Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 25 augustus 2017;
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis;
- de akte van depot van 7 december 2017;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens grieven in incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Het oordeel van de kantonrechter dat de conventionele vordering uit overeenkomst en de reconventionele vordering op grond van onverschuldigde betaling door Nederlands recht wordt beheerst (rov. 2.6 van het vonnis van 18 december 2015), is als zodanig verder niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Reikwijdte vervolgprocedure
grief 1 in het principaal hoger beroepherhaalt [appellante] haar bezwaar tegen toelating van het uitgebreide verweer van [geïntimeerde] en de reconventionele vordering. [appellante] betoogt dat de Europese betalingsbevelprocedure een verkorte procedure is voor in beginsel onweersproken grensoverschrijdende vorderingen, die bestaat uit eis en antwoord, waarmee de omvang van het rechtsgeschil wordt bepaald. Volgens [appellante] biedt de vervolgprocedure geen ruimte voor het alsnog indienen van een reconventionele vordering of een ommezwaai in de stellingen waardoor het geschil volstrekt anders wordt.
Redelijke vergoeding als uitgangspunt
grief 2 in het principaal hoger beroepkeert [appellante] zich ertegen dat de kantonrechter de beoordeling heeft toegespitst op de vraag wat ingevolge artikel 7:411 BW een redelijke vergoeding zou zijn voor de werkzaamheden van [appellante] , gegeven de voortijdige beëindiging van de opdracht door [geïntimeerde] . [appellante] voert aan dat partijen duidelijke afspraken over vaste en variabele vergoedingen hebben gemaakt, waarbij de verschuldigdheid van de vaste vergoeding niet alleen afhing van de volbrenging van de opdracht of het verstrijken van tijd. [appellante] heeft niet toegelicht welke afspraken zij in dit verband bedoelt. Voor zover zij stelt dat de afspraken inhouden dat ook bij tussentijdse beëindiging een vaste vergoeding zou worden betaald, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. De kantonrechter heeft wat dit betreft dan ook terecht de maatstaf van artikel 7:411 BW voor het bepalen van het loon waarop de opdrachtnemer recht heeft bij het voortijdig eindigen van de opdracht toegepast. Het standpunt van [appellante] dat een beoordeling van de omvang van de werkzaamheden en een redelijke vergoeding daarvoor niet aan de orde is, kan daarom niet worden gevolgd.
Post b (strafzaak tegen [partij B] ), verschuldigdheid eerste voorschot
grieven 3 tot en met 6 in het principaal hoger beroepkeert [appellante] zich tegen de overwegingen van de kantonrechter dat tussen partijen niet in geschil is dat voor de werkzaamheden van [kantoorgenoot ] een vast bedrag van € 10.000 is overeengekomen en een variabele vergoeding van 10% over het bedrag dat geïncasseerd kan worden, dat om dit in rekening te kunnen brengen moet komen vast te staan dat [kantoorgenoot ] werkzaamheden heeft verricht, althans dat [appellante] dit bedrag aan [kantoorgenoot ] heeft voldaan, en dat [appellante] zijn vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd zodat dit deel van de vordering (post b) zal worden afgewezen. [appellante] stelt - zakelijk weergegeven - dat partijen een vast bedrag van € 10.000,- voor de behandeling van de strafzaak door het kantoor van [appellante] zijn overeengekomen, dat [geïntimeerde] wist dat [appellante] derden zou inschakelen en daarmee akkoord was, en dat [kantoorgenoot ] de procesrechtelijke aspecten van de zaak voor zijn rekening heeft genomen waarvoor [appellante] met hem heeft afgerekend. Volgens [appellante] is [geïntimeerde] het afgesproken honorarium dus wel degelijk aan haar verschuldigd. In het verlengde hiervan keert [appellante] zich met
grief 7tegen het oordeel van de kantonrechter dat het bedrag van € 5.180,80 onverschuldigd is betaald omdat niet is komen vast te staan dat [kantoorgenoot ] werkzaamheden ten behoeve van [geïntimeerde] heeft verricht die door [appellante] aan [kantoorgenoot ] zijn voldaan. [appellante] benadrukt dat geen bedrag is afgesproken voor de werkzaamheden van [kantoorgenoot ] , maar voor de behandeling van de strafzaak door het kantoor van [appellante] . Het betaalde voorschot zag op de werkzaamheden van [appellante] , [kantoorgenoot ] en andere medewerkers en gemaakte onkosten in dat kader, aldus [appellante] .
a. In een e-mail van 24 juni 2005 (productie 2 van [geïntimeerde] ) schrijft [appellante] aan [geïntimeerde] :
“Voor wat betreft de kosten wil ik jullie het volgende voorleggen.Het gebruikelijke tarief (zonder IVA) voor een vordering van 300.000 euro plus kosten zou 25.000 euro zijn, conform de tabellen van de Spaanse orde. Als ik het uurtarief volgens Nederland hanteer, 150,00 euro per uur, zou het honorarium uit de spuigaten kunnen lopen. Hoe dan ook, ik heb besloten voorlopig geen honorarium te rekenen, alleen een kostenvergoeding voor honorarium procureur, uittreksels, kilometers etc. Dit geldt voor de strafprocedure, maar deze beslissing kan ik alleen voor mezelf maken en niet voor mijn kantoorgenoot die de rechtszittingen doet, houd daar rekening mee. Voor wat betreft het aansprakelijk stellen van [partij A] geldt hetzelfde, echter als we schade kunnen verhalen zal ik honorarium in rekening brengen conform het resultaat, op basis van een percentage 15%. (…). Dit komt neer op een soort “no cure no pay” met een kostenvergoeding (…).Graag wil ik weten of jullie hiermee akkoord gaan, of dat je een ander voorstel hebt.b. [geïntimeerde] antwoordt bij e-mail van 26 juni 2005 (productie 3 van [geïntimeerde] ):
“uw voorstel wat betreft je honorarium op basis van no cure no pay lijkt ons heel redelijk. Wat betreft de andere kosten vertrouwen wij op jouw, zodat jij probeert deze in de hand te houden. Misschien is het mogelijk dat je de advocaat en verdere kosten die wij moeten maken om ons huis te behouden, ook kunt verhalen op de tegenpartij.”c. In een e-mail van 8 november 2005 (productie 15 van [appellante] ) bericht [appellante] [geïntimeerde] vervolgens:
“Zoals besproken omtrent de honoraria die gerekend worden in dit soort zaken, houden we een tabel aan die in jullie geval zou neerkomen op ongeveer € 24.675, ex BTW en kosten.Daarover berichtte ik jullie al op 24 juni jl. Aanvullende kosten zijn die van vertaling, procureur, jullie reiskosten en andere kleine uitgaven. Dit is een vast bedrag, ongeacht de tijd die gemoeid gaat met dergelijke kwesties.Houdt er rekening mee dat op basis van mijn reguliere tarieven dit een tijdbesteding inhoudt van 133 uur, waarvan op dit moment waarschijnlijk al meer dan 100 uur gemaakt zijn. (…) Elk getuigenverhoor of zitting is 4 tot 5 uur, een gesprek als dat vandaag is 1,5 uur, reistijd naar [plaats] en terug1,5 uur, een emailtje 10 tot 30 minuten, dus gelet op die tarieven en de tijd die in een zaak als deze zit, is het van de zijde van mijn collega geen onredelijk voorstel.Er komt nog veel werk aan en dit is een bedrag dat verspreid is over 1,5 jaar werk.Voorts moet je bedenken dat in principe deze kosten gedragen zullen moeten worden door de partij die veroordeeld wordt, zoals waarschijnlijk De [partij B] en eventueel [partij A] . Het vervelende is dat je ze wel gedeeltelijk moet voorschieten en dat je ze 100% zelf draagt als je de zaken verliest. Aan de andere kant zal ik met mijn collega [kantoorgenoot ] de mogelijkheid bespreken dit tarief te verlagen en daar ook de volledige civiele procedure in eerste aanleg tegen [partij A] in mee te nemen. Los daarvan en los van de honoraria van [kantoorgenoot ] , denk ik wel dat we tot een redelijke overeenstemming moeten komen omtrent de begeleiding van de zaak. Om mij moverende redenen heb ik mijn tijd niet tegen het volledige tarief in rekening willen brengen, maar ondertussen zitten er veel uren ( [kantoorgenoot ] heeft nog niet de meeste tijd besteed) en kosten in de zaak en volledig gratis werken kan helaas niet. Misschien kunnen jullie aangeven wat je redelijk vindt en wat je ervoor over hebt, zodat ik er richtlijn hebt om met [kantoorgenoot ] te overleggen.”d. Daarop antwoordt [geïntimeerde] bij e-mail van 12 november 2005 (productie 16 van [appellante] ):
“(…) Wij stellen ons voor dat we jullie in een paar afgesproken termijnen € 10.000 betalen, en dat jullie ook de volledige civiele procedure tegen [partij A] meenemen. Verder zouden wij de afspraken kunnen maken, dat jullie 10% van de opbrengst krijgen voor de te verhalenschade betreffende onze zaak. (…)”e. In een e-mail van 18 januari 2006 schrijft [appellante] aan [geïntimeerde] (productie 1 van [appellante] ):
“(…) De advocaat, [kantoorgenoot ] , is akkoord gegaan met jullie voorstel van een vast honorarium van 10.000 € en 10% over het bedrag dat geïncasseerd kan worden (bedragen zijn exclusief IVA en onkosten), inclusief het betrekken van [partij A] in de vordering.Jullie krijgen van een medewerker van mij binnenkort een berichtje met opgaaf van de tot nu toe voorgeschoten bedragen en het verzoek om 50% te storten op een rekening. (…)”.f. Bij e-mail van 20 maart 2006 heeft een medewerkster van [appellante] [geïntimeerde] verzocht een voorschot van € 5.000,- en de tot dan toe gemaakte kosten ad € 180,80, in totaal dus € 5.180,80, over te maken (productie 2 van [appellante] ). [geïntimeerde] heeft dit bedrag op 3 april 2006 betaald.
Weergave incidenteel hoger beroep
grief I in het incidenteel hoger beroepkeert [geïntimeerde] zich tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellante] zijn dossiers en documentatie heeft overhandigd aan [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] of mr. Sansano de stukken heeft die zijn genoemd in het door [appellante] overgelegde document. Met
grief IIkeert hij zich ertegen dat de kantonrechter hem heeft bevolen deze stukken te overleggen.
Grief IIIis gericht tegen het oordeel dat het niet overleggen van deze stukken geen gerechtvaardigde weigering oplevert, dat bij deze stand van zaken niet aan [appellante] kan worden tegengeworpen dat zij de door haar gestelde werkzaamheden niet nader kan onderbouwen en dat voor een beoordeling van de werkzaamheden derhalve moet worden uitgegaan van de door [appellante] gegeven omschrijving. Met
grief IVbetoogt [geïntimeerde] dat de maatstaf van artikel 7:411 BW slechts van toepassing is op de werkzaamheden sub b, d en e. Voor de werkzaamheden sub a, c en f gold niet dat de verschuldigdheid van het loon afhankelijk was van de volbrenging van de opdracht of het verstrijken van tijd, zodat daarvoor de maatstaf van artikel 7:405 lid 2 BW moet worden gehanteerd, te weten het op de gebruikelijke wijze te berekenen loon. Onder
grief IV en Vbetoogt [geïntimeerde] verder dat partijen zijn overeengekomen dat [appellante] haar werkzaamheden ter zake van de strafprocedure(s) tegen [partij B] en/of [partij A] en de civielrechtelijke procedure tegen [partij A] (posten b, d en e) op basis van ‘no cure no pay’ zou verrichten, terwijl deze afspraak volgens de gedragsregels verboden is. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de gemaakte afspraken daarom in strijd zijn met de (Advocaten)wet, de openbare orde en/of de goede zeden als bedoeld in artikel 3:40 BW en dat daarom geen loon verschuldigd is. Met
grief VIstelt [geïntimeerde] zijn betwisting van de gestelde werkzaamheden en de verschuldigdheid van de kostenposten a en b tot en met f verder aan de orde.
Grief VII, over de afwijzing van de vordering in reconventie tot terugbetaling van het bedrag van € 5.125,-, bouwt daarop voort. Met
grief VIIIkeert [geïntimeerde] zich ten slotte tegen de toewijzing van post g.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Geschil over eerder overgelegd document en bevel overlegging originele dossiers
Posten d (zaak tegen [partij A] in Nederland) en e (zaak tegen [partij B] in België)
Post a (vordering [vorige advocaat] )
Post f (andere opdrachten), verschuldigdheid tweede voorschot
Post c (executie vonnis tegen [partij A] in Spanje)
Post g (kosten)
Beroep op nietigheid van de no cure no pay afspraak
Recapitulatie
€ 10.000,- (post b) + € 8.575,- (post c) + € 5.125,- (post f deels) + € 3.383,76 (post g) = € 27.083,76. Daarop komen de betaalde voorschotten ad € 10.305,80 in mindering, zodat € 16.777,96 resteert. Vermeerderd met 18% IVA levert dit het bedrag op van € 19.797,99.
De vordering in conventie is dus toewijsbaar tot dit bedrag. De wettelijke rente zal, als verder niet betwist, eveneens worden toegewezen. De vordering ten aanzien van buitengerechtelijke kosten is niet gespecificeerd, zodat deze niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De vordering in reconventie is niet toewijsbaar.
5.De slotsom
De kosten voor de procedure in eerste aanleg in conventie aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
Het hof ziet geen grond om een vergoeding voor het deponeren van stukken aan [appellante] toe te wijzen.