ECLI:NL:GHARL:2019:7674

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
WAHV 200.223.901
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Pullens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake verstrekking op de zaak betrekking hebbende stukken en verzoek om dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 15 augustus 2017 een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om een proceskostenvergoeding en om verstrekking van stukken die volgens hem op de zaak betrekking hebben. Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door de gemachtigde geen stukken toe te zenden, omdat de gemachtigde niet tijdig om deze stukken heeft verzocht. Het hof stelt vast dat de gemachtigde recht heeft op kennisname van op de zaak betrekking hebbende stukken, maar dat de kantonrechter correct heeft gehandeld door geen andere stukken te verstrekken die niet op de zaak betrekking hebben. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover deze niet heeft beslist op het verzoek om vaststelling van een dwangsom, maar wijst dit verzoek af. De beslissing van de kantonrechter wordt voor het overige bevestigd. Het hof wijst ook het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de inleidende beschikking niet is vernietigd.

Uitspraak

WAHV 200.223.901
20 september 2019
CJIB 172126663
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 15 augustus 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 123,75.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert in zijn hoger beroepschrift aan dat de kantonrechter in zijn beslissing heeft overwogen dat er zich in het procesdossier foto's en een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal bevinden waaruit de overtreding zou blijken. De gemachtigde stelt dat hij recht heeft op deze stukken en dat de kantonrechter in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door hem deze stukken niet toe te zenden. Reeds daarom dient de beslissing van de kantonrechter te worden vernietigd, aldus de gemachtigde.
2. In de fase van het beroep bij de kantonrechter wordt het verstrekken van stukken geregeld in artikel 11, vijfde lid, (destijds: vierde lid) van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) (vergelijk het arrest van dit hof van 4 juli 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:5606).
3. Ingevolge deze bepaling worden alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken in de fase van het beroep bij de kantonrechter neergelegd ter griffie van de rechtbank. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan degene die het beroep heeft ingesteld. De betrokkene of zijn gemachtigde kan binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn deze stukken inzien en daarvan afschriften of uittreksels vragen.
4. Met de gemachtigde stelt het hof vast dat de gemachtigde recht heeft op kennisname van op de zaak betrekking hebbende stukken. Uit het dossier blijkt in dat verband dat de gemachtigde voorafgaand aan de zitting van 23 mei 2017 erop is gewezen dat de op de zaak betrekking hebbende stukken, inclusief een eventuele schriftelijke reactie van de officier van justitie op het beroepschrift, gedurende een in de brief vermelde termijn ter inzage bij de centrale balie van de rechtbank zijn gelegd. Aldus is uitvoering gegeven aan de in voormeld artikel besloten liggende informatieverplichting. Nu uit het dossier niet blijkt dat de gemachtigde (binnen de termijn van de terinzagelegging van de stukken) heeft verzocht om verstrekking van de bij het dossier horende stukken, is er geen sprake van schending van het aan de gemachtigde toekomend recht op kennisname van de stukken. Het verweer faalt.
5. Voor zover het beroepschrift van de gemachtigde aldus moet worden begrepen dat de gemachtigde tevens beoogt te stellen dat hij (daarnaast) recht heeft op verstrekking van andere aan de inleidende beschikking ten grondslag liggende stukken, zoals documenten omtrent de bevoegdheid en bekwaamheid van de betrokken ambtenaren, ijkrapporten en andere bescheiden met betrekking tot de meetapparatuur, overweegt het hof als volgt.
6. De op de zaak betrekking hebbende stukken dienen deel uit te maken van het dossier (vgl. het arrest van het hof van 2 februari 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2018:1050). In zaken als deze worden het zaakoverzicht en – indien van toepassing – een foto van de gedraging aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Het hof stelt vast dat deze stukken zich in het dossier bevinden. Andere dan de hier bedoelde documenten behoeven geen deel uit te maken van het dossier. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft (vgl. het arrest van het hof van 17 oktober 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:8247). Die situatie kan zich voordoen wanneer feiten of omstandigheden aannemelijk worden gemaakt die niet of onvoldoende kunnen worden weerlegd aan de hand van het zaakoverzicht, de eventuele foto’s en de overige aanwezige stukken dan wel wanneer feiten of omstandigheden worden aangevoerd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de uit die stukken blijkende gegevens. Daarvan is niet gebleken.
7. De gemachtigde klaagt er tevens over dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek om de door de officier van justitie verbeurde dwangsom vast te stellen.
8. De gemachtigde heeft bij faxbericht van 29 november 2013, op dezelfde dag ingekomen bij de rechtbank Amsterdam, team kanton, onder andere geschreven: "Inmiddels zijn er meer dan twee weken verstreken na ingebrekestelling (….). Eiser verzoekt uw rechtbank een dwangsom vast te stellen welke verweerder heeft verbeurd jegens eiser." Als bijlage bij dit faxbericht is een aan de CVOM gericht schrijven van 24 oktober 2013 gevoegd. In dit schrijven wordt de officier van justitie te kennen gegeven dat de beslistermijn in deze zaak is verstreken. Daarnaast bevat deze brief de volgende passage: "Nu de termijn verstreken is en u tot op heden nog geen beslissing heeft genomen stel ik u hierbij in gebreke (….) en verzoek u, indien u binnen twee weken geen beslissing neemt, de verschuldigdheid van een dwangsom ex 4:17 Awb vast te stellen."
9. De officier van justitie heeft niet beslist op het verzoek een dwangsom vast te stellen.
Daarnaast stelt het hof met de gemachtigde vast dat de kantonrechter geen beslissing omtrent de verbeurte van een dwangsom heeft genomen.
10. Het hof stelt op basis van de stukken in het dossier het volgende vast.
11. De sanctie is bij beschikking van 22 mei 2013 opgelegd. Op 20 juni 2013 is administratief beroep ingesteld. De officier van justitie heeft op 1 oktober 2013 de ontvangst van het beroep aan de betrokkene bevestigd. Bij de aan de betrokkene toegestuurde beslissing van 16 oktober 2013 heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard.
12. Artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt de beslistermijn
op een - als aanvraag in de zin van de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen te
beschouwen - administratief beroepschrift op zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. De beslistermijn eindigde daarmee op 23 oktober 2013. De beslissing op het administratief beroep is dan ook tijdig gegeven.
13. Gelet op artikel 6:17 van de Awb had de officier van justitie zijn beslissing niet (alleen) aan de betrokkene, maar in ieder geval (ook) aan de gemachtigde moeten
toesturen. Dat dit kennelijk niet is gebeurd, waardoor de gemachtigde niet op hoogte is geraakt van de beslissing, brengt echter niet mee dat niet tijdig is beslist. Het hof wijst in
dit verband zijn arrest van 16 juni 2016 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2016:4947). Gelet hierop is er geen dwangsom verbeurd.
14. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek om de door de officier van justitie verbeurde dwangsom vast te stellen, het verzoek afwijzen en de beslissing van de kantonrechter voor het overige bevestigen.
15. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij niet is beslist op het verzoek tot vaststelling van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op het administratief beroep;
wijst het verzoek tot vaststelling van een dwangsom af;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.