ECLI:NL:GHARL:2019:7610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
200.244.012/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over reparatie van een Audi en de ontbinding van de koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante], h.o.d.n. Puer leven in Stijl, en [geïntimeerde], h.o.d.n. Autobedrijf Van der Pol, over de reparatie van een Audi A4 en de ontbinding van de koopovereenkomst. [appellante] heeft de Audi op 12 oktober 2016 verkocht aan [geïntimeerde] voor € 700,-, maar de betaling van deze koopsom is nooit voldaan. Na een aantal communicatieproblemen over de reparatiekosten, die door [geïntimeerde] werden geschat op tenminste € 4.500,-, heeft [geïntimeerde] de Audi opgehaald voor inspectie. Er ontstond onduidelijkheid over de reparatieopdracht, waarbij [C], een medewerker van [appellante], als contactpersoon fungeerde. Het hof oordeelt dat er geen geldige reparatieovereenkomst tot stand is gekomen, omdat [C] niet bevoegd was om namens [appellante] een dergelijke opdracht te geven. De factuur die door [geïntimeerde] is gepresenteerd, werd betwist door [appellante], die stelde dat deze was vervalst. Het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling van de reparatiekosten afgewezen en de ontbinding van de koopovereenkomst bevestigd. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst op 7 november 2016 terecht heeft ontbonden, omdat [appellante] niet de benodigde tenaamstellingscode had verstrekt. De vorderingen van [appellante] in reconventie zijn ook afgewezen, omdat deze zijn gebaseerd op de onterechte veronderstelling dat de eigendom van de Audi bij [geïntimeerde] berustte. Het hof heeft de kosten van de procedure toegewezen aan [geïntimeerde], die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.244.012/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5936395 / CV EXPL 17-4171)
arrest van 17 september 2019
in de zaak van
[appellante], h.o.d.n. Puer leven in Stijl,
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. W.L. Hogenkamp, kantoorhoudend te Meppel,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. Autobedrijf Van der Pol,
wonende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en gedaagde in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E. Douma, kantoorhoudend te Joure.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 april 2019 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na memorie van antwoord gelast. Deze - met instemming van partijen enkelvoudige - comparitie is gehouden op 30 augustus 2019; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken. Voorafgaand aan de comparitie heeft [appellante] bij akte, ter griffie ontvangen op 15 augustus 2019, nog een productie in het geding gebracht.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten, die zelfstandig worden vastgesteld. [geïntimeerde] heeft daarmee geen belang bij bespreking van de
grieven I en II in incidenteel appeldie zich richten tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter.
2.1
[appellante] is eigenares van een Audi-A4 met kenteken [00-YY-YY] (verder: de Audi; op kenteken gesteld per 12 mei 2003). Op 29 september 2016 is [appellante] met deze auto gestrand waarna de auto is overgebracht naar autobedrijf Ten Veen te Gorredijk. Dit bedrijf heeft een begroting van de reparatiekosten gemaakt die [appellante] te hoog voorkwam.
2.2
In de Audi is een TrackJack rittenregistratiesysteem ingebouwd.
2.3
Op 7 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] de Audi, op verzoek van [C] (verder: [C] ), een medewerker van [appellante] , opgehaald bij autobedrijf Ten Veen en de Audi onderzocht.
2.4
Rond 10 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] een indicatie geven van de reparatiekosten van tenminste € 4.500,- [C] moest daarover overleg plegen met [appellante] .
2.5
Op 12 oktober 2016 zijn [C] en [geïntimeerde] overeengekomen dat [geïntimeerde] de Audi koopt voor € 700,-.
[C] heeft op 14 oktober 2016 het documentnummer van de kentekencard aan [geïntimeerde] doorgegeven, maar niet de door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) verstrekte tenaamstellingscode.
2.6
Op 15 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] per WhatsApp [C] verzocht alsnog deze code toe te zenden.
2.7
[geïntimeerde] heeft op 26 oktober 2016 een creditfactuur opgemaakt voor de aankoop van de Audi. Deze kon verrekend worden met de reparatiefactuur van een Mercedes Vito bus van [appellante] .
2.8
Op 5 november 2016 is Vader [geïntimeerde] langs geweest in de winkel van [appellante] en heeft hij haar verzocht om afgifte van de tenaamstellingscode. [appellante] heeft deze toen niet verstrekt.
2.9
Op 7 november 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] een nota verzonden voor reparatie van de Audi voor € 5.649,37 exclusief btw (€ 6.835,74 inclusief btw).
2.1
Op 16 november 2016 heeft [geïntimeerde] [appellante] een herinnering gezonden en daarbij aangekondigd vanaf 15 november 2016 stallingskosten voor de Audi in rekening te brengen van € 25,- per dag exclusief btw.
2.11
[appellante] heeft de facturen betwist.
2.12
De factuur voor de reparatie aan de Mercedes Vito is volledig betaald. De koopsom van € 700,- voor de Audi is nimmer voldaan.
2.13
De Audi is uiteindelijk, nadat het vonnis in eerste aanleg is geëxecuteerd, op
12 juni 2019 aan [appellante] afgegeven.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in conventie) samengevat gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling € 11.225,03, bestaande uit de factuur van 7 november 2016, stallingskosten tot een bedrag van € 3.448,50 en verder een bedrag aan verschenen rente en incassokosten.
3.2
[appellante] heeft in eerste aanleg (in reconventie) samengevat gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van
- de koopsom voor de Audi ad € 700,-;
- de kosten van de TrackJack die volgens haar uitgebouwd zou worden, door haar begroot op € 436,75;
- de door haar doorbetaalde verzekeringspremies sinds 15 oktober 2016 ad € 513,-;
- vergoeding van een boete voor het niet hebben van een verzekering van de auto ad € 409,-;
- de wegenbelasting voor de Audi ad € 1.074,-;
- de kosten van rechtsbijstand.
3.3
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 6 juni 2017 een comparitie gelast, vervolgens bij tussenvonnis van 23 januari 2018 [geïntimeerde] opdracht gegeven om te bewijzen dat een reparatieovereenkomst tot stand was gekomen. Bij eindvonnis van
1 mei 2018 heeft de kantonrechter, nadat nader schriftelijk bewijs was geleverd, [geïntimeerde] in het bewijs geslaagd geacht en geoordeeld dat de koopovereenkomst was ontbonden, door [C] een opdracht tot reparatie was gegeven, dat [geïntimeerde] mocht menen dat [C] daartoe bevoegd was en de vordering tot betaling van de reparatiekosten toegewezen, evenals een deel van de incassokosten. De gevorderde stallingskosten heeft de kantonrechter afgewezen omdat geen stallingsovereenkomst tussen partijen is gesloten.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
[appellante] is van de vonnissen van 23 januari 2018 en 1 mei 2018 in appel gekomen, onder aanvoering van acht grieven, en vordert het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] en toewijzing van haar reconventionele vorderingen, en terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis in eerste aanleg is voldaan.
4.2
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel, onder aanvoering van vijf grieven, gevorderd dat ook de door hem in eerste aanleg gevorderde stallingskosten alsnog worden toegewezen.
Is een overeenkomst tot reparatie van de Audi tussen partijen tot stand gekomen?
4.3
[geïntimeerde] grondt zijn vorderingen op het bestaan van een overeenkomst tot het repareren van de Audi, die zou zijn neergelegd in de factuur van 26 oktober 2016. Op deze factuur, zoals overgelegd bij de dagvaarding in eerste aanleg, is de navolgende tekst geplaatst:
Dit bedrag is verrekend met factuurnummer 160101 d.d. 26-10-2016. Op al onze leveringen en diensten zijn onze algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden van toepassing. Deze liggen ter inzage op ons bedrijf. Speciaal bestelde onderdelen én elektrische onderdelen kunnen wij niet retour nemen.
De overschrijvingscodes 1 en 2 dienen binnen 5 werkdagen in ons bezit te zijn. Wanneer de overschrijvingscodes niet tijdig in ons bezit zijn, zullen wij overgaan tot reparatie van uw Audi en hiermee komt de koopovereenkomst te vervallen. De reparatie indiceren wij op E 5.000,- exclusief 21% btw.
De factuur is voorzien van de handgeschreven bijvoeging “voor accoord” en ondertekend door [C] .
4.4
[appellante] heeft ook een exemplaar van de factuur in het geding gebracht, zonder de hiervoor cursief weergegeven passage. [C] heeft betwist dat deze tekst, toen hij zijn handtekening plaatste, op de factuur voorkwam. [appellante] heeft ter gelegenheid van de comparitie een partijdeskundigenrapport van de forensisch deskundige [D] , werkzaam bij Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. overgelegd. Deze deskundige heeft de originele door [geïntimeerde] in het geding gebrachte factuur onderzocht. De deskundige heeft verklaard dat de factuur is samengesteld middels een listige kunstgreep en dat de betwiste tekst is aangebracht middels een tweede printerhandeling of een listige kunstgreep zoals fotoshoppen, digitaal knippen en plakken e.d.
4.5
[geïntimeerde] heeft de conclusie van het deskundigenbericht betwist en verzocht om een nader deskundigenonderzoek.
4.6
Het hof overweegt dat ook als [C] zijn handtekening heeft geplaatst onder de factuur zoals die door [geïntimeerde] in het geding is ingebracht, daaruit niet volgt dat [appellante] voorwaardelijk heeft ingestemd met het geven van de reparatieopdracht voor € 5.000,-. Immers uit de door [geïntimeerde] zelf opgesteld tijdlijn (productie 15 in eerste aanleg) blijkt dat toen [geïntimeerde] tussen 8 en 10 oktober 2016 aangaf dat het een grote reparatie zou worden met een kostprijs van tenminste € 4.500,- [C] moest overleggen met [appellante] . Op 12 oktober 2016 heeft [C] aangegeven dat de reparatie voor dat bedrag niet akkoord was en dat in plaats daarvan de auto wel voor € 700,- kon worden verkocht. Dat [appellante] [C] liet optreden als haar contactpersoon impliceert nog niet het wekken van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [C] , juist omdat [C] eerder nog aan [geïntimeerde] had laten weten met [appellante] te moeten overleggen. [C] heeft dan ook niet de indruk gewekt dat hij bevoegd was om namens [appellante] akkoord te gaan met een reparatieopdracht van de omvang als hier aan de orde was.
4.7
Tegen de achtergrond van de verkoop van de auto door [appellante] aan [geïntimeerde] mocht [geïntimeerde] dan ook niet snel aannemen dat [C] desondanks de bevoegdheid had (alsnog) te beslissen dat de auto op kosten van [geïntimeerde] gerepareerd kon worden. [geïntimeerde] heeft geen omstandigheden gesteld die erop wijzen dat hij op 26 oktober 2016 wel mocht aannemen dat [C] inmiddels die bevoegdheid toekwam, dan wel dat [appellante] van mening was veranderd en instemde met een reparatie van € 5.000,- exclusief btw van een dertien jaar oude auto (die vervolgens nog hoger bleek uit te pakken, zie rov 2.10). [geïntimeerde] heeft evenmin voldoende onderbouwd aangevoerd waarom [appellante] aangaande de ondertekening van de factuur van 26 oktober 2016 door [C] de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid zou hebben gewekt door haar toedoen dan wel dat dit voor haar risico zou moeten komen overeenkomstig het in het arrest van de Hoge Raad van
3 feb 2017 (ECLI:NL:HR:2017:142) neergelegde criterium. Het enkele feit dat [C] eerder auto’s van [appellante] ter reparatie bij [geïntimeerde] heeft aangeboden, is daarvoor in de gegeven omstandigheden onvoldoende.
Grief IV in incidenteel appelfaalt en de
grieven I en V in principaal appelen in het verlengde daarvan
grief VI in principaal appeltreffen doel. De op de reparatieovereenkomst gebaseerde vorderingen zijn niet toewijsbaar.
De koopovereenkomst van 12 oktober 2016
4.8
Als nevenverplichting van de koopovereenkomst diende [appellante] , naast de levering van de Audi zelf, ook de bijbehorende kentekenbewijzen over te schrijven op naam van [geïntimeerde] , opdat ook [geïntimeerde] zijn beschikkingsbevoegdheid bij een eventuele doorverkoop kon aantonen. De overschrijving van het kentekenbewijs vindt normaal gesproken al voorafgaand aan de levering plaats. [geïntimeerde] heeft op 15 oktober 2016 [C] over de ontbrekende tenaamstellingscode op WhatsApp nogmaals aangesproken, wat het hof als een toereikende ingebrekestelling aanmerkt. Daarna heeft hij [appellante] op 5 november 2016 daarna nog persoonlijk een laatste kans gegeven de code te verstrekken, welke gelegenheid zij niet heeft benut. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] van wege het verzuim van [appellante] de koopovereenkomst op 7 november 2016 heeft kunnen ontbinden. De ontbinding van de koopovereenkomst betekent dat [appellante] geen recht meer heeft op de koopsom van € 700,-.
Grief VII in principaal appelfaalt en in het verlengde daarvan eveneens
grief IX in principaal appel.
De vorderingen in reconventie
4.9
Aangezien het hof hiervoor heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst op 7 november 2016 terecht heeft ontbonden, missen de vorderingen tot vergoeding van de verzekeringspenningen en motorrijtuigenbetaling een deugdelijke grondslag, reeds omdat die zijn ingesteld op de onterechte veronderstelling dat de eigendom van de Audi ook na 7 november 2016 bij [geïntimeerde] berustte.
Grief X in principaal appelmist doel.
4.1
[geïntimeerde] heeft in de procedure steeds verklaard dat het TrackJack-systeem nimmer uit de Audi is verwijderd. De Audi bevindt zich thans weer bij [appellante] . [appellante] heeft niet gemotiveerd weersproken dat zij daarmee weer de beschikking heeft over dit systeem, zodat haar vordering tot vergoeding van de TrackJack terecht is afgewezen.
Grief VIII in principaal appelfaalt eveneens.
4.11
De reconventionele vordering is dan ook door de kantonrechter terecht afgewezen.
Het incidentele appel van [geïntimeerde]
4.12
De vordering tot vergoeding van stallingskosten is door [geïntimeerde] - in hoger beroep - gebaseerd op een retentierecht omdat hij de Audi onder zich mocht houden totdat de reparatienota was betaald en hij daar bovenop recht had op vergoeding voor het stallen van de Audi. Aangezien de reparatieovereenkomst waarop [geïntimeerde] zich heeft beroepen, niet bestaat, komt hem evenmin een retentierecht toe voor de reparatiekosten. Reeds daarop strandt deze vordering. De subsidiaire grondslag van bewaarneming (art 6:198 BW) is evenmin aan de orde, nu van een redelijke grond als daarin is vereist, niet is gebleken, terwijl voor de meer subsidiaire grondslag van de eisen van redelijkheid en billijkheid, gezien het ten onrechte uitgaan van een reparatie-overeenkomst en het bijgevolg zonder grond uitoefenen van een retentierecht, geen dragende reden zijn aan te wijzen. De vordering tot vergoeding van stallingskosten is terecht afgewezen.
Grief V in incidenteel appeltreft geen doel.
De overige grieven in het incidenteel appel behoeven geen afzonderlijke bespreking, aangezien deze niet gericht zijn op het verkrijgen van een andere beslissing.
Geen nader deskundigenbericht
4.13
Noch de door [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie ingestelde vorderingen noch de door [appellante] in eerste aanleg in reconventie ingestelde vorderingen komen voor toewijzing in aanmerking. Onder deze omstandigheid heeft [appellante] in deze procedure geen belang bij verdere beoordeling van de vraag of de factuur van 26 oktober 2016 is vervalst. Ook als daarvan sprake is, brengt dat, gelet op wat hiervoor onder rov 4.7 tot en met
4.11
is overwogen, niet mee dat de reconventionele vorderingen van [appellante] alsnog voor toewijzing in aanmerking komen. De
grieven II tot en met IV in principaal appelals ook
grief III in incidenteel appelbehoeven dan ook geen verdere bespreking. Het hof merkt nog op dat voor zover [appellante] ter gelegenheid van de comparitie aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de kosten van haar deskundigenrapport, deze verder niet gespecificeerde vermeerdering van eis niet op het procedureel juiste tijdstip (bij de memorie van grieven) is ingesteld, zodat het hof daaraan verder voorbij gaat. Onder deze omstandigheden oordeelt het hof dat evenmin reden is voor een nader deskundigenonderzoek als door [geïntimeerde] is bepleit.
De slotsom
4.14
Het slagen van de grieven I en V, en in het verlengde daarvan van
grief XI in principaal appel, voor zover deze grief ziet op het dictum in conventie, betekent dat het vonnis voor zover in conventie gewezen niet in stand kan blijven en dat het hof, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] geheel zal afwijzen. Het hof zal het vonnis voor zover in reconventie gewezen bekrachtigen.
4.15
Het hof passeert de bewijsaanbiedingen van beide partijen als verder niet ter zake dienend.
4.16
Het hof zal [geïntimeerde] , als overwegend in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie en van de procedure in appel, zowel in principaal als in incidenteel appel veroordelen, als volgt te begroten:
  • griffierecht eerste aanleg € 223,-
  • salaris gemachtigde € 875,-
  • griffierecht hoger beroep € 318,-
  • kosten appelexploot € 99,91
  • salaris advocaat in principaal appel 2,5 punt tarief I à 759,- per punt. € 1.897,50
  • salaris advocaat incidenteel appel 0,5 punt tarief I à 759,- per punt € 397,50
4.17
Het hof zal [geïntimeerde] daarnaast veroordelen tot terugbetaling aan [appellante] van alles wat [appellante] ter uitvoering van het vernietigde vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald.
Ten slotte zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de kantonrechter te Leeuwarden van 23 januari 2018 en
1 mei 2018 voor zover in conventie gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
bekrachtigt genoemde vonnissen voor zover in reconventie gewezen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie, aan de zijde van [appellante] begroot op € 223,- voor verschotten en € 875,- aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] begroot op € 417,91 aan verschotten en op € 2.277,- aan kosten salaris voor de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. I. Tubben en mr. W. F. Boele en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
17 september 2019.