmiddellijk in gebreke (zie r.o. 3.1.5).
3.6.2.In de rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.10 van het vonnis waarvan beroep komt de rechtbank tot de conclusie dat indien de in het oorspronkelijke Projectplan opgenomen data tussen partijen waren aan te merken als termijnen met ingebrekestellende kracht, het eventueel door het verstrijken van die data ingetreden verzuim van Alert c.s. is komen te vervallen met de ondertekening door JBZ van het Change Proposal op 21 december 2010.
Voorts concludeert de rechtbank dat de in het Change Proposal opgenomen leverdata in zoverre flexibel waren dat zij gedurende het project steeds vatbaar waren voor (of zelfs uitgangspunt van) nadere onderhandelingen en dat het enkele verstrijken van deze termijnen aldus niet heeft geleid tot het intreden van verzuim aan de zijde van Alert c.s., waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen dat partijen steeds gezamenlijk verantwoordelijk zijn geweest voor het projectmanagement en dat zij ook alle waren vertegenwoordigd in de Stuurgroep.
Tegen deze conclusies en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen is de tweede grief gericht.
3.6.3.In rechtsoverweging 4.25 oordeelt de rechtbank dat de in artikel 23.8 van de Raamovereenkomst genoemde deadline van 1 januari 2012 ten tijde van de ontbindingsverklaring niet langer actueel was.
Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen is de vijfde grief gericht.
3.6.4.Ter toelichting op deze grieven betoogt JBZ, kort gezegd, dat bij een juiste uitvoering van het Change Proposal de ‘paperless’- status pas na 1 januari 2012 zou zijn bereikt, maar dat dat niet betekent dat de datum van 1 januari 2012 als het ware is opgeschoven. Het Change Proposal is contractsinhoud geworden met de ondertekening van het Addendum van 21 december 2010. Uit (de totstandkomingsgeschiedenis) van het Change Proposal blijkt dat er niet is onderhandeld over het laten vallen van artikel 23.8 van de Raamovereenkomst.
Een redelijke uitleg van de gemaakte afspraken brengt mee dat wanneer Alert c.s. de in het Change Proposal gemaakte afspraken zouden zijn nagekomen, JBZ zou afzien van de uitoefening van de aan haar op grond van artikel 23.8 van de Raamovereenkomst toekomende bevoegdheden. Alert c.s. is die afspraken echter niet nagekomen. Zou geoordeeld worden dat artikel 23.8 van de Raamovereenkomst vanwege het Change Proposal is komen te vervallen - waarvoor iedere aanwijzing ontbreekt - dan zou de conclusie zijn dat het project geen enkele einddatum meer heeft waarop JBZ nog zou kunnen sturen. Dat is juist tegen de uitdrukkelijke bedoeling van artikel 23.8 Raamovereenkomst in, aldus JBZ.
Alert c.s. is die afspraken echter niet nagekomen en JBZ was volledig gerechtigd om op 3 oktober 2011 de conclusie te trekken dat de status van paperless niet vóór de in artikel 23.8 Raamovereenkomst genoemde datum van 1 januari 2012 zou worden behaald, aldus JBZ.
3.6.5.Alert c.s. op haar beurt voert, kort samengevat, aan dat de aangepaste planning in het Change Proposal heeft geleid tot het doorschuiven van de datum van 1 januari 2012. Dit volgt duidelijk uit de onderlinge afhankelijkheden van de verschillende ‘milestones’. Bovendien stond met de nieuwe data - voor zover deze überhaupt al waren vastgesteld - buiten kijf dat de datum van 1 januari 2012 niet meer haalbaar was. Bij een juiste uitvoering van het Change Proposal kon, zoals JBZ ook heeft erkend, de paperless-status pas na 1 januari 2012 zijn bereikt. Alert c.s. voert aan dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staat aan het inroepen van artikel 23.8 van de Raamovereenkomst en betwist de ‘redelijke uitleg’ van JBZ dat zij pas af zou zien van het in artikel 23.8 vastgelegde recht om de Raamovereenkomst te (kunnen) beëindigen als Alert c.s. de afspraken in de Change Proposal zou zijn nagekomen. Volgens Alert c.s. heeft de aangepaste planning in de Change Proposal geleid tot het doorschuiven van de datum van 1 januari 2012. Bovendien, zo stelt Alert c.s., stond met de nieuwe data – voor zover deze überhaupt al waren vastgesteld – buiten kijf dat de datum van 1 januari 2012 bij de ontbindingsverklaring niet meer haalbaar was. Dit was wél mogelijk geweest indien JBZ in april 2011 de nieuwe versie van de software had getest en zodoende Alert c.s. in de gelegenheid had gesteld om deze na acceptatie te implementeren. Dat partijen de datum in artikel 23.8 Raamovereenkomst zelf niet gewijzigd hebben, maakt dit niet anders. Bij de Change Proposal gaat het - op grond van het Derde Addendum van 21 december 2010 - om een contractswijziging, waarbij de latere afspraken, in casu de aangepaste planning, voorgaan op de eerdere bepaling. Het argument dat de tekst van de Raamovereenkomst zou prevaleren boven de bijlagen, strookt niet met de wilsovereenstemming van partijen zoals neergelegd in de Change Proposal, aldus Alert c.s.
3.6.6.Het hof zal de grieven II en V gezamenlijk bespreken.
3.7.1.Partijen verschillen er allereerst over van mening of ten tijde van de ontbindingsverklaring de datum van 1 januari 2012 tussen hen als een fatale termijn had te gelden.
3.7.2.Het hof stelt voorop dat blijkens artikel 23.8 van de Raamovereenkomst de datum van 1 januari 2012 de einddatum was van het project. Ingevolge die bepaling kon JBZ immers te allen tijde tussentijds met opgave van reden de overeenkomst beëindigen, indien Alert c.s. er niet in zou slagen de papierloze status voor alle clusters van JBZ vóór die datum te realiseren en/of indien op enig moment aannemelijk zou worden dat Alert c.s. hierin niet tijdig zou slagen (zie r.o. 3.1.5). De vraag rijst of het Change Proposal in samenhang met het Addendum van 21 december 2010 (zie r.o. 3.1.8 en r.o. 3.1.12) ertoe heeft geleid dat de datum van 1 januari 2012 werd doorgeschoven, zoals Alert c.s. stelt.
3.7.3.Het hof stelt vast dat uit de stellingen van beide partijen volgt dat met het Change Proposal en het Addendum van 21 december 2010 partijen een tijdpad zijn overeengekomen waardoor de einddatum van 1 januari 2012 voor het papierloze ziekenhuis niet meer haalbaar was. Daarmee staat naar het oordeel van het hof echter nog niet vast dat partijen bij de onderhandelingen die hebben geleid tot het Change Proposal en het daarop volgende Addendum van 21 december 2010 hebben afgesproken dat de datum van 1 januari 2012, vermeld in artikel 23.8 van de Raamovereenkomst als einddatum voor het project niet meer tussen hen zou gelden, mocht het nieuw afgesproken tijdpad niet (kunnen) worden gevolgd. De bijlagen bij het Addendum vervingen de oude bijlagen bij de Raamovereenkomst. De Raamovereenkomst bleef echter leidend. Dit volgt uit de tekst van het Addendum van 21 december 2010 (zie r.o. 3.1.12). Een redelijke en billijke uitleg van de Raamovereenkomst en de daarvan na ondertekening van het Addendum deel uitmakende bijlagen brengt mee dat voor zover het nieuw overeengekomen tijdpad door aan Alert c.s. toe te rekenen oorzaken niet zou worden nagekomen, terug kon worden gevallen op de oorspronkelijk overeengekomen einddatum van 1 januari 2012.
3.8.1.Het hof zal vervolgens onderzoeken wat het nieuwe tijdpad voor partijen inhield.
3.8.2.Het hof stelt allereerst vast dat, zoals JBZ terecht stelt (memorie van grieven, sub 5.22 en 6.14), de milestones in artikel 16.1 van de Raamovereenkomst uitdrukkelijk worden aangemerkt als termijnen die door partijen expliciet als fataal zijn aangeduid. Voorts stelt het hof vast dat, in het verlengde daarvan, het Projectplan (zie r.o. 3.1.6.1), dat als bijlage hoort bij de Raamovereenkomst, de milestones nader omschrijft als opleveringsmomenten gedurende het project (pag. 28 Projectplan). In het Projectplan (pag. 4) wordt uitgegaan van een start in het tweede kwartaal van 2008 en volgens het Projectplan was een periode van 1,5 jaar noodzakelijk om de benodigde functionaliteiten te ontwikkelen en het basissysteem voor JBZ op te bouwen. Blijkens het Projectplan was het de doelstelling om in het derde kwartaal van 2009 met de uitrol over de specialismen te beginnen en zouden in de planperiode nog enkele opleveringsmomenten van de Roadmap volgen. In het Projectplan worden vervolgens een aantal milestones gedefinieerd, gelegen tussen 24 december 2008 (‘System Architecture’ en ‘Acceptancy test Hardware’) en 2 mei 2011 (‘Interfacing Architecture’, ‘Test interfaces’).
3.8.3.Als bijlage maakt van de Raamovereenkomst ook deel uit de Roadmap (zie r.o. 3.1.6.2), waarin zijn opgenomen een tweetal ‘Roadmap summaries’ met ‘Release dates’ en een aansluitend overzicht van ‘delivery dates’. In de eerste ‘Roadmap summary’ liggen de genoemde data tussen 1 juli 2008 en 5 juli 2010 en in de tweede ‘Roadmap summary’ tussen 30 april 2009 en 31 december 2010.
3.8.4.Op 21 juli 2010, zo staat vast, bereikten partijen overeenstemming over een nieuwe planning en legden zij hun nieuwe afspraken neer in het Change Proposal (zie r.o. 3.1.8). Als nieuwe milestones ingevolge het Change Proposal (pag. 35-36) worden data genoemd voor de oplevering van diverse functionaliteiten en de bijbehorende acceptatietests tussen 30 april 2009 en 15 april 2011, terwijl bij een aantal releases en tests in het jaar 2011 staat vermeld: ‘pending’. De milestones voor de IAT en voor de GoLive-fase (zie r.o. 3.1.7.2) werden “for the time being” gesteld op 28 februari 2011 en 15 april 2011, terwijl voor sommige GoLive- functionaliteiten als milestone werd opgenomen: na 15 april 2011 of na 1 september 2011.
3.8.5.Tussen partijen is er discussie over of de datum van 28 februari 2011, die in het Change Proposal (pag. 35) is opgenomen voor de eerste IAT, tussen hen als een fatale termijn heeft te gelden.
JBZ betoogt dat “for the time being” betekent: op dit moment. Er kunnen dus andere afspraken worden gemaakt, maar als die er niet zijn, blijft de datum als fatale termijn staan.
Alert c.s. wijst erop dat de milestone voor de eerste IAT “for the time being” was gepland op 28 februari 2011, waarbij zij aangeeft dat “for the time being” betekent dat nog geen fatale termijn was overeengekomen.
3.8.5.1. Het hof stelt vast dat blijkens het Change Proposal (pag. 35) de datum van 28 februari 2011 tussen partijen geldt als een milestone. Dat dit “for the time being” was, wil daarmee nog niet zeggen dat de datum niet als fataal zou hebben te gelden. Dit zou slechts anders zijn, als partijen een nieuwe fatale termijn zouden zijn overeengekomen. Daarvan is echter niet gebleken, zodat de conclusie is dat de datum van 28 februari 2011 tussen partijen het karakter heeft van een fatale termijn. Daaraan doet niet af de door de rechtbank genoemde omstandigheid dat op pagina 19 van het Change Proposal wordt uitgegaan van 1 oktober 2012 als nieuwe datum voor GoLive, met de toevoeging “Please note: dates are only an
indication”. Het hof begrijpt deze toevoeging als niet meer dan de onderkenning door partijen van het gegeven dat het kunnen overgaan tot uitvoering van de fase van GoLive afhankelijk was van de stand van zaken met betrekking tot andere (eerder te voltooien) onderdelen van het project. Die enkele onderkenning betekent nog niet dat de datum van 28 februari 2011 voor de eerste IAT niet fataal zou zijn. Ook de vaststelling dat op pagina 35 van het Change Proposal bij een aantal milestones staat vermeld: ‘pending’, betekent niet dat de datum van 28 februari 2011 voor de eerste IAT niet fataal zou zijn. Het hof volgt JBZ in haar standpunt (memorie van grieven, sub 6.32) dat het feit dat bepaalde milestones niet van een concrete datum waren voorzien, niet betekent dat milestones waaraan wel een datum was verbonden geen fataal karakter hadden. Aan de milestone van de ‘1st Integral Acceptance Test’ is in de Change Proposal expliciet een datum verbonden, te weten 28 februari 2011, welke datum dan - zoals hiervoor al overwogen - in beginsel fataal is, behoudens nadere afspraken tussen partijen die niet zijn gemaakt. De vermelding op pagina 36 van het Change Proposal dat “Detail determination takes place after the Change Proposal has been determined’, leidt evenmin tot een andere conclusie. Van een andere datum voor de eerste IAT is namelijk niet gebleken. Andere feiten en omstandigheden die tot de door Alert c.s. verdedigde conclusie leiden, zijn niet gesteld noch gebleken.
3.8.5.2. Partijen zijn het er voorts niet over eens wat op 28 februari 2011 met betrekking tot de eerste IAT moest zijn gerealiseerd. JBZ betoogt dat de IAT op de genoemde datum moest zijn afgerond en dat was, zo stelt JBZ, niet het geval. Volgens Alert c.s. werd met de milestone in het Change Proposal bedoeld dat de IAT op 28 februari 2011 zou beginnen.
3.8.5.3. De in rechtsoverweging 3.1.10 aangehaalde planning voorzag in een start op 7 juni 2010 van de contractueel overeengekomen eerste testronde van de eerste ‘Integral Acceptance Test’. Op grond van de in genoemde rechtsoverweging al aangehaalde bijlage bij het rapport van de werkgroep Testen, gedateerd 30 april 2010 en getiteld ‘Project planning’, en de aldaar eveneens aangehaalde Appendix 2 bij het Change Proposal concludeert het hof dat de tussen partijen door middel van het Change Proposal overeengekomen milestone van 28 februari 2011 inhield dat de drie contractueel overeengekomen testrondes van de eerste IAT (voor zover er drie testrondes nodig zouden blijken) op die datum moest zijn afgerond, en niet dat zij uiterlijk op die datum diende te zijn aangevangen.
3.9.1.JBZ betoogt vervolgens dat het project uit de rails is gelopen doordat de (eerste) IAT op een mislukking is uitgelopen en deze in elk geval niet op 28 februari 2011 was afgerond. JBZ beroept zich erop dat de testresulaten niet bevredigend waren en wijst daartoe op het volgende. In het eindverslag dat van de testperiode door de werkgroep Testen is gemaakt, wordt geconcludeerd: “Outcome of the testing is that a great part of the requirements tested were not found in the product ALERT.” De conclusie in het eindrapport van de projectmanager van JBZ luidt: “It is adviced to the project group to consider this rapport as the End rapport for the testing periode FAT January-february 2011 with an outcome that it is not sufficient and therefore not acceptable for JBZ.”
3.9.2.Alert c.s. voert als verweer aan dat het aan JBZ ligt dat de testresultaten onvoldoende waren. Alert c.s. wijst er in dat verband op dat JBZ de testplannen heeft opgesteld zonder Alert c.s. hierbij te betrekken (in tegenstelling tot de procedure in artikel 9.2 van de Raamovereenkomst). Bovendien heeft JBZ niet alle testplannen met Alert c.s. gedeeld en Alert c.s. slechts beperkt de gelegenheid gegeven om samen door de testscripts te lopen. Ook bij het testen zelf heeft JBZ de rol van Alert c.s. beperkt. Alert c.s. was aanwezig, maar mocht geen contact hebben met de testers. Bovendien waren de testers onvoldoende voorbereid.
3.9.3.Het hof stelt voorop dat vaststaat dat de testresultaten onvoldoende waren. Dit blijkt ook uit het eigen Findings-rapport van Alert c.s. van 2 mei 2011 (zie r.o. 3.1.24). Daarin stelt Alert c.s. weliswaar dat bij het hertesten door medewerkers van Alert het percentage “Not OK” en “Not available” kleiner is dan bij de test die is uitgevoerd door JBZ (44% tegenover 65%), maar ook Alert c.s. kwalificeert dat als een “still unacceptable” percentage. In dit verband is er door Alert c.s. nog wel op gewezen dat zij in vorenbedoeld rapport ook signaleert dat “Most likely the ALERT skills and knowledge of testers is not always sufficient to perform the tests”, hetgeen het hof aldus begrijpt dat volgens Alert c.s. de testers onvoldoende waren voorbereid. Echter, zelfs als deze stelling van Alert c.s. feitelijk juist zou zijn en het gestelde onvoldoende voorbereid zijn van de testers aan JBZ zou zijn toe te rekenen, dan nog kan zij niet afdoen aan de algehele bevinding van Alert c.s. zelve dat de testresultaten ook onder die omstandigheid "unacceptable" zijn. De betreffende opmerking wordt in het Findings-rapport van Alert c.s. immers niet gemaakt ter ontkrachting van de zojuist bedoelde algehele bevinding, maar slechts ter relativering van één specifiek testresultaat ("Over 20% of the "Not available" findings showed a positive result after retesting by ALERT").
De overige door Alert c.s. in hoger beroep genoemde argumenten, weergegeven in rechtsoverweging 3.9.2, zijn door Alert c.s. in het Findings-rapport, hoewel Alert c.s. daartoe wel de gelegenheid had, niet gemotiveerd genoemd. Nu deze stellingen dan wel argumenten in de procedure in hoger beroep tegenover het ter zake door JBZ gevoerde verweer door Alert c.s. niet nader zijn geadstrueerd, gaat het hof aan die stellingen dan wel argumenten als onvoldoende onderbouwd voorbij.
3.9.4.Ook het verweer van Alert c.s. dat JBZ in strijd heeft gehandeld met de acceptatieregeling, neergelegd in artikel 9 van de Raamovereenkomst (zie r.o. 3.1.5) wordt verworpen. Alert c.s. voert weliswaar aan dat genoemde bepaling drie testrondes vereist, waarin Alert c.s. de reeds geconstateerde gebreken moet herstellen om vervolgens een tweede dan wel derde acceptatietest te doorlopen, maar naar het oordeel van het hof volgt uit de planning van de werkgroep Testen dat de datum van 28 februari 2011 voor het afronden van de IAT het sluitstuk was van drie testrondes (zie cva, prod. 1).
3.9.5.Het hof komt tot de slotsom dat de termijn voor de (eerste) IAT uit het Change Proposal een fatale termijn was en dat Alert c.s. deze termijn niet is nagekomen. Weliswaar heeft JBZ kennelijk geaccepteerd dat in januari/februari 2011 niet een volledige IAT werd uitgevoerd, maar slechts een gedeelte daarvan, te weten de FAT, maar de resultaten van deze FAT waren onbevredigend, hetgeen niet aan JBZ was toe te rekenen, en daarmee kon JBZ stellen dat de fatale termijn van 28 februari 2011 niet was gehaald en dus het in het Change Proposal opgenomen tijdpad niet werd nagekomen. Dat JBZ zich eerder niet op het niet gehaald hebben van een milestone heeft beroepen, leidt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat JBZ zich niet (langer) op het niet halen van deze milestone zou kunnen beroepen.
3.10.1.JBZ heeft de Raamovereenkomst ontbonden onder meer op grond van artikel 23.8 van de Raamovereenkomst, daartoe stellende dat daarin een duidelijke contractuele eindtermijn is vastgelegd: 1 januari 2012 (mvg, 6.96). Bij de beoordeling van deze door JBZ aangevoerde grond voor ontbinding stelt het hof voorop zijn eerdere oordeel dat een redelijke uitleg van de Raamovereenkomst en de daarvan na ondertekening van het Addendum deel uitmakende bijlagen meebrengt dat, voor zover het nieuw overeengekomen tijdpad door aan Alert c.s. toe te rekenen oorzaken niet wordt nagekomen, terug kon worden gevallen op de oorspronkelijk overeengekomen einddatum van 1 januari 2012 (zie r.o. 3.7.3). Ter toelichting op de door haar aangevoerde ontbindingsgrond van artikel 23.8 van de Raamovereenkomst heeft JBZ in de ontbindingsbrief van 3 oktober 2011 (zie r.o. 3.1.38) kort samengevat aangevoerd dat het project Alert sinds maart 2011 feitelijk tot stilstand was gekomen en dat de datum van 1 januari 2012 voor een ‘paperless hospital’ niet meer haalbaar was. Ten tijde van de ontbinding op 3 oktober 2011 was evident dat de datum van 1 januari 2012 niet gehaald zou gaan worden. Er had nog geen acceptatie van programmatuur plaatsgevonden (in welk verband JBZ tevens teruggrijpt op de overschrijding door Alert c.s. van de milestone van 28 februari 2011 voor de 1ste IAT; zie mvg, 6.100 en 6.101). De GoLive-fase had nog steeds geen aanvang genomen, laat staan dat het systeem binnen JBZ was geïmplementeerd. Uitgesloten is derhalve dat op 1 januari 2012 de papierloze status voor alle clusters zou zijn gerealiseerd, aldus JBZ.
3.10.2.Alert c.s. brengt daartegen in dat de datum van 1 januari 2012 voor het bereiken van de papierloze status wel degelijk haalbaar was en verwijst daartoe naar het door haar overgelegde SIG-rapport van 3 augustus 2012 (zie r.o. 3.1.42).
3.10.3.Het hof verwerpt dit verweer van Alert c.s. Allereerst heeft Alert c.s. zelf betoogd (memorie van antwoord, sub 9.73) dat met de nieuwe data van het Change Proposal buiten kijf stond dat de datum van 1 januari 2012 niet kon worden gehaald. Daarenboven volgt dit uit de vaststelling dat ten tijde van de ontbinding op 3 oktober 2011 de IAT niet was voltooid en ook de GoLive-fase nog niet was doorlopen. Ook uit de in de rechtsoverwegingen 3.1.19 en 3.1.21 vermelde e-mails blijkt dat in de visie van Alert c.s. zelf het project na de testperiode van januari-februari 2011 in het voorjaar van 2011 in een kritieke fase verkeerde. Ten slotte heeft PWC een rapport uitgebracht (zie r.o. 3.1.43), waarin de rapporten van SIG en ook van KPMG kritisch worden geanalyseerd. Alert c.s. heeft niet inhoudelijk op deze kritiek gereageerd. Het verweer van Alert c.s. faalt dan ook.
3.11.1.Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of JBZ zich nog wel op artikel 23.8 van de Raamnovereenkomst zou kunnen beroepen, omdat in het document Status and Outline Go Live (zie r.o. 3.1.14), dat tijdens de Stuurgroepvergadering van 17 maart 2011 werd besproken, door JBZ het voorstel werd gedaan om de GoLive-fase te laten aanvangen op 1 februari 2012 in plaats van op de ook al uitgestelde datum van 1 oktober 2012.
3.11.2.JBZ betoogt dat zij met voornoemd document heeft getracht het project toch nog tot een goed einde te brengen ondanks alle door Alert c.s. veroorzaakte vertragingen. Alert c.s. heeft er echter nimmer mee ingestemd. JBZ ziet niet in waarom een document waarmee Alert c.s. nimmer heeft ingestemd, afbreuk zou doen aan de rechten die JBZ op grond van de Raamovereenkomst zou kunnen uitoefenen. De oude planning van het Change Proposal was door toedoen van Alert c.s. niet gehaald (hetzelfde geldt voor de oorspronkelijke planning van het Projectplan) en de nieuwe planning - neergelegd in het document ‘Status and Outline GoLive’ - wees Alert c.s. af. In het voorjaar van 2011 had Alert c.s. nog steeds geen deugdelijke software opgeleverd, waarmee live kon worden gegaan. Voorts wees JBZ erop dat onderdeel van de opdracht van Alert Nederland was dat zij ervoor zou zorgdragen dat Alert® zou kunnen functioneren in samenhang met het financiële systeem dat JBZ gebruikte: Toren en dat de werkgroep Toren op 10 maart 2011 in haar eindrapport (zie r.o. 3.1.16) concludeerde dat er nog veel openstaande punten waren met betrekking tot de koppeling tussen de software en het bestaande facturatiesysteem van JBZ.
3.11.3.Alert c.s. reageert daarop stellende dat de datum van 1 januari 2012 inmiddels was opgeschoven en dat dit ook blijkt uit het feit dat JBZ zelf op 17 maart 2011 om nader uitstel voor Go Live tot 1 febuari 2012 had gevraagd. Dit was niet ingegeven door Alert c.s., maar was een eigen keuze van JBZ. Kennelijk ging JBZ ervan uit dat de oorspronkelijke datum voor het bereiken van de papierloze status niet heilig was. De voorgestelde datum was niet alleen één maand later dan 1 januari 2012, maar had tot zeker enkele maanden opschuiven geleid, wat betreft het bereiken van de papierloze status.
3.11.4.Naar het oordeel van het hof leidt het feit dat zijdens JBZ in maart 2011 is voorgesteld de GoLive uit te stellen tot 1 februari 2012 niet tot de conclusie dat JBZ daarmee afstand heeft gedaan van de datum van 1 januari 2012 uit artikel 23.8 van de Raamovereenkomst. JBZ heeft toegelicht dat zij het voorstel heeft gedaan in een poging het project Alert® tot een goed einde te brengen. Partijen hebben over de datum van 1 febuari 2012, dat staat vast, geen overeenstemming bereikt. JBZ heeft derhalve wel degelijk het recht om zich te beroepen op de datum van 1 januari 2012.
3.12.1.Alert c.s. voert voorts nog aan dat JBZ niet het recht had om buiten de contractuele acceptatieregeling om de Raamovereenkomst te onbinden. De speciale ontbindingsregeling van artikel 9.1.9 van de Raamovereenkomst gaat voor de algemene ontbindingsregeling in artikel 23.1 van de Raamovereenkomst.
3.12.2.Het hof verwerpt dit verweer van Alert c.s., nu de Raamovereenkomst blijkens de ontbindingsbrief van 3 oktober 2011 (zie r.o. 3.1.38) óók op grond van artikel 23.8 (het niet-bereiken van de status van een paperless hospital vóór 1 januari 2012) van de Raamovereenkomst is ontbonden.