De raad heeft - met inachtneming van voornoemde gewijzigde omstandigheden - aanvullend onderzoek verricht en naar aanleiding van dit onderzoek het rapport van 6 november 2018 opgesteld. De raad is van mening dat de eerder door de raad in het rapport van 14 september 2017 genoemde argumenten om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder te bepalen, niet meer opgaan en de raad acht het in het belang van [de minderjarige1] om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. De raad heeft hierbij - samengevat - onder meer de volgende overwegingen gemaakt.
[de minderjarige1] is al zijn hele leven opgegroeid met de vader als opvoeder en hij heeft de afgelopen twee jaar zijn feitelijke verblijf ook bij de vader gehad. Ondanks dat er vanuit de gezinsvoogd weinig zicht is op de situatie bij de vader, komen er geen zorgen naar voren dat [de minderjarige1] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De vader heeft sinds medio 2018 een eigen woning en de school, opvang en logopedie voor [de minderjarige1] zijn goed geregeld.
Ten tijde van het eerdere raadsonderzoek leek de vader gezamenlijke omgang tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tegen te gaan, maar inmiddels hebben de vader en de moeder goede afspraken gemaakt over de omgang, waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de weekenden samen zijn afwisselend bij de vader en de moeder. De raad verwacht dat de gezamenlijke omgang voortgezet wordt, ook als [de minderjarige3] mocht terugkeren naar Nederland. Frequent, structureel en onbelast contact tussen de kinderen acht de raad zeer belangrijk voor de sociale ontwikkeling van [de minderjarige1] en de bandvorming met zijn halfbroer en halfzus.
Een zorg in de situatie bij de vader vindt de raad de (over)bezorgdheid van de vader, het daaraan vasthouden en het risico dat dit het contact tussen [de minderjarige1] en de moeder belemmert. De raad ziet echter tevens dat de vader hierin stappen heeft gezet door gezamenlijk met de moeder tot afspraken en overleg te komen. Hiervoor benut hij ook zijn individuele ambulante ondersteuningstraject.
Met betrekking tot de samenwerking met de gezinsvoogd ziet de raad (ten opzichte van het vorige raadsonderzoek) eveneens een prille verandering in de houding van de vader als het gaat om het aangaan van contact.
Ten aanzien van de moeder constateert de raad dat zij zich erg heeft ingezet de afgelopen periode en dat zij op pedagogisch vlak een groei heeft laten zien. De raad vindt de woonsituatie bij de moeder nu echter niet ideaal en stabiel. De moeder woont nog met [de minderjarige2] bij haar moeder, de moeder en [de minderjarige2] slapen samen in één kamer en het is niet duidelijk wanneer de moeder een eigen woning zal krijgen, wat nóg een verhuizing voor [de minderjarige1] met zich zal brengen. Bovendien zal [de minderjarige1] - wanneer hij bij de moeder gaat wonen - opnieuw moeten wisselen van school, logopedie en opvang. De moeder heeft nog geen zicht op mogelijke voorzieningen hiervoor voor [de minderjarige1] . Daarbij komt dat de moeder niet altijd betrouwbaar is gebleken waar het gaat om afspraken met bijvoorbeeld de school, de logopedie en de raad.
De situatie bij de moeder is onrustig doordat zij naast haar fulltime werk op zoek is naar een eigen woning en doordat het nog onzeker is of [de minderjarige3] terug zal keren vanuit Polen (hierover loopt een juridische procedure). Dit vraagt veel van de moeder waardoor zij mogelijk verminderd fysiek en emotioneel beschikbaar is voor de kinderen. De ambulant hulpverlener Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) van de moeder heeft aangegeven zorgen te hebben of de moeder, naast fulltime werken, haar eigen verwerkingsproces en de nodige persoonlijke ruimte, wel voldoende in staat is haar aandacht tussen de kinderen te verdelen wanneer zij weer allen bij haar zullen wonen. De kinderen hebben alle drie een extra ondersteuningsvraag, waarbij [de minderjarige1] extra aandacht nodig heeft vanwege zijn nog jonge leeftijd, zijn taalontwikkeling en de wisseling van wonen bij de vader naar wonen bij de moeder.
Alles afwegende acht de raad de onrust, onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid in de thuissituatie bij de moeder niet wenselijk voor [de minderjarige1] . [de minderjarige1] is juist gebaat bij een duidelijke, gestructureerde en voorspelbare opvoedomgeving, waar de vader momenteel aan tegemoet komt.