Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
arrest van 28 januari 2019
hierna: [appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
21 december 2018 en 4 januari 2019 van mr. Smit ontvangen stukken.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Met zijn voormalige echtgenote heeft hij twee kinderen, die hij in het kader van co-ouderschap gedurende vier dagen per week bij zich heeft. [appellant] woont in bij zijn ouders.
Van 1 mei 2011 tot 23 juli 2014 heeft [appellant] een eenmanszaak geëxploiteerd ( [naam bedrijf] ). Sinds 23 september 2014 maakt hij gebruik van budgetbeheer.
Tot oktober 2018 ontving [appellant] een uitkering ingevolge de Participatiewet van € 510,99 netto per maand op basis van de kostendelersnorm. Vanaf oktober 2018 is hij werkzaam als vestigingsmanager bij een callcenter gedurende 20 uur per week.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij op 14 januari 2019 een auto-ongeluk heeft gehad, waarbij zijn rug, nek en schouders zijn gekneusd. Hij verricht naar eigen zeggen thans geen werkzaamheden bij het callcenter omdat de enige opdrachtgever daarvan inmiddels is gestopt en een nieuwe opdrachtgever per 28 januari 2019 in beeld komt (vanaf dat moment zou [appellant] naar eigen zeggen mogelijk fulltime kunnen gaan werken). Hoewel [appellant] veel klachten ondervindt als gevolg van het auto-ongeluk, heeft hij zich tot nu toe niet ziek gemeld. Of dat ook gaat gebeuren, laat hij afhangen van het advies van zijn huisarts, met wie hij eind januari 2019 een afspraak heeft.
Tot deze schuldenlast behoren onder meer schulden aan:
- de belastingdienst van € 1.583 (waaronder inkomstenheffing 2014, € 185, en
omzetbelasting 2014, € 109);
- Wehkamp B.V. van € 6.750,54 (ontstaan op 20 juli 2013);
- Otto B.V. van € 245,85 (ontstaan op 14 juli 2014;
- Bonprix van € 109,80 (ontstaan op 1 juli 2014);
- Neckermann.com B.V. van € 3.497,58 (ontstaan op 12 juni 2015);
- Alpha Credit Nederland van € 14.096,11 (ontstaan op 19 juli 2013);
- Basic Fit NL B.V. van € 261,91 (ontstaan op 1 december 2015) en
- het CJIB van € 744,66 (volgens het CJIB-overzicht van 5 april 2018 bestaande uit twee
WAHV-boetes, € 505,66 voor kenteken [kenteken] en € 239 voor kenteken [kenteken] ).
Voorts blijkt uit het CJIB-overzicht van 9 november 2018 dat aan [appellant] gedurende een proeftijd van 1096 dagen bijzondere voorwaarden zijn opgelegd. Het gaat daarbij om een contactverbod, een locatiegebod, een meldplicht, een verbod op het gebruik van alcohol/drugs en een verplichte behandeling. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat de bij Transfore De Tender plaats te vinden behandeling nog niet is gestart.
- [appellant] in 2016 is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en 200 uren taakstraf in verband met belaging in 2015. Omdat de taakstraf niet volledig was uitgevoerd, heeft [appellant] de subsidiair aan hem opgelegde 17 dagen in hechtenis gezeten;
- in september 2018 een strafzaak tegen [appellant] in verband met vermeende in 2018 gepleegde fraude is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs;
- [appellant] is gedagvaard wegens bedreiging (artikel 285 Wetboek van Strafrecht) in de periode van 7 december 2017 tot 18 december 2017 en in de periode van 31 december 2017 tot 8 januari 2018. In verband hiermee heeft [appellant] van 19 maart 2018 tot 3 mei 2018 in preventieve hechtenis gezeten. De preventieve hechtenis is op 3 mei 2018 geschorst onder oplegging van bijzondere voorwaarden. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat de zitting bij de rechtbank op 8 februari 2019 zal worden hervat.
Uit het CJIB-overzicht en de Justitiële documentatie is gebleken dat [appellant] in de afgelopen jaren meermalen in aanraking is geweest met justitie op verdenking van het plegen van strafbare feiten. [appellant] heeft ontwijkend geantwoord op de (vele) vragen van de rechtbank over (de mogelijke financiële consequenties van) de strafrechtelijke veroordelingen. [appellant] heeft slechts verklaard dat hij onterecht heeft vastgezeten, dat
Voorts valt niet na te gaan of de omvang van de op de crediteurenlijst vermelde schuldenlast correspondeert met de actuele schuldensituatie van [appellant] . Het in hoger beroep overgelegde BKR-overzicht (dat 9 kredieten zou moeten bevatten) van 13 september 2018 is immers niet compleet door het ontbreken van bladzijde 1, 2, 4, 6 en 8.
In verband met het voorgaande kan het hof de toets van de schulden van [appellant] aan het bepaalde in artikel 288, lid 1, aanhef en onder b, Fw niet behoorlijk uitvoeren. Reeds hierom heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Mede gelet op de naar de aard als niet te goeder trouw aan te merken schuld aan het CJIB kan [appellant] niet tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten.
Ook op grond hiervan dient [appellant] de toelating tot de schuldsaneringsregeling te worden onthouden.
4. De beslissing
28 januari 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.