In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene, als kentekenhouder, had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 90,- die was opgelegd wegens het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen. De gedraging vond plaats op 23 september 2016, terwijl het voertuig op dat moment bedrijfsmatig verhuurd zou zijn. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter een onjuiste pleegdatum heeft aangenomen en dat de betrokkene niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij het voertuig bedrijfsmatig heeft verhuurd. De huurovereenkomst die door de betrokkene was overgelegd, voldeed niet aan de eisen van artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het hof concludeert dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij verbonden was aan de verhuurder en dat het voertuig daadwerkelijk in het kader van een bedrijfsmatige activiteit werd gebruikt.
Daarom bevestigt het hof de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden, en blijft de betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk voor de opgelegde sanctie. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het inroepen van disculpatiemogelijkheden onder de Wahv.