ECLI:NL:GHARL:2019:7701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
18/00821 t/m 18/00828
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en vergrijpboetes na boekenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland. De belanghebbende, een eenmanszaak die belasting- en bedrijfseconomisch advies verleent, was in geschil met de Inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De rechtbank had eerder de uitspraken van de Inspecteur gedeeltelijk vernietigd en de boetes verminderd. De belanghebbende had tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem opgevoerde kosten en dat de Inspecteur de correcties terecht heeft doorgevoerd. De belanghebbende had geen sluitende kilometeradministratie en kon de zakelijke kosten niet aannemelijk maken. Het Hof oordeelde dat de vergrijpboetes wegens grove schuld passend waren, maar heeft deze met 10% verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, behalve voor de vergrijpboete IB/PVV 2010, die werd verlaagd tot € 2.124. Het Hof heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00821 tot en met 18/00828
uitspraakdatum: 24 september 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 27 juli 2018, nummers AWB 16/7637 tot en met 16/7642, ECLI:NL:RBGEL:2018:3332, en nummers AWB 16/7643 en 16/7644, ECLI:NL:RBGEL:2018:3333, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Enschede(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

Uitspraak Rechtbank met nummers AWB 16/7637 tot en met 16/7642
1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2010, 2011 en 2012 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente (2010 en 2011) dan wel belastingrente (2012) berekend en is voor de jaren 2010 en 2011 een boete opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2010, 2011 en 2012 (navorderings)aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente (2010 en 2011) dan wel belastingrente (2012) berekend.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het ziet op de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2012 en ZVW 2010, 2011 en 2012, het beroep voor het overige gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur met betrekking tot de jaren 2010 en 2011 vernietigd (behoudens de uitspraken die zien op de ZVW) en de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 en de daarbij horende heffingsrente en boeten verminderd.
Uitspraak Rechtbank met nummers AWB 16/7643 en 16/7644
1.5.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is een boete opgelegd.
1.6.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 een naheffingsaanslag OB opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.
1.7.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de onder 1.5. bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen gehandhaafd en de onder 1.6. bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen verminderd.
1.8.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de boeten en de boeten ambtshalve verminderd.
Beide uitspraken
1.9.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft een eenmanszaak. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van een belasting- en bedrijfseconomisch advieskantoor onder de naam [A] . De echtgenote van belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van [B] B.V., die een accountantsbureau exploiteert.
2.2.
Op 12 juni 2012 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2010 ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 6.194 en bestaat uit belastbare winst uit onderneming. De definitieve aanslag IB/PVV 2010 is met dagtekening 28 juni 2013 conform de aangifte vastgesteld. De definitieve aanslag ZVW 2010 is eveneens met dagtekening 28 juni 2013 vastgesteld.
2.3.
Op 5 juni 2013 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2011 ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 1.814 en bestaat uit belastbare winst uit onderneming. De definitieve aanslag IB/PVV 2011 is met dagtekening 14 november 2014 conform de aangifte vastgesteld. De definitieve aanslag ZVW 2011 is eveneens met dagtekening 14 november 2014 vastgesteld.
2.4.
Op 30 april 2014 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2012 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 0.
2.5.
Op 17 november 2014 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangevangen. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2012 en van de aangiften OB over de tijdvakken van 1 juli 2011 tot en met 30 september 2014. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een rapport met dagtekening 16 februari 2016 (hierna: het rapport). Geconstateerd is onder meer dat de verwerkte administratie niet aansluit met de winstaangiften en de aangiften OB, dat er geen deugdelijke urenadministratie van de advieswerkzaamheden is en dat vaste urentarieven ontbreken. Verder is geconstateerd dat belanghebbende het onderhanden werk schattenderwijs bepaalt en dat van een aantal als zakelijke kosten verantwoorde uitgaven de facturen ontbreken.
2.6.
In het rapport is een groot aantal correcties voorgesteld, waarvan de correcties 1 tot en met 25 betrekking hebben op de IB/PVV. Op basis van de correcties en na aftrek van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling bedraagt de gecorrigeerde belastbare winst voor 2010, 2011 en 2012 achtereenvolgens € 56.339, € 46.303 en € 26.529. In het rapport is aangekondigd dat over de jaren 2010 en 2011 navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW worden opgelegd en dat tevens een boete van 25% wordt opgelegd wegens (ten minste) grove schuld. Verder is aangekondigd dat de aanslagen IB/PVV en ZVW 2012 zullen worden vastgesteld in afwijking van de aangifte.
2.7.
De in het rapport voorgestelde correcties 26 tot en met 34 hebben betrekking op de OB. In het rapport is aangekondigd dat in verband daarmee tot naheffing wordt overgegaan en dat een boete van 25% wordt opgelegd wegens grove schuld. De onder 1.5. bedoelde naheffingsaanslag OB betreft uitsluitend een correctie wegens privégebruik auto.
2.8.
De Rechtbank heeft de correcties 23 en 24 (niet-aftrekbare kosten en lasten voor de jaren 2010 en 2011) geschrapt, omdat zij aannemelijk heeft geacht dat de correcties voor verblijf- en representatiekosten (correcties 8 en 9) mede zien op de eerstgenoemde categorie en de correcties voor verblijf en representatie hoger zijn dan het in artikel 3.15 Wet IB 2001 bedoelde forfait. De Rechtbank heeft het belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2010 en 2011 verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de Rechtbank de boeten verminderd. Eerst overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen en vervolgens met 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tot slot heeft de Rechtbank belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 501 (1 punt) en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden. Inzake de OB heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de boeten ambtshalve verminderd met 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende voor zijn onderneming meer aftrekbare kosten heeft gemaakt dan de kosten die al in aftrek zijn toegelaten (IB/PVV en ZVW) en of de OB wegens privégebruik auto correct is berekend. Voorts zijn de vergrijpboeten in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

OB
4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de naheffingsaanslag OB voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 wordt verminderd met € 2.684 (afgerond; terugname deel correctievoorstel 28 in het controlerapport betreffende de keuken/pantry). De grondslag voor de in verband met deze naheffingsaanslag opgelegde vergrijpboete dient met hetzelfde bedrag te worden verminderd. Het Hof zal separaat beoordelen of de vergrijpboete terecht is opgelegd (4.11).
4.2.
Belanghebbende staan tijdens de onderhavige tijdvakken meerdere personenauto’s ter beschikking. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur de OB die wegens privégebruik auto is verschuldigd, op een te hoog bedrag heeft vastgesteld (correctievoorstel 34 in het controlerapport, tijdvak 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011). Voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 bepleit belanghebbende een verlaging van de op aangifte voor het privégebruik voldane bedragen. Belanghebbende verwijst naar het overzicht van de autokosten en de verdeling die hij heeft gemaakt van de kosten over de diverse auto’s die hem ter beschikking hebben gestaan. Uit rechtsoverweging 2.4 van het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2012, nr. 08/01579bis, ECLI:NL:HR:2012:BY4581, BNB 2013/52, leidt het Hof af dat het aan belanghebbende is de benodigde gegevens te verstrekken voor de vaststelling van de werkelijk voor het privégebruik van de auto’s gedane uitgaven. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende hieraan niet voldaan. Belanghebbende heeft om te beginnen geen sluitende kilometeradministratie van de diverse auto’s overgelegd en heeft zelf diverse kostenposten (brandstof, parkeergeld en reparaties) over de auto’s verdeeld, zonder enige onderbouwing van de juistheid van deze verdeling. Het is niet vast te stellen welke uitgaven zijn gedaan voor welke auto, of welke uitgaven verband houden met het zakelijke gebruik dan wel het privégebruik van deze auto’s. Aan de hand van de door belanghebbende verstrekte overzichten kan derhalve niet worden vastgesteld welk lager bedrag aan OB zou zijn verschuldigd dan de in de naheffingsaanslag c.q. de aangiften begrepen bedragen, zodat het Hof geen aanleiding ziet de naheffingsaanslagen (verder) te verminderen.
IB/PVV
4.3.
Correctievoorstellen 2 tot en met 4 in het controlerapport betreffen de door belanghebbende in de jaren 2010, 2011 en 2012 opgevoerde autokosten c.q. de bijtelling privégebruik auto. Belanghebbende heeft met de overgelegde overzichten de omvang van de voor zakelijk gebruik gemaakte kosten niet aannemelijk gemaakt. De juistheid van de verdeling van de kosten over de auto’s is, met uitzondering van de toerekening van de leasekosten aan de Mercedes ( [00-YY-YY] ), niet vast te stellen. Het verband tussen de brandstof- en overige kosten en de diverse auto’s is niet te leggen. Belanghebbende heeft geen gegevens ingebracht over de afgelegde kilometers per auto en de aard van de gemaakte ritten. Het Hof kan niet vaststellen dat de forfaitaire bijtelling tot een te hoge correctie leidt in vergelijking met de werkelijke (zakelijke) kosten of dat belanghebbende meer zakelijke kosten heeft gemaakt dan de Inspecteur heeft geaccepteerd. Het Hof ziet geen aanleiding deze correcties te matigen.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de kosten van de keuken/pantry van de [C] bij hem in aanmerking moeten worden genomen, omdat het hier een huurdersinvestering betreft (correctievoorstel 1 in het controlerapport). Het Hof verwerpt dit standpunt. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij geen huurder is van enige ruimte in het desbetreffende pand. Van een investering in een huurrecht kan reeds daarom geen sprake zijn. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij ten behoeve van zijn eenmanszaak een gebruiksrecht is overeengekomen. Belanghebbende is, als directeur van [D] B.V., evenmin zelf gebruiker van enige ruimte in het desbetreffende pand. Dat het pand eigendom is van [B] B.V., acht het Hof verder niet van belang. Evenmin is van belang dat de echtgenote als directeur-grootaandeelhouder van eigenaar [B] B.V. de meerwaarde van de keuken/pantry niet zou hebben gezien en dat belanghebbende de plaatsing daarvan als een eigen project heeft uitgevoerd, omdat hij de zakelijke voordelen wel zag. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de plaatsing van de pantry/keuken een vordering op [B] B.V. dan wel zijn echtgenote heeft, die in box 1 in aanmerking kan worden genomen. De Inspecteur heeft de kosten terecht gecorrigeerd.
4.5.
Correctievoorstel 20 in het controlerapport betreft diverse overige kosten. Belanghebbende heeft verklaard dat hij zich mondeling garant heeft gesteld voor een huurachterstand die één van zijn cliënten ( [E] ) had opgelopen. Nadat deze cliënt er toch niet in was geslaagd zijn onderneming weer financieel gezond te krijgen en in gebreke bleef de achterstallige huur te betalen, heeft de verhuurder belanghebbende aangesproken op zijn garantstelling. Belanghebbende heeft daarop € 21.926 aan de verhuurder betaald. Belanghebbende heeft de zakelijkheid van de garantstelling niet voldoende met stukken onderbouwd. Zo is niet duidelijk geworden of belanghebbende, die de eigenaar van [E] kennelijk al lang kende (ook via het carnaval) en veel vertrouwen in hem had, uit persoonlijke of zakelijke motieven heeft besloten zijn cliënt te helpen. Uit de verklaring van de eigenaar van [E] volgt dat niet. Het Hof acht niet gebruikelijk dat een bedrijfsadviseur zich in deze mate garant stelt voor de huurschuld van een cliënt, zodat het - mede gezien de betwisting door de Inspecteur - op de weg van belanghebbende had gelegen de zakelijkheid van zijn handelen aannemelijk te maken. Hierin is belanghebbende niet geslaagd. De Inspecteur heeft de aftrek terecht gecorrigeerd.
4.6.
Belanghebbende is in het seizoen 2010-2011 opgetreden als Prins Carnaval. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij deze activiteit heeft ondernomen om meer cliënten aan te trekken, al dan niet mede voor de BV van zijn echtgenote. Belanghebbende heeft een lijst met negen namen ingeleverd van cliënten die hij door het zijn van Prins Carnaval zou hebben opgedaan. Een van deze namen hoort bij het hiervoor genoemde bedrijf [E] . Dit bedrijf was echter al vóór het eerder genoemde carnavalsseizoen cliënt van belanghebbende. Met betrekking tot de overige namen heeft belanghebbende verder geen gegevens verstrekt. Hij heeft geen enkel concreet gegeven of bescheid verstrekt waaruit de zakelijkheid van de gemaakte kosten kan worden afgeleid. Belanghebbende heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat de kosten die hij als Prins Carnaval heeft gemaakt, zakelijke kosten zijn. De Inspecteur heeft de aftrek terecht gecorrigeerd (correctievoorstel 8 in het controlerapport).
4.7.
Correctievoorstellen 5 tot en met 7 in het controlerapport betreffen de door belanghebbende in de jaren 2010, 2011 en 2012 opgevoerde reiskosten. Belanghebbende heeft de kosten van diverse verre reizen (naar Indonesië en Canada) en reizen naar Malta en Polen als zakelijk in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft over het doel van deze reizen alleen een verklaring afgelegd. Deze verklaringen zijn niet onderbouwd met bescheiden of andere gegevens. Belanghebbende heeft, gelet op de weerspreking door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de reizen zakelijk waren. Zo staat wel vast dat de reis naar Indonesië naar aanleiding van een uitnodiging voor een bruiloft aldaar is gemaakt, en dat belanghebbende een privéwoning in Canada heeft verkocht. Dat beide reizen daarnaast ook een ander, zakelijk, doel hadden, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Over het doel van de reis naar Malta is helemaal niets vast komen te staan. Belanghebbende heeft in dit verband slechts de naam van een cliënt ( [F] ) genoemd en verklaard dat er nog een andere cliënt bij betrokken was. De reis naar Polen zou zijn ondernomen voor cliënt [G] , voor wie belanghebbende ook naar Berlijn zou zijn gereisd. Bescheiden of andere gegevens ontbreken. Het Hof acht het voorgaande onvoldoende om het zakelijke karakter van deze kosten aannemelijk te achten. De Inspecteur heeft de aftrek terecht gecorrigeerd.
4.8.
Belanghebbende heeft ook een kasopname en een creditcardopname opgevoerd als kosten die verband zouden houden met zakelijke reizen. De kasopname zou verband houden met een reis naar Berlijn op verzoek van een cliënt, de eerder genoemde [G] . Voorts heeft belanghebbende verklaard een vakantie naar Dubrovnik om zakelijke redenen (van zijn echtgenote) te hebben afgezegd. Over de aard van deze reizen heeft belanghebbende uitsluitend een verklaring afgelegd, maar niets concreets ingebracht. Van de uitgaven zijn ook geen bonnen of facturen aanwezig, zo heeft belanghebbende desgevraagd bevestigd. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de kosten voor de reis naar Berlijn aan de cliënt ( [G] , volgens belanghebbende) zijn doorbelast. De overgelegde schriftelijke verklaring van deze [G] en de door belanghebbende overgelegde factuur, acht het Hof daartoe onvoldoende. Deze stukken zien niet specifiek op de kasopname die gedaan zou zijn in Berlijn en waarvan aftrek wordt geclaimd. De Inspecteur heeft de aftrek terecht gecorrigeerd.
4.9.
Voor de overige kosten die de Inspecteur (al dan niet deels) heeft gecorrigeerd, constateert het Hof dat hetzij een verklaring over het zakelijke karakter, hetzij bescheiden, dan wel beide ontbreken. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd bevestigd dat sommige van deze kosten (mede) betrekking hebben op andere ondernemingen waarbij belanghebbende is betrokken, zoals [D] B.V. en [H] . Voorts is tijdens het boekenonderzoek discussie ontstaan over de verdeling van kosten die belanghebbende heeft gemaakt met [B] B.V., met name voor de beide panden waarvan de ondernemingen gebruik maken. Het Hof bespreekt al deze correcties niet in detail, aangezien belanghebbende daarover niets heeft aangevoerd. Het Hof verwijst in zoverre naar de overwegingen 18 tot en met 27 in de uitspraak van de Rechtbank met nummers AWB 16/7637 tot en met 16/7642, die het Hof tot de zijne maakt. Het Hof ziet, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, geen reden deze correcties verder te matigen dan de Rechtbank heeft gedaan.
4.10.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente c.q. de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond (IB/PVV) dan wel gegrond voor zover het de verlaging van de naheffingsaanslag OB voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 betreft.
Vergrijpboeten
4.11.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij zelf de aangiften OB heeft ingediend aan de hand van de beschikbare gegevens, zoals in- en verkoopfacturen. Het is dus belanghebbende die de beslissing heeft genomen welke voorbelasting in aanmerking zou worden genomen en die de over de omzet verschuldigde OB heeft berekend. Gelet op de aard van de correcties die resteren na het terugnemen van de correctie OB inzake de keuken/pantry, heeft belanghebbende de aangiften met een aan opzet grenzende slordigheid ingevuld. Tijdens het boekenonderzoek zijn relatief aanzienlijke aansluitverschillen geconstateerd, is gebleken dat belanghebbende over het tweede halfjaar van 2011 in het geheel geen OB heeft aangegeven over het privégebruik auto en is vastgesteld dat belanghebbende ten onrechte het nultarief had toegepast op een binnenlandse levering (een garagesale in Nederland). Van een ervaren ondernemer die werkzaam is in de bedrijfsadvisering, zoals belanghebbende, mag worden verwacht dat hij dergelijke laakbare slordigheden niet begaat. Het Hof heeft de indruk dat belanghebbende niet de vereiste tijd, aandacht en zorg aan de aangiften heeft besteed en bijna het risico op de koop toe heeft genomen dat te weinig OB zou worden betaald. Het Hof acht een boete van 25% wegens grove schuld passend en geboden. Gelet op de tijdens de beroepsfase geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn dienen de boeten met 10% te worden gematigd. De Rechtbank heeft de boete voor het tijdvak 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 op het juiste bedrag vastgesteld. De boete voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 wordt met inachtneming van het voorgaande vastgesteld op € 1.890 ((€ 11.085 - € 2.684) € 8.401 x 22,5%).
4.12.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij zelf bepaalde welke kosten in de aangiften IB/PVV in aftrek werden gebracht. Voor de meeste correcties heeft belanghebbende in het geheel geen ondersteunende bescheiden overgelegd dan wel is de gegeven verklaring dusdanig vaag, dat belanghebbende deze kosten met laakbare slordigheid als bedrijfskosten in de aangiften IB/PVV heeft opgevoerd. Hierbij komt dat belanghebbende kosten die hij volgens zijn eigen verklaring voor andere ondernemingen heeft gemaakt, in de eenmanszaak heeft opgevoerd. Belanghebbende heeft kennelijk zonder overleg met zijn echtgenote kosten en investeringen in onroerende zaken die (ook) [B] B.V. betreffen, geheel of voor een te groot deel als eigen zakelijke kosten opgevoerd. Naar het oordeel van het Hof is sprake van grove schuld. Van een ervaren ondernemer mag worden verwacht dat hij dergelijke laakbare slordigheden niet begaat.
4.13.
Het Hof acht grove schuld niet aanwezig voor zover het de correctie van de kosten voor de garantstelling ten behoeve van [E] betreft (correctievoorstel 20). Hoewel belanghebbende het zakelijke karakter van de betaling van € 21.926 ten behoeve van (de eigenaar van) [E] niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft belanghebbende uiteindelijk ter zitting van het Hof uitgelegd hoe de situatie feitelijk is ontstaan en wat de aanleiding is geweest voor de betaling van de achterstallige huur. Belanghebbende heeft zich gedrongen gevoeld een persoonlijke, mondeling gegeven garantie na te komen. Belanghebbende heeft bij het classificeren van de betaling als zakelijk naar het oordeel van het Hof een fiscale inschattingsfout gemaakt, maar wel een die, gelet op de zakelijke verhouding die er met [E] ook was, niet in die mate verwijtbaar is dat een vergrijpboete passend en geboden is. Deze correctie met betrekking tot [E] moet daarom uit de grondslag voor de vergrijpboete worden geëlimineerd. Als gevolg hiervan dient de vergrijpboete met € 2.321 te worden verminderd.
4.14.
De Rechtbank heeft de boeten met 10% verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof sluit zich hierbij aan. De Rechtbank heeft de boete IB/PVV 2011 juist vastgesteld. De boete IB/PVV 2010 dient verder te worden verminderd tot (€ 4.682 - € 2.321) - 10% is € 2.124.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het beroep vastgesteld op € 501. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.024 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512 (bedrag 2019)). Deze vergoeding ziet uitsluitend op de gegrondverklaring van het hoger beroep inzake de vergrijpboete IB/PVV 2010. Gelet op het karakter van het primaire besluit, een vergrijpboete, ziet het Hof in de late verklaring van belanghebbende over de precieze omstandigheden rond de garantstelling geen aanleiding voor het oordeel dat de proceskosten uitsluitend door toedoen van belanghebbende zijn belopen. Een boeteling is niet verplicht te antwoorden op vragen.
De vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank betreffende de OB is louter het gevolg van het in hoger beroep alsnog overleggen van de factuur op zijn naam betreffende de keuken/pantry. Belanghebbende had dit redelijkerwijs eerder kunnen doen, zodat het Hof geen aanleiding ziet om ter zake een proceskostenveroordeling uit te spreken ten laste van de Inspecteur.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met nummers AWB 16/7637 tot en met 16/7642, behoudens de beslissing over de vergrijpboete IB/PVV 2010,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur inzake de vergrijpboete IB/PVV 2010,
– vermindert de vergrijpboete IB/PVV 2010 tot € 2.124,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met nummers AWB 16/7643 en 16/7644, behoudens de beslissing over de naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 en de daarbij horende beschikkingen,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur inzake de naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 en de daarbij horende beschikkingen,
– vermindert de naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2014 met € 2.684 tot € 8.401,
– vermindert de belastingrente dienovereenkomstig,
– vermindert de vergrijpboete tot € 1.890,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.024,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 379 (€ 126 + € 253) in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op 24 september 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 september 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.