ECLI:NL:GHARL:2019:667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
200.243.627/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van minderjarige na gewijzigde omstandigheden

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2014, na de echtscheiding van zijn ouders in 2017. De vader, verzoeker in hoger beroep, verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij hem te bepalen, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, verzoekt om de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarin de hoofdverblijfplaats bij haar was vastgesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op 17 december 2018, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming heeft een advies uitgebracht, waarin werd gesteld dat de gewijzigde omstandigheden, waaronder de woonsituatie van de moeder en haar werk, de eerdere beslissing over de hoofdverblijfplaats niet meer ondersteunen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader inmiddels over een eigen woning beschikt en dat de opvoedomgeving bij de vader het meest tegemoetkomt aan de belangen van [de minderjarige1]. De moeder woont met [de minderjarige2] bij haar moeder en heeft geen zicht op een eigen woning, wat onrust en onvoorspelbaarheid met zich meebrengt. Het hof heeft besloten om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader te bepalen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.243.627/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/431286 / FL RK 17-111)
beschikking van 22 januari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Haarlem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudende te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 29 november 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een faxbericht van de GI van 6 december 2018;
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 10 december 2018 met productie(s).
1.3
Op 17 december 2018 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder werd tevens bijgestaan door mevrouw [C] , beëdigd tolk in de Poolse taal (tolknummer [00000] ). Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is, in het kader van zijn adviserende taak, [D] verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn [in] 2011 met elkaar gehuwd. Het huwelijk is [in]
2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van
24 juli 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2014, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De moeder heeft nog twee kinderen uit een eerdere relatie, te weten [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren op [in] 2006 en [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2009.
2.3
Bij beschikking van 22 december 2016 in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - [de minderjarige1] voor de duur van de scheidingsprocedure aan de vader toevertrouwd.
2.4
Bij beschikking van 24 juli 2017 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de beslissingen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de zorgregeling aangehouden en de raad verzocht om een rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over de vragen - kort gezegd - welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige1] is.
2.5
Sinds 10 oktober 2017 staat [de minderjarige1] onder toezicht van de GI.
2.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 26 juni 2018 heeft de rechtbank - conform het door de raad in zijn rapport van 14 september 2017 gegeven advies - de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder bepaald en de volgende zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] vastgesteld:
- één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond;
- één vaste doordeweekse (mid)dag;
- in overleg met de ouders kan de GI, voor het geval de ouders niet tot overeenstemming komen, de tijden van de omgang en wie verantwoordelijk is voor het halen dan wel brengen vaststellen en kan de GI van de frequentie, duur en plaats van de omgang afwijken;
- de vakantieperioden van de halfbroer en halfzus van [de minderjarige1] zullen leidraad zijn voor de vormgeving van de vakanties, waarbij er naar gestreefd zal worden dat de vakanties gelijkelijk tussen de ouders wordt verdeeld.
2.7
In afwijking van voornoemde beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats verblijft [de minderjarige1] op dit moment nog - met instemming van de moeder - bij de vader, bij wie hij sinds het uiteengaan van de ouders in oktober 2016 reeds verbleef. De moeder woont met [de minderjarige2] bij de grootmoeder (mz) en een tante en twee ooms (mz) van [de minderjarige2] . De moeder en [de minderjarige2] staan niet ingeschreven op dit adres.
[de minderjarige3] verblijft sinds de meivakantie van 2018 (zonder toestemming van de moeder) bij zijn vader in Polen.
2.8
[de minderjarige1] gaat elk weekend naar de moeder: ofwel van vrijdag op zaterdag ofwel van zaterdag op zondag. [de minderjarige1] ziet [de minderjarige2] elk weekend, afwisselend bij de vader en de moeder, en heeft tussendoor belcontacten met haar. Verder heeft hij regelmatig met [de minderjarige3] contact via beeldbellen.

3.De omvang van het geschil

3.1
Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] .
3.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 juni 2018 en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de vader, inhoudende te bepalen dat [de minderjarige1] zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben, alsnog toe te wijzen.
3.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking - zo leest het hof -, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 29 november 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
4.2
In die beschikking heeft het hof de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak aangehouden en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden hervat op de zitting van 17 december 2018.
4.3
Het hof heeft aanleiding gezien om de raad te verzoeken een aanvullend onderzoek in te stellen, omdat, zo wordt in de beschikking van 25 september 2018 op het verzoek tot schorsing en tot het treffen van voorlopige voorzieningen overwogen, een aantal omstandigheden die hebben geleid tot de beslissing van de kinderrechter inmiddels anders lijken te liggen. Zo werkt de moeder thans fulltime, waardoor zij niet meer fulltime beschikbaar is voor de zorg voor [de minderjarige1] . Tijdens het huwelijk heeft de moeder, zo heeft zij verklaard, ook fulltime gewerkt. De zorg voor de kinderen werd destijds door partijen bij helfte gedeeld. Daarnaast is de huisvesting van de moeder gewijzigd en woont zij thans, samen met [de minderjarige2] , op een kamer bij haar moeder thuis, waar ook haar twee broertjes en zusje wonen. Tijdens de zitting van 17 december 2018 heeft de moeder bevestigd dat haar woonsituatie nog onveranderd is. Zij heeft nog geen zicht op een eigen woning, waardoor er, zo constateert het hof, op korte termijn geen verandering valt te verwachten in haar situatie.
De vader beschikt inmiddels over eigen zelfstandige woonruimte in [A] .
Verder is gebleken dat [de minderjarige3] sinds de meivakantie van 2018 in Polen verblijft en dat de biologische vader van [de minderjarige3] hem niet wil laten terugkeren naar de moeder.
4.4
De raad heeft - met inachtneming van voornoemde gewijzigde omstandigheden - aanvullend onderzoek verricht en naar aanleiding van dit onderzoek het rapport van 6 november 2018 opgesteld. De raad is van mening dat de eerder door de raad in het rapport van 14 september 2017 genoemde argumenten om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder te bepalen, niet meer opgaan en de raad acht het in het belang van [de minderjarige1] om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. De raad heeft hierbij - samengevat - onder meer de volgende overwegingen gemaakt.
[de minderjarige1] is al zijn hele leven opgegroeid met de vader als opvoeder en hij heeft de afgelopen twee jaar zijn feitelijke verblijf ook bij de vader gehad. Ondanks dat er vanuit de gezinsvoogd weinig zicht is op de situatie bij de vader, komen er geen zorgen naar voren dat [de minderjarige1] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De vader heeft sinds medio 2018 een eigen woning en de school, opvang en logopedie voor [de minderjarige1] zijn goed geregeld.
Ten tijde van het eerdere raadsonderzoek leek de vader gezamenlijke omgang tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tegen te gaan, maar inmiddels hebben de vader en de moeder goede afspraken gemaakt over de omgang, waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de weekenden samen zijn afwisselend bij de vader en de moeder. De raad verwacht dat de gezamenlijke omgang voortgezet wordt, ook als [de minderjarige3] mocht terugkeren naar Nederland. Frequent, structureel en onbelast contact tussen de kinderen acht de raad zeer belangrijk voor de sociale ontwikkeling van [de minderjarige1] en de bandvorming met zijn halfbroer en halfzus.
Een zorg in de situatie bij de vader vindt de raad de (over)bezorgdheid van de vader, het daaraan vasthouden en het risico dat dit het contact tussen [de minderjarige1] en de moeder belemmert. De raad ziet echter tevens dat de vader hierin stappen heeft gezet door gezamenlijk met de moeder tot afspraken en overleg te komen. Hiervoor benut hij ook zijn individuele ambulante ondersteuningstraject.
Met betrekking tot de samenwerking met de gezinsvoogd ziet de raad (ten opzichte van het vorige raadsonderzoek) eveneens een prille verandering in de houding van de vader als het gaat om het aangaan van contact.
Ten aanzien van de moeder constateert de raad dat zij zich erg heeft ingezet de afgelopen periode en dat zij op pedagogisch vlak een groei heeft laten zien. De raad vindt de woonsituatie bij de moeder nu echter niet ideaal en stabiel. De moeder woont nog met [de minderjarige2] bij haar moeder, de moeder en [de minderjarige2] slapen samen in één kamer en het is niet duidelijk wanneer de moeder een eigen woning zal krijgen, wat nóg een verhuizing voor [de minderjarige1] met zich zal brengen. Bovendien zal [de minderjarige1] - wanneer hij bij de moeder gaat wonen - opnieuw moeten wisselen van school, logopedie en opvang. De moeder heeft nog geen zicht op mogelijke voorzieningen hiervoor voor [de minderjarige1] . Daarbij komt dat de moeder niet altijd betrouwbaar is gebleken waar het gaat om afspraken met bijvoorbeeld de school, de logopedie en de raad.
De situatie bij de moeder is onrustig doordat zij naast haar fulltime werk op zoek is naar een eigen woning en doordat het nog onzeker is of [de minderjarige3] terug zal keren vanuit Polen (hierover loopt een juridische procedure). Dit vraagt veel van de moeder waardoor zij mogelijk verminderd fysiek en emotioneel beschikbaar is voor de kinderen. De ambulant hulpverlener Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) van de moeder heeft aangegeven zorgen te hebben of de moeder, naast fulltime werken, haar eigen verwerkingsproces en de nodige persoonlijke ruimte, wel voldoende in staat is haar aandacht tussen de kinderen te verdelen wanneer zij weer allen bij haar zullen wonen. De kinderen hebben alle drie een extra ondersteuningsvraag, waarbij [de minderjarige1] extra aandacht nodig heeft vanwege zijn nog jonge leeftijd, zijn taalontwikkeling en de wisseling van wonen bij de vader naar wonen bij de moeder.
Alles afwegende acht de raad de onrust, onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid in de thuissituatie bij de moeder niet wenselijk voor [de minderjarige1] . [de minderjarige1] is juist gebaat bij een duidelijke, gestructureerde en voorspelbare opvoedomgeving, waar de vader momenteel aan tegemoet komt.
4.5
De GI heeft bij brief van 6 december 2018 onder meer aan het hof bericht dat zij geen vermoedens heeft dat [de minderjarige1] opgroeit in een onveilige situatie. Zowel bij de vader als bij de moeder acht de GI de thuissituatie goed genoeg. De GI is daarom voornemens geen verzoek in te dienen tot verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de raad de ouders erop gewezen dat dit voornemen van de GI nog getoetst moet worden door de raad.
4.6
Het hof ziet, gelet op de inhoud van het dossier, waaronder de inhoud van het raadsrapport van 6 november 2018, en het verhandelde ter zitting, geen reden om van het advies van de raad af te wijken. Het hof onderschrijft de visie van de raad dat de opvoedomgeving van de vader het meest tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige1] .
Het belang van [de minderjarige1] staat bij de te nemen beslissing voorop. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] dat - mede gelet op zijn jonge leeftijd en hetgeen hij al in zijn jonge leven heeft meegemaakt, waaronder de echtscheiding van zijn ouders - zijn verblijf bij de vader, met welke woonsituatie hij in de afgelopen twee jaar vertrouwd is geraakt, gecontinueerd wordt. [de minderjarige1] is gebaat bij rust en stabiliteit en handhaving van de huidige situatie komt tegemoet aan de belangen van [de minderjarige1] .
De moeder heeft onder meer aangevoerd - wat overigens door de vader is betwist - dat de huidige situatie is ontstaan doordat de vader zonder toestemming en overleg met de moeder bepaalde keuzes heeft gemaakt, waaronder de verhuizing met [de minderjarige1] naar [A] . De moeder is van mening dat dit nu niet in het voordeel van de vader mag werken. Het hof is van oordeel dat wat er ook zij van de door de vader en de moeder gemaakte keuzes in het verleden en los van de vraag op welke wijze deze tot stand zijn gekomen, dit niet afdoet aan de omstandigheid dat er op dit moment geen ernstige zorgen zijn geconstateerd over de huidige opvoedingssituatie van [de minderjarige1] bij de vader.
Het hof acht het, evenals partijen en de raad, belangrijk dat [de minderjarige1] goed contact houdt met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Dat [de minderjarige1] [de minderjarige2] meer zou zien wanneer hij bij de moeder woont, weegt naar het oordeel van het hof echter niet op tegen de omstandigheid dat [de minderjarige1] dan uit de voor hem vertrouwde omgeving bij de vader wordt gehaald, waardoor er voor hem veel veiligheid en structuur verloren zal gaan. Het hof acht dit niet in het belang van [de minderjarige1] . Daarbij komt dat de vader zich inspant om het contact tussen de kinderen te bewerkstelligen. Zo zorgt hij er met de moeder voor dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] elkaar elk weekend zien en laat hij [de minderjarige1] regelmatig beeldbellen met [de minderjarige3] . Het hof gaat ervan uit dat de zorgregeling zoals deze op dit moment feitelijk wordt uitgevoerd, door de ouders zal worden voortgezet.
Voor zover de moeder heeft gesteld dat [de minderjarige1] weer bij haar moet komen wonen, omdat hij een moeder nodig heeft en de hechting tussen de moeder en [de minderjarige1] van groot belang is, is het hof van oordeel dat dit niet afdoet aan bovenstaand oordeel en dat de hechting tussen de vader en [de minderjarige1] evenzeer van belang is.
4.7
Gelet op het bovenstaande zal het hof beslissen conform het advies van de raad van 6 november 2018 en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader bepalen.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 26 juni 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , geboren [in] 2014, bij de vader;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.L. Roubos, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 22 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.