Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- [verzoeker] het gezag dan wel de voogdij over [de minderjarige2] toe te kennen;
- het hoofdverblijf van [de minderjarige2] bij hem te bepalen, althans een contactregeling te bepalen inhoudende dat [de minderjarige2] zoveel mogelijk, in ieder geval minimaal de helft van de tijd bij [verzoeker] zal verblijven, althans een zodanige regeling als het hof in het belang van [de minderjarige2] acht;
- subsidiaireen nader onderzoek te gelasten, althans die beslissing te nemen die het hof juist acht.
5.De motivering van de beslissing
juridischeouder in de zin van artikel 1:198 of 1:199 BW. Nu [verzoeker] niet de juridische ouder van [de minderjarige2] is, is hij gelet op het bepaalde in het tweede lid van artikel 1:253g BW niet bevoegd op grond van dat artikel een verzoek te doen hem - als derde - met de voogdij over [de minderjarige2] te belasten, zodat hij eveneens niet in dat verzoek kan worden ontvangen. De rechter kan wel ambtshalve overgaan tot benoeming van [verzoeker] als voogd. Ook is [verzoeker] als (inmiddels aangetoond) bloedverwant op grond van artikel 1:295 BW in combinatie met artikel 1:299 BW bevoegd te verzoeken als voogd over [de minderjarige2] te worden benoemd, nu door het overlijden van de moeder een gezagsvacuüm is ontstaan.