Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [Appelanten] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Een van deze kinderen (een zoon) heeft een vorm van autisme en volgt speciaal onderwijs. Op basis van verdenking van MS is deze zoon in december 2018 en januari 2019 onderzocht; (verder) neurologisch onderzoek vindt plaats op 18 februari 2019. Een dochter van [Appelanten] heeft epilepsie en zit bij [School] op school.
Omdat een door de gemeente ingeschakelde arbeidsdeskundige in het kader van de door [Appelant1] in acht te nemen inspanningsverplichting jegens de gemeente geen passend werk voor [Appelant1] heeft kunnen vinden, is een verdere herbeoordeling van zijn arbeidsvermogen uitgesteld tot het moment dat - volgens de verklaring van [Appelant1] - de rust in zijn gezin (verder) zou zijn teruggekeerd en zijn (op 3 november 2014 geboren) jongste kind naar de basisschool zou gaan. De afspraak die [Appelant1] op 6 december 2018 had met een nazorgverpleegkundige van [School] is uitgesteld en verplaatst naar 31 januari 2019. Drie dagen eerder, op 28 januari 2019, heeft [Appelant1] een gesprek met een participatiebegeleider van de gemeente. In dat gesprek zal gekeken gaan worden naar de mogelijkheden voor [Appelant1] om (op termijn) weer aan het arbeidsproces deel te nemen. Met het oog daarop gaat [Appelant1] een cursus volgen voor 18 uur per week.
[Appelant2] heeft na de geboorte van haar oudste kind op 16 januari 2009 een postnatale depressie gehad. Hiervoor heeft zij onder behandeling gestaan van Mediant.
Sinds langere tijd kampt zij met het prikkelbare darmsyndroom, waarvoor zij zware pijnstillers gebruikt en onder behandeling staat van een MDL-arts en een gynaecoloog.
In verband met een sluimerende blindedarmontsteking heeft [Appelant2] op 28 januari 2019 een afspraak met een chirurg. Daarnaast heeft zij astma en staat zij voor pijnklachten aan haar arm en been onder behandeling van een neuroloog. Verder is bij haar tweeënhalf jaar geleden een chronische huidziekte vastgesteld, waarvoor zij een aantal operaties zal moeten ondergaan. Hiervoor staat zij sinds augustus 2018 op de wachtlijst van het Erasmus Medisch Centrum (EMC) in Rotterdam. De wachttijd voor de eerste operatie is ongeveer een half jaar. De eerstvolgende afspraak bij het EMC is op 18 februari 2019 .
Tot slot heeft [Appelant2] ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij anderhalf week geleden bij de huisarts is geweest in verband met een depressie. De huisarts heeft haar doorverwezen naar een psycholoog.
[Appelanten] ontvangen een uitkering ingevolge de Participatiewet. [Appelant2] werkt daarnaast parttime bij PostNL (6 uur per week volgens het arbeidscontract; volgens [Appelant2] gemiddeld 12 tot 15 uur per week).
Tot deze schuldenlast behoren onder meer:
- twee schulden aan de belastingdienst van in totaal € 8.264 (waaronder een schuld van
[Appelant1] inzake inkomstenheffing 2015 van € 1.446 en twee schulden van [Appelant2] inzake
inkomstenheffing 2014 van € 807 en motorrijtuigenbelasting 2016 van € 246);
- een schuld aan de gemeente Enschede van € 6.353,16 (ontstaan op 1 december 2016);
- een schuld aan DUO van € 11.493,95 (ontstaan op 31 januari 2007);
- een schuld aan Hoist Kredit AB van € 1.426,45 (ontstaan op 1 april 2012) en € 51.169,11
(ontstaan op 9 maart 2013);
- een schuld aan Daniels Huisman Advocaten van € 2.019,23 (ontstaan op 27 januari 2015)
en
- een schuld aan het CJIB van € 1.994.
Deze laatste schuld bestaat volgens het overzicht van het CJIB van 5 april 2018 uit twee voor een onverzekerde scooter opgelegde boetes uit 2014.
Op [Appelant2] rustte en rust de verplichting om haar schuldenlast zoveel mogelijk te beperken en waar mogelijk af te lossen op bestaande schulden.
In dit verband heeft [Appelant2] aangevoerd dat zij ondanks haar uiteenlopende medische klachten en de daarmee verband houdende problemen zoveel mogelijk heeft getracht te werken. Meer dan haar huidige (eenmaal verlengde) arbeidscontract bij PostNL en haar in het verleden bij McDonalds verrichte parttime schoonmaakwerkheden heeft zij echter niet genoemd.
Waar het hier met name aan ontbreekt is een gedocumenteerd overzicht waaruit kan worden afgeleid welke inspanningen (betaald werk dan wel sollicitatieactiviteiten) [Appelant2] gedurende de voor haar geldende vijfjaarstermijn heeft geleverd. Nu [Appelant2] daarin (verder) geen inzicht heeft verschaft, is niet aannemelijk geworden dat zij zich in de vijfjaarstermijn in voldoende mate heeft ingespannen om schulden te voorkomen dan wel haar bestaande schuldenlast te verminderen.
Het verzoek om tot die regeling te worden toegelaten kan, niettegenstaande het feit dat, zoals in dit geval, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288 eerste lid, aanhef en onder b Fw zich voordoet, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
In verband met hun problematische schuldensituatie hebben zij zich in het verleden tot de Stadsbank gewend en vervolgens (toen zij meer dan twee maanden geen weekgeld hadden ontvangen) tot Humanitas. Zij kunnen al langere tijd rondkomen van het beperkte budget in het beschermingsbewind (€ 100,- per week). Sinds beschermingsbewind is ingesteld, zijn geen nieuwe schulden meer ontstaan en hebben zij enigszins kunnen aflossen op bestaande schulden.
Ten aanzien van [Appelanten] kan nog onvoldoende worden gesproken van een stabiele en bestendige situatie, die gelet op de door hen na te leven strikte regels in een wettelijk schuldsaneringstraject essentieel is.
Wat betreft [Appelant1] gaat het meer in het bijzonder om zijn werksituatie. Uit de hiervoor onder rov. 3.1 genoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat nog veel onzekere factoren bestaan met betrekking tot een eventuele werkhervatting door [Appelant1] . Gesprekken hierover moeten nog plaatsvinden en [Appelant1] gaat nog een cursus volgen.
Wat betreft [Appelant2] gaat het met name om haar gezondheidssituatie. Uit de onder rov. 3.1 vermelde reeks aan gezondheidsklachten blijkt dat [Appelant2] een zware en intensieve periode doormaakt en dat er vooralsnog geen concreet uitzicht op verbetering daarin bestaat. Diverse medische onderzoeken zijn nog gaande, [Appelant2] zal nog meermalen geopereerd moeten worden en de behandeling voor de onlangs bij haar vastgestelde depressie moet nog een aanvang nemen. Daarmee is ook haar persoonlijke situatie nog onvoldoende stabiel om thans een verantwoord begin te maken met een wettelijke schuldsaneringsregeling.
4.De beslissing
28 januari 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.