In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van V.O.F. [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 maart 2018. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep zag op het (niet) vergoeden van rente buiten de regeling van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (IW). De belanghebbende had twee naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen ontvangen, waarbij ook belastingrente en verzuimboetes waren opgelegd. De inspecteur had de bezwaarschriften van de belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen vernietigd. De belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde voor het gedeelte dat betrekking had op de rentevergoeding buiten artikel 28c IW.
In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de belastingrechter bevoegd is om te beoordelen of artikel 28c IW in strijd is met het recht van de Europese Unie en of zij recht heeft op vergoeding van renteschade. De inspecteur betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht onbevoegd was en dat de stelling van de belanghebbende dat de regeling in strijd is met het Unierecht verworpen moest worden. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de forfaitaire kostenvergoeding rechtvaardigden. De belanghebbende had geen beroep ingesteld tegen de hoogte van de forfaitaire kostenvergoeding die door de inspecteur was toegekend.
Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.