ECLI:NL:GHARL:2019:6834

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
200.262.755/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van mr. A.J. Rietveld door de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.J. Rietveld, raadsheer in het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, naar aanleiding van een zitting op 12 juli 2019. Tijdens deze zitting werd aan verzoekster meegedeeld dat er geen beroep kon worden ingesteld in haar zaak met parketnummer 21-002105-18. Verzoekster had voorafgaand aan de zitting om aanhouding gevraagd, maar het hof heeft dit verzoek impliciet afgewezen. Verzoekster voelde zich niet gehoord en beschuldigde mr. Rietveld van partijdigheid, wat leidde tot haar verzoek tot wraking.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet voldoet aan de wettelijke eisen, omdat de motivering ontbrak. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van het hof om het aanhoudingsverzoek af te wijzen een rechterlijke beslissing is die geen grond voor wraking kan opleveren. De wrakingskamer benadrukte dat een subjectieve vrees voor partijdigheid niet voldoende is; er moeten objectieve feiten zijn die deze vrees rechtvaardigen. Aangezien verzoekster geen bewijs heeft geleverd voor haar claims van vooringenomenheid, werd het verzoek tot wraking afgewezen.

De wrakingskamer heeft ook het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek afgewezen, omdat verzoekster niet voldoende onderbouwing had gegeven voor haar medische verhindering. De beslissing van de wrakingskamer werd op 20 augustus 2019 openbaar uitgesproken en ondertekend door de leden van de wrakingskamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.262.755/01
beslissing van 20 augustus 2019
op het verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het wrakingsincident,
hierna: verzoekster,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. A.J. Rietveld,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerster in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
In de strafzaken betreffende de behandeling van het hoger beroep van verzoekster met de parketnummers 21-002105-18 en 21-002106-18, heeft de meervoudige kamer van het hof op 12 juli 2019 een zitting gehouden. Verzoekster was verschenen. De voorzitter van de strafkamer, mr. A.J. Rietveld, deelde mede dat blijkens artikel 14j Sr geen beroep kan worden ingesteld in de zaak met parketnummer 21-002105-18. Verzoekster verklaarde daarop dat zij reeds voor de zitting schriftelijk had gevraagd om een aanhouding van de behandeling en verwees vervolgens naar dat verzoek om aanhouding. De wrakingskamer stelt vast dat het hof vervolgens impliciet heeft beslist tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek door bij monde van de voorzitter mede te delen dat het hof eerst een beslissing wilde nemen in de zaak met parketnummer 21-002105-18. Verzoekster deed vervolgens een verzoek tot wraking, voor zover hier relevant verklarend: “Er wordt niet geluisterd”. Verzoekster bevestigde daarna desgevraagd dat zij mr. Rietveld wraakte omdat deze partijdig is. De voorzitter heeft vervolgens als beslissing van het hof medegedeeld dat het onderzoek in beide zaken wordt geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer.
1.2
Gelet op deze gang van zaken op de zitting van het hof stelt de wrakingskamer vast dat het verzoek tot wraking feitelijk slechts de zaak met parketnummer 21-002105-18 betreft. De wrakingskamer beschouwt het verzoek tot wraking dan ook als gedaan in de zaak met parketnummer 21-002105-18.
1.3
Mr. Rietveld heeft op 29 juli 2019 schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten en niet de behoefte te hebben om te worden gehoord of om een inhoudelijke reactie te geven.
1.4
Telefonisch op 8 augustus 2019 en voor het eerst per e-mail d.d. 9 augustus 2019 heeft verzoekster een verzoek gedaan om aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij vanwege medische redenen (migraineaanvallen, artrose in beide knieën, heupen en rug, last van spieren) niet in staat is te verschijnen ter zitting van het hof. Ook heeft zij te kennen gegeven twee maanden uitstel te willen. Namens de voorzitter van de wrakingskamer is op 9 augustus 2019 aan verzoekster medegedeeld dat haar verzoek om aanhouding ter zitting niet op voorhand zal worden toegewezen, omdat de regel is dat een verhindering van medische aard onderbouwd moet worden met een verklaring van een arts waaruit blijkt dat de betreffende persoon om medische redenen niet ter zitting kan verschijnen. Nadien zijn nog enige e-mails over en weer gegaan met inhoudelijk dezelfde strekking. Deze e-mailwisseling is toegevoegd aan het wrakingsdossier. Toen namens de voorzitter van de wrakingskamer nogmaals werd medegedeeld dat niet op voorhand zal worden beslist omtrent het aanhoudingsverzoek, heeft verzoekster per e-mail d.d. 12 augustus 2019 laten weten dat zij de wrakingskamer wraakt in het geval de behandeling van het wrakingsverzoek niet zal worden uitgesteld.
1.5 Het wrakingsverzoek is ter zitting van 13 augustus 2019 behandeld door de wrakingskamer. Verzoekster is niet verschenen.

2.Het verzoek om aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek

2.1
Verzoekster heeft zoals hiervoor reeds weergegeven een verzoek gedaan om aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek en heeft tevens gevraagd om een uitstel van twee maanden. Zij heeft dit gemotiveerd zoals hiervoor onder 1.4 weergegeven.
2.2
Bij de beslissing op een aanhoudingsverzoek moet de rechter een afweging maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder verzoeksters aanwezigheidsrecht, het belang van verzoekster en van de samenleving bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging. Uit de aard van het rechtsmiddel wraking, maar ook uit het belang van een spoedige voortgang van de bodemzaak (de strafzaak), volgt dat een ingediend verzoek tot wraking in beginsel zo spoedig mogelijk behandeld.
2.3
De wrakingskamer constateert dat verzoekster, ook nadat zij hierop vanaf vier dagen voor de behandeling van het wrakingsverzoek is gewezen, het verzoek om aanhouding niet heeft onderbouwd met een schriftelijk stuk van een arts waaruit blijkt dat zij om medische redenen niet ter zitting kan verschijnen. Ook de termijn van uitstel van twee maanden wordt op geen enkele manier onderbouwd. Hierdoor kan niet objectief worden vastgesteld of de door verzoekster aangevoerde redenen een uitstel van de behandeling van haar wrakingsverzoek rechtvaardigen. Het verzoek om aanhouding wordt om die reden afgewezen.

3.De beoordeling van het beoogde verzoek tot wraking van de wrakingskamer

3.1
Vervolgens ziet de wrakingskamer zich voor de vraag gesteld of de per e-mail gedane mededeling van verzoekster dat zij, als de behandeling van haar wrakingsverzoek niet wordt uitgesteld, de wrakingskamer wraakt dient te worden opgevat als een wraking in de zin van de wet en als zodanig aan een (andere dan de onderhavige) wrakingskamer ter behandeling moet worden voorgelegd. Hieromtrent overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.2
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters - dus ook de leden van de wrakingskamer - die de zaak behandelen. Uit artikel 513 Sv volgt dat een verzoek tot wraking dient te worden gemotiveerd.
3.3
Verder is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.4
De per e-mail gedane mededeling van verzoekster is beperkt tot de opmerking dat verzoekster de wrakingskamer wraakt als de behandeling niet wordt uitgesteld. Die mededeling richt zich derhalve tegen de beslissing om dit aanhoudingsverzoek af te wijzen. Zoals hiervoor al is overwogen kan een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig echter nimmer grond vormen voor wraking.
3.5
Nu bovendien een motivering van het beoogde verzoek tot wraking ontbreekt, voldoet het niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het valt daarom niet te beschouwen als een wraking in de zin van de wet. De wrakingskamer zal het door verzoekster beoogde verzoek tot wraking van de wrakingskamer daarom niet voorleggen aan een (andere) wrakingskamer en verder buiten behandeling laten.

4.De beoordeling van het verzoek tot wraking van mr. Rietveld4.1Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.

4.2
Zoals hiervoor reeds is weergegeven levert een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond op voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dit geldt ook voor de motivering van die beslissing, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk,
gebrekkig of te summier gemotiveerd geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van een (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.3
De door het hof (impliciet) gegeven beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek betreft een rechterlijke (tussen)beslissing als hiervoor bedoeld en levert als zodanig dus geen grond op voor een wraking. Voor de daaraan (kennelijk) ten grondslag liggende overweging dat van de zaak met parketnummer 21-002105-18 geen hoger beroep open staat en dat eerst in die zaak beslist diende te worden geldt dat die niet zodanig onbegrijpelijk is dat daaraan geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt.
4.4
Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst af het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek;
wijst het verzoek tot wraking van mr. A.J. Rietveld af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, O. Anjewierden en O.E. Mulder, leden van de wrakingskamer, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.