ECLI:NL:GHARL:2019:7116

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
200.251.473/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake exhibitievordering ex art. 843a Rv met betrekking tot borgstelling en kredietovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een incidentele vordering tot afgifte van bepaalde schriftelijke stukken is afgewezen. De vordering was gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In eerste aanleg had [appellant] gevorderd dat hij inzage zou krijgen in documenten die relevant waren voor zijn verweer in een hoofdzaak waarin Cakewalk B.V. hem had aangesproken tot betaling van € 300.000,- op basis van een borgstelling voor kredietovereenkomsten van verschillende vennootschappen. Het hof oordeelt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het gaat om een tussenvonnis waartegen geen hoger beroep openstaat. Het hof bevestigt dat de rechtbank in haar vonnis van 12 september 2018 niet definitief heeft beslist over de vordering van Cakewalk, en dat de incidentele vordering van [appellant] niet samenhangt met de hoofdzaak. Het hof wijst het hoger beroep af en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.251.473/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 160078)
arrest van 3 september 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. M.J. Drijftholt, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Cakewalk B.V.,
gevestigd te Bergen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
hierna:
Cakewalk,
advocaat: mr. G.P. Poiesz, kantoorhoudend te Velsen-Zuid.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 6 juni 2018 en 12 september 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 11 december 2018 (met producties), waarin de grieven zijn opgenomen;
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord van 2 april 2019;
- de akte uitlaten ontvankelijkheid van 14 mei 2019 van [appellant] ;
- de antwoordakte van 11 juni 2019 van Cakewalk.
2.2
In de appeldagvaarding concludeert [appellant] tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 12 september 2018 en tot het alsnog toewijzen van zijn incidentele vordering, met veroordeling van Cakewalk in de kosten in beide instanties, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft Cakewalk geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Na de akten waarin zij zich op instructie van het hof hebben uitgelaten over de ontvankelijkheid, hebben partijen arrest gevraagd en daartoe de stukken overgelegd.
2.5
Arrest is bepaald op heden.

3.Het geschil

3.1
Het gaat in deze zaak in het kort over het volgende.
3.2
In eerste aanleg heeft Cakewalk gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 300.000,- met nevenvorderingen. Cakewalk baseert haar vordering op de stelling dat [appellant] (in privé) ten behoeve van de ABN AMRO Bank een schriftelijke borgstelling voor € 300.000,- heeft gegeven voor de nakoming van de kredietovereenkomsten van een viertal vennootschappen (Colorful Licenses International B.V., Colorful Licenses Exclusive B.V., Colorful Licenses Holding B.V. en Colorful Licenses Participations B.V., hierna gezamenlijk: Colorful Licenses c.s.) waarvan [appellant] toentertijd (middellijk) bestuurder was. Cakewalk stelt dat zij door middel van een koopovereenkomst tevens akte van cessie de vorderingen van ABN AMRO Bank uit hoofde van de kredietovereenkomsten en de borgstelling heeft overgenomen.
3.3
[appellant] heeft bij wege van incident gevorderd dat hij een (voormalig) mede-bestuurder in vrijwaring mag oproepen. Deze vordering is door de rechtbank toegewezen bij vonnis van 6 juni 2018.
3.4
In zijn conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [appellant] vervolgens een voorwaardelijk incident tot afgifte van bescheiden ex art. 843a Rv opgeworpen. [appellant] vordert:
"I. voor recht te verklaren dat [appellant] recht heeft op (primair) afschrift, dan wel (subsidiair) inzage van de koopverklaring voorraad (datum onbekend) voor zover Cakewalk deze niet uit eigen beweging binnen veertien dagen na de conclusie van antwoord aan [appellant] heeft verstrekt, dan wel inzage verschaft;
II. voor recht te verklaren dat [appellant] recht heeft op (primair) afschrift, dan wel (subsidiair) inzage van de wijze waarop (gedeeltelijk) uitvoering is gegeven aan de koopverklaring voorraad (datum onbekend) voor zover Cakewalk deze niet uit eigen beweging binnen veertien dagen na de conclusie van antwoord aan [appellant] heeft verstrekt, dan wel inzage heeft verschaft."
De incidentele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat Cakewalk de gevraagde stukken niet in het geding zou brengen. Dat heeft Cakewalk niet gedaan, zodat de voorwaarde is vervuld.
3.5
In het bestreden vonnis van 12 september 2018 heeft de rechtbank de incidentele vordering van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] tot betaling van de proceskosten in het incident. In de hoofdzaak heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
4 De beoordeling
4.1
Op grond van artikel 337 lid 1 Rv kan van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis wordt gewezen. Op grond van art. 337 lid 2 Rv is hoger beroep van een tussenvonnis uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald, hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf, hetzij bij afzonderlijke beslissing op een binnen de beroepstermijn gedaan, daartoe strekkend verzoek (HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051). Bij gebreke van een zodanige beslissing van de rechter die de bestreden tussenuitspraak heeft gedaan, dient de appellant die tussentijds beroep instelt, in dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zo nodig ambtshalve.
4.2
[appellant] stelt dat in het vonnis van 12 september 2018 een voorlopige voorziening is getroffen dan wel dat het een eindvonnis is, omdat hierin definitief is beslist omtrent enig deel van het gevorderde, namelijk de op een zelfstandige grondslag gebaseerde vordering ex art. 843a Rv. Het hof overweegt als volgt.
4.3
[appellant] heeft zich in de hoofdzaak in eerste aanleg verweerd tegen de vordering van Cakewalk. In de conclusie van antwoord heeft [appellant] geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van Cakewalk, dan wel tot afwijzing van haar vordering, met veroordeling van Cakewalk in de proceskosten en tot opheffing van de ten laste van [appellant] gelegde beslagen. Ter onderbouwing van de incidentele vordering tot afgifte van bescheiden ex art. 843a Rv heeft [appellant] aangevoerd dat hij er recht en belang bij heeft te beschikken over de koopverklaring voorraad. Onder artikel 2.2. van de tussen ABN AMRO Bank en Colorful Licenses c.s. gesloten kredietovereenkomst van 4 november 2015 is opgenomen dat er een koopverklaring is waarin Cakewalk en Oilily World B.V. verklaren de voorraad te kopen van Colorful Licenses c.s. tegen een koopsom gelijk aan de door Colorful Licenses c.s. gehanteerde vaste verrekenprijs (exclusief btw). [appellant] heeft er recht op en belang bij dat Cakewalk hem informeert of (en zo ja, voor welke bedragen) voorraad is gekocht van Colorful Licenses c.s. [appellant] stelt dat ABN AMRO Bank op 29 maart 2017 aan Colorful Licenses c.s. heeft geschreven dat zij de afbouw van de voorraad waar de verklaring voor geldt, strak volgt. Dat is volgens [appellant] in strijd met de gegeven zekerheid waarin was afgesproken dat Cakewalk (en Oilily World B.V.) de voorraad zou kopen. [appellant] heeft het sterke vermoeden dat, indien ABN AMRO Bank de zekerheid had uitgewonnen zoals die was overeengekomen, het krediet met minimaal € 1.000.000,-- extra zou zijn ingelost. [appellant] beschikt echter niet over de koopverklaring voorraad, zodat hij niet kan bewijzen om welk bedrag het exact gaat. [appellant] vervolgt met de opmerking dat hij na ontvangst van de gevraagde bescheiden zijn verweer in de hoofdzaak zo nodig nader zal onderbouwen.
4.4
Anders dan [appellant] ingang wil doen vinden, blijkt uit het voorgaande dat de exhibitievordering is ingesteld ter instructie van de zaak. [appellant] wil de gevraagde bescheiden immers gebruiken om zijn verweer in de hoofdzaak (nader) te onderbouwen. In de punten 13 en 15 van zijn akte uitlating ontvankelijkheid heeft hij dat nog eens benadrukt. Het bestreden vonnis van 12 september 2018 is daarmee niet een eindvonnis. De vordering van Cakewalk is immers niet toe- of afgewezen, noch is beslist op de vordering van [appellant] tot opheffing van de ten laste van hem gelegde beslagen. In dat vonnis is evenmin een provisionele vordering van [appellant] afgewezen, omdat zijn incidentele vordering niet samenhangt met zijn vordering in de hoofdzaak (art. 223 Rv). Het vonnis is daarom niet een vonnis als bedoeld in artikel 337 lid 1 Rv, maar een tussenvonnis waarop art. 337 lid 2 Rv van toepassing is. De omstandigheid dat (ook) een afzonderlijke procedure op grond van art. 843a Rv mogelijk is en dat daarin direct beroep mogelijk is, levert geen voldoende argument op om in deze zaak tussentijds beroep toelaatbaar te achten (vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3264). Aangezien gesteld noch gebleken is dat de rechtbank de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het tussenvonnis van 12 september 2018 voor de einduitspraak heeft opengesteld, kan [appellant] niet in zijn hoger beroep daartegen worden ontvangen.
4.5
[appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Cakewalk (salaris advocaat: 1½ punt in tarief II). Aangezien het hier niet de hoofdvordering van (meer dan) € 300.000,- betreft maar een exhibitievordering, is de zaak als van onbepaalde waarde aangemerkt.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van Cakewalk tot aan dit arrest vast op:
- € 726,- aan verschotten;
- € 1.611,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
één en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 september 2019.