ECLI:NL:GHARL:2019:7329

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
200.240.084/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van een koopovereenkomst inzake een lamineermachine met toepassing van het Weens Koopverdrag

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Jorni Machines & Parts International B.V. (hierna: Jorni) en SC Jomo Thermomolding SRL (hierna: Jomo) over een koopovereenkomst voor de levering van een lamineermachine. De partijen hebben op 9 april 2015 een koopovereenkomst gesloten, waarbij Jorni zich verplichtte om een lamineermachine te bouwen en te leveren aan Jomo. De totale prijs van de machine was vastgesteld op € 112.050,-, met een betalingsschema dat in vijf termijnen was verdeeld. Jomo heeft in totaal € 44.820,- aan Jorni betaald, maar heeft de derde betalingstermijn van € 22.410,- niet voldaan, ondanks herhaalde verzoeken van Jorni om deze betaling te doen.

Op 8 april 2016 heeft Jomo de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen en terugbetaling van de reeds betaalde termijnen geëist, alsook een schadevergoeding van € 23.000,-. Jorni heeft in reconventie gevorderd dat de overeenkomst gedeeltelijk wordt ontbonden, zodat zij niet meer verplicht zou zijn de machine af te bouwen en de ontvangen betalingen niet hoeft terug te betalen. De rechtbank Midden-Nederland heeft in eerste aanleg de vorderingen van Jomo toegewezen, maar de reconventionele vorderingen van Jorni afgewezen.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Jorni tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat Jomo de derde betalingstermijn niet heeft voldaan, waardoor Jorni niet verplicht was om de machine te leveren. Het hof heeft de vorderingen van Jomo afgewezen, de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden en Jorni in het gelijk gesteld. Tevens heeft het hof het conservatoir beslag dat Jomo had gelegd op de bedrijfsinventaris en bankrekeningen van Jorni opgeheven. Jomo is in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.240.084/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/436978)
arrest van 10 september 2019
in de zaak van
Jorni Machines & Parts International B.V.,
gevestigd te Naarden,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Jorni,
advocaat: mr. H. Eijer, kantoorhoudend te Zoetermeer,
tegen
de rechtspersoon naar Roemeens recht
SC Jomo Thermomolding SRL,
gevestigd te Timisoara, Roemenië,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Jomo,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls, kantoorhoudend te Sittard.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 2 mei 2018 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven (en het herstelexploot),
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Jorni vordert in het principaal hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen, de vorderingen van Jomo in conventie af te wijzen en de vorderingen van Jorni in reconventie toe te wijzen met veroordeling van Jomo in de proceskosten van beide instanties.
2.4
Jomo vordert in het incidenteel hoger beroep een bedrag van € 23.000,- als schadevergoeding toe te wijzen, onder verdere bekrachtiging van het bestreden vonnis en met veroordeling van Jorni in de proceskosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten
3.2
Op 9 april 2015 hebben Jorni en Jomo een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een door Jorni ten behoeve van Jomo te bouwen en te leveren lamineermachine. In de koopovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
1.2
Price
The total amount of the contract subject is:
Laminating machine 95.000,00 €
Loop Control Unwinding 7.500,00 €
Automatic Allignment 7.500,00 €
Feeding Table front and back & support thru spraycabinet 6.500,00 €
Cutting section according to discussion with Mr Mohrbach to be done according to Buyer specifications 8.000,00 €
Total price is 124.500 – 10% discount = 112.050 Euro
(…)
2.PAYMENT CONDITION
The total amount specified in article 1.2 of this contract will be paid by the Buyer to the Seller as:
Payment I:payment of 20% the total amount at signature;
Payment II:20% in 30 days after payment I;
Payment III:20% on 30 days before delivery;
Payment IV:20% on reception date and delivery;
Payment V:20% on 30 days after delivery, installment, training (...) and signing of the handover protocol;
3. CONDITION OF DELIVERY
3.1
Term of delivery
The delivery of the subject of the contract will be effected in maximum 16 weeks after receipt of the down payment (Payment I)
In case of delay of the delivery the Seller will support a penalty of 0,5% of the entire value of this contract but maximum 10% (10% from 112.050 €)
3.3
Op 17 april 2015 en op 15 mei 2015 heeft Jomo aan Jorni in totaal een bedrag van
€ 44.820,- overgemaakt (tweemaal € 22.410,-).
3.4
In mei tot en met juli 2015 communiceren partijen met elkaar over de informatie die Jorni nodig heeft met betrekking tot de ‘cutting section’ en de afmetingen van de ‘safety chucks’. Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst - op 1 april 2015 - heeft Jorni aan Jomo medegedeeld de door Jomo gewenste kleur van de machine nodig te hebben. Per e-mail van 14 juli 2015 laat Jorni weten dat zij naar een fabriek in Duitsland is afgereisd om de ‘cutting section’ te bekijken, dat zij op basis daarvan de engineering zelf ter hand zal nemen en dat de planning is om in de tweede helft van augustus klaar te zijn mits de verder nog ontbrekende informatie beschikbaar is. Op 22 juli 2015 laat Jorni weten dat als alle informatie compleet is, geprobeerd zal worden om de machine eind augustus gereed te hebben. Hoewel zij naar haar zeggen op dat moment nog niet alle informatie tot haar beschikking had, is Jorni begin augustus 2015 met de productie gestart.
3.5
In ieder geval vanaf oktober 2015 heeft Jomo Jorni herhaaldelijk gevraagd wanneer de machine geleverd zal worden en daarbij een concrete datum te noemen.
3.6
Na verschillende mededelingen over de voortgang van de bouw van de machine en het te verwachten moment van levering, heeft Jorni op 10 maart 2016 een e-mail aan Jomo verzonden waarin zij aangeeft dat de machine binnen 30 dagen gereed zal zijn en zij Jomo verzoekt om voldoening van de derde betalingstermijn. Nadien heeft Jorni dit verzoek om betaling meermaals herhaald. Jomo heeft de derde betalingstermijn niet voldaan.
3.7
Bij e-mail van 8 april 2016 heeft Jorni Jomo als volgt bericht:
ich habe mehrfach versucht Dich zu erreichen aber kein Erfolg bis jetzt.
Bereits am Anfang habe ich gefragt welche Farbe die Machine haben soll. Ohne dies und die offene Rechnung kann ich nicht weiter.
3.8
Bij brief van 8 april 2016 heeft de gemachtigde van Jomo de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen en verzocht om terugbetaling van de twee reeds betaalde termijnen en betaling van een schadevergoeding van € 23.000,-.
3.9
Jomo heeft geen verdere betalingen gedaan en Jorni heeft de machine niet geleverd.
3.1
Op 30 maart 2017 heeft Jomo ten laste van Jorni conservatoir beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van Jorni en conservatoir derdenbeslag gelegd op de bankrekening(en) van Jorni bij de Coöperatieve Rabobank U.A.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Jomo heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd primair te verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden door de brief van 8 april 2016 althans door de inleidende dagvaarding en subsidiair de overeenkomst alsnog te ontbinden. Daarnaast heeft Jomo gevorderd om Jorni, althans haar bestuurder de heer [A] , hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 67.820,- aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
4.2
Jomo heeft aan haar vorderingen ingesteld tegen Jorni ten grondslag gelegd dat Jorni tekort is geschoten in haar verplichting om binnen de overeengekomen termijn de door haar te bouwen lamineermachine te leveren. Uit hoofde van de tussen partijen gesloten
overeenkomst had de machine 16 weken na betaling van de eerste termijn geleverd moeten
worden. Jomo heeft de eerste termijn op 17 april 2015 betaald, waardoor de termijn voor
levering op 7 augustus 2015 verstreek. Op grond van deze tekortkoming heeft Jomo de
overeenkomst ontbonden en de reeds door haar betaalde termijnen teruggevorderd.
Daarnaast heeft Jomo gesteld dat zij door het tekortschieten van Jorni schade heeft geleden
waarvoor Jorni, althans haar bestuurder de heer [A] , aansprakelijk is.
4.3
Jorni heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd de tussen partijen bestaande overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden, in die zin dat Jorni niet meer gehouden is tot afbouw van de machine, maar ook niet tot terugbetaling van de ontvangen betalingen en de reeds deels afgebouwde machine als de hare mag behouden. Daarnaast heeft Jorni de opheffing van het onder 3.10 genoemde beslag gevorderd.
4.4
Jorni heeft aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat aan de zijde van Jomo sprake is van tekortkoming en verzuim, omdat zij ondanks sommatie de derde betalingsverplichting (en daarmee een wezenlijk deel van de uit hoofde van de overeenkomst op haar rustende verplichtingen) niet nakomt.
4.5
De rechtbank heeft bij vonnis van 2 mei 2018 de door Jomo in conventie gevorderde verklaring dat de overeenkomst is ontbonden en de terugbetaling van de reeds betaalde termijnen toegewezen. De in conventie door Jomo gevorderde schadevergoeding en de reconventionele vorderingen van Jorni zijn afgewezen. Jorni is in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld.

5.De beoordeling van de grieven

Omvang van het appel
5.1
Het hof stelt vast dat de rechtbank de door Jomo tegen [A] ingestelde en op bestuurdersaansprakelijkheid gebaseerde vordering tot schadevergoeding heeft afgewezen en dat [A] in dit hoger beroep geen partij meer is. Het appel betreft uitsluitend de vorderingen die Jorni en Jomo over en weer hebben ingesteld.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.2
Omdat Jorni in Naarden is gevestigd, komt aan de rechtbank Midden-Nederland op grond van artikel 4 en artikel 8 van de Verordening (EU) nr. 2015/2012 van 15 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de Herschikte EEX-Vo) zowel voor de vorderingen in conventie als in reconventie rechtsmacht toe en daarmee ook in hoger beroep aan het hof.
5.3
Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat op de tussen partijen gesloten koopovereenkomst het op 11 april 1980 te Wenen gesloten Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: het Weens Koopverdrag) van toepassing is. Met betrekking tot de onderwerpen die tussen partijen in geschil zijn, maar niet door het Weens Koopverdrag worden bestreken, geldt, zo heeft de rechtbank ook terecht overwogen, dat die dienen te worden beantwoord in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht (artikel 7 lid 2 Weens Koopverdrag). Eveneens onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat de reconventionele vordering tot opheffing van de gelegde beslagen naar Nederlands recht beoordeeld dient te worden.
Ontbinding
5.4
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat Jorni niet in die mate gegevens voor de bouw van de lamineermachine ontbeerde, dat zij niet in staat was deze te construeren. En ook indien Jomo geen instructie voor de kleur gegeven heeft, acht de rechtbank het uitblijven van deze instructie onvoldoende rechtvaardiging voor het niet afbouwen van de machine. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken dat Jomo een wezenlijk deel van haar verplichtingen niet is nagekomen en dat Jorni de levering van de machine op deze grond niet had mogen opschorten. Nu Jorni de verplichting om tijdig te leveren niet is nagekomen - immers, 16 weken na de eerste betalingstermijn zijn ruimschoots verstreken en Jorni heeft niet voldaan aan de door haar herhaaldelijk gedane toezeggingen tot levering - oordeelt de rechtbank dat Jomo kon en mocht ontbinden.
5.5
De zeven grieven van Jorni keren zich tegen deze overwegingen van de rechtbank, en de daaruit voortvloeiende toewijzing van de vorderingen van Jomo (voor zover gericht tegen Jorni) en afwijzing van de reconventionele vorderingen van Jorni. In de kern klagen de grieven er met name over dat de rechtbank het uitblijven van betaling van de derde betalingstermijn door Jomo niet in de beoordeling heeft betrokken. De grieven slagen, waartoe het hof als volgt overweegt.
5.6
In artikel 2 van de koopovereenkomst zijn partijen - in afwijking van het uitgangspunt in het Weens Koopverdrag dat levering en betaling gelijktijdig plaatsvinden - overeengekomen dat een eerste betaling, zijnde een bedrag van 20% van de totale koopsom, dient te worden voldaan ‘at signature’. De tweede betalingstermijn van eenzelfde omvang dient vervolgens 30 dagen na voldoening van de eerste termijn te geschieden.
Het hof stelt vast dat Jomo deze betalingsvoorwaarden met de betaling van € 22.410,- op
17 april 2015 en eenzelfde bedrag op 31 mei 2015 is nagekomen.
5.7
De derde betalingstermijn van 20% van de totale koopsom diende volgens de overeenkomst 30 dagen voor de aflevering van de machine plaats te vinden. Vast staat dat Jorni (in elk geval) op 10 maart 2016 in een e-mail aan Jomo te kennen heeft gegeven dat de machine binnen 30 dagen gereed zal zijn en Jomo heeft verzocht om voldoening van de derde betalingstermijn. Ook na herhaald verzoek heeft Jomo de derde betalingstermijn echter niet voldaan. Weliswaar was op het moment dat Jorni deze verzoeken voldeed de in artikel 3 genoemde leveringstermijn van 16 weken na de eerste betaling reeds verstreken, maar deze omstandigheid staat er niet aan in de weg dat de derde betalingstermijn verschuldigd is geworden. Voor zover de in artikel 3 van de overeenkomst genoemde levertermijn namelijk als een fatale termijn kon worden aangemerkt, zoals Jomo lijkt aan te nemen (inleidende dagvaarding sub 33), volgt uit de eigen stellingen van Jomo dat partijen nadien het fatale karakter aan die termijn hebben ontnomen door ook na het verstrijken daarvan veelvuldig in overleg te blijven over de levering van de machine, terwijl gesteld noch gebleken is dat partijen nadien een (nieuwe) fatale termijn zijn overeengekomen en ook niet is gebleken dat Jomo Jorni op enig moment ter zake in gebreke heeft gesteld, zoals Jorni terecht heeft gesteld (conclusie van antwoord 23).
5.8
Jomo stelt als rechtvaardiging voor het uitblijven van betaling van de derde betalingstermijn nog dat levering door Jorni binnen 30 dagen na betaling van die termijn niet haalbaar zou zijn. Het hof leest hierin een beroep op opschorting wegens een dreigende, toekomstige tekortkoming als bedoeld in artikel 71 van het Weens Koopverdrag. Uit de foto’s die Jomo in dit verband in het geding heeft gebracht valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, echter niet af te leiden dat de bouw van de machine in een dusdanig stadium gevorderd was dat levering een maand nadien niet viel te verwachten. Onder overlegging van een usb-stick met daarop een filmpje met een draaiende machine, heeft Jorni bovendien aangegeven dat zij binnen een paar dagen na ontvangst van de betaling had kunnen leveren. Jomo heeft dit weliswaar in twijfel getrokken, maar zij onderbouwt dit verder niet. Gelet hierop concludeert het hof dat Jomo tegen de betwisting van Jorni niet voldoende concreet heeft gemaakt dat wat betreft de leveringsverplichting van Jorni sprake was van een dreigende, toekomstige tekortkoming op grond waarvan Jomo mocht opschorten. Een concreet bewijsaanbod ontbreekt ook in hoger beroep.
5.9
Dit betekent (zoals Jorni terecht stelt in de appeldagvaarding onder 10) dat het op de weg van Jomo lag om als eerste te presteren door de derde betalingstermijn aan Jorni te voldoen. Zolang Jomo niet presteerde hoefde Jorni dat ook niet te doen, oftewel: Jomo had een zogenoemde
Vorleistungspflicht. Jorni stelt dat zij opschortte maar de facto hoefde zij sowieso niet te leveren zolang Jomo de derde termijn niet betaalde. Daarmee is de stelling van Jomo dat Jorni zich niet op opschorting heeft beroepen niet van belang. Overigens geeft Jorni in de e-mail van 8 april 2016 duidelijk te kennen dat zij, vrij vertaald, "zonder de openstaande rekening niet verder kan". Dus ook indien wel van opschorting zou worden uitgegaan, is aan de eisen daarvoor voldaan. Nu Jomo betaling van de derde termijn naliet en Jorni uit de onder 3.8 genoemde brief van 8 april 2016 van Jomo heeft kunnen afleiden dat Jomo niet alsnog voor betaling zou zorgdragen, is sprake van een wezenlijke tekortkoming die Jorni op grond van artikel 64 Weens Koopverdrag het recht geeft om de tussen partijen gesloten koopovereenkomst te ontbinden.
Gevolgen van de ontbinding
5.1
Ontbinding bevrijdt de contractspartijen van hun verplichtingen uit de overeenkomst (artikel 81 Weens Koopverdrag). Jorni vordert in dit verband dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst gedeeltelijk wordt ontbonden, in die zin dat zij niet meer gehouden is tot afbouw van de lamineermachine, maar ook niet tot terugbetaling van de reeds door Jomo ontvangen betalingen en dat zij de reeds deels afgebouwde machine als de hare mag behouden.
5.11
In haar verweer tegen dit gedeelte van de vordering van Jorni gaat Jomo uit van het uitgangspunt dat de koopovereenkomst wordt ontbonden omdat Jorni de op haar rustende leveringsverplichting niet tijdig is nagekomen. Het hof volgt dit standpunt niet, zo blijkt uit het voorgaande. Voor zover Jomo zich verder nog op het standpunt stelt dat de betalingen niet in verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden, heeft zij dit niet voorzien van een concrete onderbouwing. Het hof zal, nu verder verweer ter zake ontbreekt, de door Jorni gevorderde gedeeltelijke ontbinding dan ook toewijzen.
Opheffing beslag
5.12
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit voort dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering van Jomo. Dat betekent nog niet zonder meer dat het beslag dient te worden opgeheven. Een afweging van de wederzijdse belangen kan meebrengen dat het beslag desalniettemin gehandhaafd dient te worden. Naar het oordeel van het hof valt deze belangenafweging, bij gebreke van een nadere onderbouwing waarom het beslag desondanks gehandhaafd moet worden, echter in het nadeel uit van Jomo. Het beslag zal als na te melden worden opgeheven.
Incidenteel hoger beroep
5.13
In het incidenteel hoger beroep komt Jomo met grief 1 op tegen de afwijzing door de rechtbank van de door haar in conventie gevorderde schadevergoeding. Deze grief faalt, nu deze uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat Jomo de overeenkomst wegens een tekortkoming aan de zijde van Jorni terecht heeft ontbonden.

6.De slotsom

6.1
De grieven van Jorni slagen, zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De oorspronkelijke vorderingen van Jomo zullen alsnog worden afgewezen en het oorspronkelijk in reconventie door Jorni gevorderde zal worden toegewezen.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Jomo in de kosten van beide instanties veroordelen.
6.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Jorni zullen in conventie worden vastgesteld op € 1.924,- aan griffierecht en € 1.788,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat (2,0 punten x tarief IV oud € 894,-). In reconventie zal Jomo worden veroordeeld tot betaling van € 447,- (0,5 punt x tarief IV oud € 894,-) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
6.4
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van Jorni zullen worden vastgesteld op € 1.978,- aan griffierecht en € 1.959,- aan salaris advocaat (1,0 punt x appeltarief IV € 1.959,-). In het incidenteel hoger beroep zullen de kosten aan de zijde van Jorni worden vastgesteld op € 695,50 (0,5 punt x tarief III € 1.391,-).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2018 en doet opnieuw recht:
wijst de vorderingen van Jomo op Jorni af;
ontbindt de tussen partijen gesloten overeenkomst gedeeltelijk, en wel in die zin dat Jorni niet meer gehouden is tot afbouw van de lamineermachine, maar ook niet tot terugbetaling van de door haar ontvangen betalingen van Jomo, en dat Jorni de reeds deels afgebouwde lamineermachine als de hare mag behouden;
heft op het door Jomo op 30 maart 2017 ten laste van Jorni gelegde conservatoir beslag op de bedrijfsinventaris van Jorni en op de bankrekening(en) van Jorni bij de Coöperatieve Rabobank U.A.;
veroordeelt Jomo in de kosten van beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Jorni:
in eerste aanleg in conventie op € 1.924,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en in reconventie op € 447,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
in hoger beroep in het principaal hoger beroep op € 1.978,- voor verschotten en € 1.959,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en in het incidenteel hoger beroep op
€ 695,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, L. Janse en I.F. Clement en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
10 september.