In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende, aangeduid als [X] [Z], had in eerste aanleg bij de rechtbank Noord-Nederland een uitspraak aangevochten die betrekking had op een naheffingsaanslag in de BPM. De rechtbank had de belanghebbende in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, maar de verzoeken om vergoeding van rente buiten de regeling van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (IW) afgewezen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belastingrechter niet bevoegd is om een rentevergoeding toe te kennen buiten de bepalingen van artikel 28c IW. Het Hof honoreerde wel het verzoek om vergoeding van rente over de proceskosten en griffierecht, maar omdat dit verzoek pas in hoger beroep was gedaan, bleef de uitspraak van de rechtbank in stand. Het Hof concludeerde dat de stelling van de belanghebbende dat artikel 28c IW in strijd is met het Unierecht, verworpen moest worden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend aan de belanghebbende.