ECLI:NL:GHARL:2019:6661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
200.260.687/01 en 200.260.687/02 en 200.260.687/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing en zorgregeling in een geschil tussen ouders over de hoofdverblijfplaats van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2019 een tussenbeschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder had verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [A], terwijl de vader zich hiertegen verzette. De moeder was op 1 januari 2019 zonder toestemming van de vader met de kinderen naar [A] verhuisd. De vader had in eerste aanleg verzocht om de moeder te verbieden met de kinderen te verhuizen en om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De rechtbank had de verzoeken van de vader afgewezen, maar de moeder was in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen noodzaak was voor de moeder om te verhuizen en dat de negatieve gevolgen voor de vader en de kinderen, zoals minder frequent contact, aanwezig zijn. Het hof heeft besloten dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden om de belangen van de kinderen te waarborgen. Tot dat onderzoek is afgerond, heeft het hof bepaald dat de kinderen met ingang van 2 september 2019 hoofdverblijf bij de vader hebben. Tevens is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen alle weekenden dat de vader werkt bij de moeder verblijven, alsmede tijdens de helft van de schoolvakanties en feestdagen. Het hof heeft de raad verzocht om vóór 15 december 2019 te rapporteren en te adviseren over de situatie van de kinderen.

De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de eerdere beschikking van de rechtbank. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden totdat het rapport van de raad is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.260.687/01, 200.260.687/02 en 200.260.687/03
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/473456 / FL RK 19-41)
beschikking van 15 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. H. Durdu te Rotterdam,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.F. Hofman te Rotterdam.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 3 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 juni 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 24 juni 2019;
- een journaalbericht van mr. Durdu van 18 juli 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 augustus 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting hebben mr. Durdu en mr. Hofman mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2009 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en
- [de minderjarige2] , [in] 2012 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De vader heeft de kinderen erkend.
Bij beschikking van 17 augustus 2017 zijn de moeder en de vader (hierna ook: de ouders) gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: de kinderen).
3.2
De ouders hebben elkaar in 2007 leren kennen en een relatie met elkaar gekregen. Tijdens hun relatie hebben zij perioden samengewoond, waarbij zij eerst in [C] en vanaf 2012 in [A] woonden. De relatie is, nadat de ouders meerdere keren tijdelijk uiteen zijn gegaan, in 2016 definitief geëindigd.
De vader is na de relatiebreuk naar [B] verhuisd en de moeder is eerst met de kinderen bij haar moeder in [A] gaan wonen. In september 2016 is de moeder met de kinderen naar [B] verhuisd, waar zij tot januari 2019 hebben gewoond. Sindsdien wonen de moeder en de kinderen - zonder toestemming van de vader - in [A] , bij de huidige partner van de moeder: [D] (verder te noemen: [D] ), met wie de moeder sinds begin 2018 een relatie heeft. Zij hebben samen een kind, [de minderjarige3] , geboren [in] 2019. De moeder en de kinderen staan op het adres van [D] ingeschreven. De kinderen staan ook ingeschreven op scholen in [A] en op een buitenschoolse opvang in [A] .
3.3
Bij beschikking van 17 augustus 2017 is een zorgregeling vastgesteld conform het ingediende verzoek van de vader, inhoudende:
- indien de vier vrije dagen van de vader die volgen op zes dagen werken in het weekend vallen, verblijven de kinderen bij hem van vrijdagmiddag uit school tot zondag 18.00 uur;
- indien de vader van vrijdag op zaterdag nachtdienst heeft, verblijven de kinderen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader;
- de kinderen verblijven tijdens de zomervakantie twee weken bij de vader en tijdens de mei- of herfstvakantie één week;
- de ouder bij wie de kinderen het laatst hebben verbleven brengt de kinderen naar de andere ouder.
In aanvulling daarop geldt de regeling dat, indien de vader op doordeweekse dagen ochtenddiensten heeft, hij de kinderen steeds na de laatste ochtenddienst uit de opvang zal halen, bij zich zal houden en de volgende dag naar school zal brengen.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 15 januari 2019 zijn de vorderingen van de vader afgewezen. Het betrof de volgende vorderingen, voor zover relevant:
- primair: om de moeder te verbieden met de kinderen naar [A] te verhuizen, althans de moeder te bevelen om binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn met de kinderen te blijven/gaan wonen binnen een straal van 25 kilometer van de woonplaats van de vader, om de moeder te verbieden de kinderen in te schrijven in de gemeentelijke registers in [A] en de kinderen uit te schrijven van hun school in [B] alsmede in te schrijven op een andere school, een en ander op straffe van een dwangsom;
- subsidiair: indien de moeder geen woning meer heeft in [B] , het hoofdverblijf van de kinderen tijdelijk te wijzigen in die zin dat zij hun hoofdverblijf bij de vader krijgen tot het moment dat de moeder weer in [B] woonachtig is.
3.5
Bij inleidend verzoek, ingekomen bij de rechtbank op 10 januari 2019, heeft de moeder de rechtbank verzocht:
I. de moeder vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te
verhuizen naar [A] ;
II. de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 17 augustus 2017 van de
rechtbank [B] te wijzigen zoals uiteengezet onder punt 39 van dit verzoekschrift;
kosten rechtens.
3.6
De vader heeft een verweerschrift ingediend in eerste aanleg dat tevens zelfstandige verzoeken inhoudt. Hij verzoekt de rechtbank:
- de verzoeken van de moeder af te wijzen;
- te bevelen dat de moeder in de voorjaarsvakantie 2019 (tussen 23 februari 2019 en 3 maart 2019) dient terug te verhuizen naar [B] , althans op/voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft om aan de te wijzen beschikking te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
- de moeder te veroordelen om de zorgregeling uit de beschikking van de rechtbank [B] d.d. 17 augustus 2017 na te komen, waarbij de moeder zorgt voor het halen en brengen van de kinderen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft om aan de te wijzen beschikking te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
- vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven bij de gemeente [B] , onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft om aan de te wijzen beschikking te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
- vervangende toestemming te verlenen om de kinderen uit te schrijven van de school in [A] en in te schrijven op een school in [B] , althans te bepalen zoals de rechtbank juist acht;
- vervangende toestemming te verlenen om de kinderen uit te schrijven van de buitenschoolse opvang in [A] en in te schrijven op een buitenschoolse opvang in [B] , althans te bepalen zoals de rechtbank juist acht;
- vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven bij een huisarts en tandarts in [B] , althans te bepalen zoals de rechtbank juist acht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de vervangende toestemming aan de moeder voor verhuizing naar [A] met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de zorgregeling.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter:
- de moeder bevolen uiterlijk voor 2 september 2019 met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar [B] ;
- de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan het hiervoor vermelde bevel voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
- de moeder met ingang van de dag dat zij in [B] woont en uiterlijk met ingang van 2 september 2019 veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 17 augustus 2017 door de rechtbank [B] vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
- deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat de vader en de moeder ieder de eigen kosten dragen;
- het meer of anders gevraagde afgewezen.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 april 2019. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof:
bij wege van incident:
I. de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking ex artikel 620 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te schorsen in afwachting van de beschikking van het hof in de hoofdzaak, welke schorsing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard;
II. te bepalen dat de moeder alsnog toestemming wordt verleend om samen met de
kinderen voorlopig in [A] te wonen, in afwachting van de beschikking van het hof in de hoofdzaak, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard;
III. te bepalen dat de zorgregeling tussen de vader en de kinderen als volgt (voorlopig) wordt gewijzigd:
- de kinderen verblijven tijdens alle vrije weekenden van de vader bij de vader, waarbij de moeder de kinderen om 17.00 uur naar de vader brengt en zondag om 17.00 uur bij hem ophaalt;
- door de weeks kan de vader de kinderen in [A] opzoeken;
- de kinderen verblijven de helft van alle vakanties en feestdagen bij de vader, rekening houdend met het werkrooster van de vader;
- de vader en de kinderen kunnen iedere dag contact met elkaar hebben via Facetime, internet en bellen.
IV. om in het kader van de voorlopige voorzieningen alvast een onderzoek door de raad te
gelasten zodat het oordeel van de raad kan worden meegewogen bij de definitieve beslissing.
bij wege van voorwaardelijk verzoek in het incident:
V. mocht het hof de bestaande verzoeken afwijzen dan verzoekt de moeder geheel voorwaardelijk in afwachting van de beschikking van het hof in de hoofdzaak de kinderen met ingang van 2 september 2019 toe te vertrouwen aan de vader en een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen, waarbij de kinderen in alle weekenden die de vader werkt alsmede tijdens de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder verblijven.
in de hoofdzaak:
de bestreden beschikking te vernietigen:
VI. voor zover deze ziet op de afwijzing van de vervangende toestemming die de
moeder heeft verzocht om met de kinderen naar [A] te mogen, en opnieuw rechtdoende dit verzoek alsnog toe te wijzen;
VII. voor zover deze ziet op de zorgregeling, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de zorgregeling als volgt wordt gewijzigd:
- de kinderen verblijven tijdens alle vrije weekenden van de vader bij de vader, waarbij de moeder de kinderen om 17.00 uur naar de vader brengt en zondag om 17.00 uur bij hem ophaalt;
- door de weeks kan de vader de kinderen in [A] opzoeken;
- de kinderen verblijven de helft van alle vakanties en feestdagen bij de vader, rekening houdend met het werkrooster van de vader;
- de vader en de kinderen kunnen iedere dag contact met elkaar hebben via Facetime, internet en bellen.
VIII. voor zover deze ziet op het bevel voor de moeder op last van een dwangsom om
uiterlijk voor 2 september 2019 met de kinderen te verhuizen naar [B] en het bevel uiterlijk met ingang van 2 september 2019 de door de rechtbank [B] op 17 augustus 2017 vastgestelde zorgregeling na te komen, en opnieuw rechtdoende dit af te wijzen althans de dwangsom op nihil te stellen.
bij wege van voorwaardelijk verzoek in de hoofdzaak:
IX. mocht het hof de bestaande verzoeken afwijzen dan verzoekt de moeder geheel voorwaardelijk om de hoofdverblijfplaats van de kinderen met ingang van 2 september 2019 bij de vader te bepalen en een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen, waarbij de kinderen in alle weekenden die de vader werkt alsmede tijdens de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder verblijven,
kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof:
in de hoofdzaak:
- de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep dan wel de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
- het voorwaardelijke verzoek van de moeder tot toevertrouwing van de kinderen aan de vader voor de periode dat de moeder nog niet is terugverhuisd naar [B] , toe te wijzen.
in het incident (schorsing en voorlopige voorzieningen):
- de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek vervangende toestemming verhuizing en zorgregeling
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als deze in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
Met betrekking tot een geschil als het onderhavige, waarbij tussen de ouders een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen. volgt uit vaste jurisprudentie dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.5
Het hof stelt voorop dat de moeder op 1 januari 2019 zonder toestemming van de vader met de kinderen naar [A] is verhuisd en dat zij pas nadien, op 10 januari 2019, een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend tot het verlenen van vervangende toestemming voor deze verhuizing.
5.6
Het hof is in beginsel van oordeel dat het inleidend verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van [B] naar [A] te verhuizen dient te worden afgewezen. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en maakt de overwegingen van de rechtbank, na eigen onderzoek, tot de zijne. Niet gebleken is dat de rechtbank bij haar oordeel is uitgegaan van onjuiste feiten en/of omstandigheden. Evenmin zijn in hoger beroep nieuwe of andere omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie nopen dat er voor de moeder een noodzaak bestond of bestaat om te verhuizen, terwijl de negatieve gevolgen voor de vader en de kinderen, waaronder in elk geval: minder frequent contact, nog steeds aanwezig zijn.
5.7
Voor dat geval verzoekt de moeder (onder IX, bij wege van voorwaardelijk verzoek) het hoofdverblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] per 2 september 2019 bij de vader te bepalen. Omdat zij echter van mening is dat de vader niet voor de kinderen kan of wenst te zorgen verzoekt zij het hof (onder IV, bij wege van incident) - zo heeft zij ter zitting toegelicht - voor dat geval een raadsonderzoek te bevelen. Dat onderzoek moet zien op het belang van de kinderen bij verblijf te [A] of terugkeer naar [B] .
De vader heeft verklaard, samen met zijn partner, voor de kinderen te kunnen zorgen, maar is niet eenduidig in zijn wens waar de kinderen in welke situatie zouden moeten wonen: hij staat vooral herstel van de oorspronkelijke situatie voor, dat wil zeggen dat de moeder met de kinderen weer in [B] komt wonen.
5.8
Alhoewel het hof met de rechtbank van oordeel is dat er voor de moeder geen noodzaak tot verhuizing naar [A] was, en zij – zo is ook uit de mondelinge behandeling gebleken – de verhuizing nauwelijks heeft doordacht en voorbereid, is voor een goede afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de kinderen, naar het oordeel van het hof een raadsonderzoek noodzakelijk.
Het hof vraagt zich met name af - gelet op de hierna nader te melden feiten en omstandigheden - met welke beslissing het belang van de kinderen - mede in aanmerking genomen de belangen van de ouders - in de huidige situatie het meest gediend is. De moeder heeft pertinent verklaard dat terugverhuizen voor haar geen optie is en zij dit dus niet zal doen, ook als zij geen toestemming tot verhuizen krijgt. Dit wordt bevestigd door het feit dat de moeder nog geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van de rechtbank dat zij moet terugverhuizen en - zo heeft zij ter zitting verklaard - nog geen enkele voorbereiding hiervoor heeft getroffen. Ook heeft zij zich niet verdiept in de mogelijkheden van werken en wonen in [B] . Het standpunt van de moeder zal, gezien het oordeel van het hof als weergegeven in 5.6 en het voorwaardelijk verzoek van de moeder dat door de vader wordt ondersteund, meebrengen dat de kinderen bij de vader zullen gaan wonen.
Ten aanzien van de vader is op dit moment onvoldoende duidelijk of hij, gelet op zijn werk, al dan niet met ondersteuning van zijn partner, op dagelijkse basis voor de kinderen kan zorgen. Bovendien lijken partijen het over geen enkele gebeurtenis of gang van zaken eens te kunnen worden. Dat is niet alleen zorgelijk, maar dat maakt dat het hof ook onvoldoende zicht heeft gekregen op de feitelijke situatie van partijen. Daarnaast acht het hof een raadsonderzoek aangewezen omdat de beslissing over het verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing grote gevolgen zal hebben voor de toekomst van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , en door het onderzoek ook de kinderen op een bij hun leeftijd passende wijze zullen worden gehoord.
5.9
Het hof acht zich dan ook op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde, definitieve beslissing te kunnen geven. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de vraag of het belang van de kinderen het toestaat dat zij bij de vader in [B] gaan wonen en met welke beslissingen op de voorliggende verzoeken het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het meest gediend is.
Het hof zal de raad verzoeken vóór 15 december 2019 te rapporteren en te adviseren. Na ontvangst van het rapport en het advies van de raad zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om daarop binnen twee weken schriftelijk te reageren. Het hof zal daarna in beginsel de zaak verder op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen, anders beslist.
Het hof merkt hierbij ten overvloede op dat het partijen vanzelfsprekend vrij staat om de tussenliggende periode te benutten om samen een mediationtraject te gaan volgen, met als doel om de onderlinge communicatie te verbeteren. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de ouders niet, althans onvoldoende en niet op een effectieve manier met elkaar communiceren. Het hof acht het voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van groot belang dat dit zal verbeteren, los van de vraag welke beslissing het hof uiteindelijk zal nemen.
5.1
Als na raadsrapportage de beslissing van het hof zal zijn dat vervangende toestemming uitblijft en(/of) de kinderen bij de vader in [B] gaan wonen, zal het hof het door de rechtbank gegeven bevel aan de moeder om met de kinderen naar [B] te verhuizen niet kunnen bekrachtigen, terwijl bij een toewijzing van het verzoek van de moeder evenmin een zodanig bevel past. Nu het hof de beslissingen in de hoofdzaak zal aanhouden, zal het hof gelet op het samenstel van in elkaar grijpende verzoeken over en weer om proceseconomische redenen en voor de duidelijkheid de bestreden beschikking reeds nu in zijn geheel vernietigen en voor de duur van het geding voorlopige beslissingen nemen.
5.11
Gelet op de aanhouding van de hoofdzaak en het feit dat het hof vooralsnog van oordeel is dat de moeder geen vervangende toestemming behoort te krijgen tot verhuizing met de kinderen naar [A] , zal het hof in lijn met hetgeen de moeder bij wege van voorwaardelijk verzoek heeft verzocht, bepalen dat de kinderen met ingang van 2 september 2019 tot nader wordt beslist hoofdverblijf hebben bij de vader. Het hof acht deze beslissing in het belang van de kinderen wenselijk, nu het centrum van het leven van de kinderen tot voor kort in [B] was, en zij daar kunnen terugkeren op hun oude school en ook hun vriendjes nog hebben. Verder verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank op bladzijde 6 en 7 van de bestreden beschikking heeft overwogen over de gevolgen voor de kinderen bij terugverhuizen naar [B] , hetgeen het hof onderschrijft en overneemt.
5.12
Daarnaast zal het hof, conform het - door de vader niet weersproken - voorwaardelijk verzoek van de moeder, tot nader wordt beslist een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vaststellen, inhoudende dat de kinderen alle weekenden dat de vader werkt, bij de moeder verblijven, alsmede tijdens de helft van de schoolvakanties en de feestdagen. Het hof acht het in de huidige situatie passend dat het halen en brengen van de kinderen als te doen gebruikelijk door partijen zal worden gedeeld.
Schorsingsverzoek
5.13
Nu het hof in de hoofdzaak de bestreden beschikking geheel zal vernietigen en opnieuw rechtdoende voorlopige beslissingen zal geven, heeft de moeder geen belang meer bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Dit brengt mee dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar schorsingsverzoek.
Verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen
5.14
Gelet op het hiervoor in de hoofdzaak overwogene en het feit dat het hof in de hoofdzaak reeds voorlopige beslissingen geeft, zal het hof het verzoek van de moeder tot het treffen van voorlopige voorzieningen afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.260.687/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 3 april 2019, en opnieuw beschikkende:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 met ingang van 2 september 2019 tot nader door het hof wordt beslist hoofdverblijf hebben bij de vader;
stelt als voorlopige zorgregeling vast dat de kinderen alle weekenden die de vader werkt bij de moeder verblijven, alsmede tijdens de helft van de schoolvakanties en feestdagen, waarbij het halen en brengen van de kinderen door de ouders wordt gedeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad een onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 5.9 omschreven en daaromtrent vóór 15 december 2019 te rapporteren en te adviseren, althans schriftelijk te berichten over de voortgang van het onderzoek;
bepaalt dat partijen binnen twee weken na ontvangst van dat rapport daar schriftelijk op kunnen reageren;
bepaalt dat na de ontvangst van het rapport en het advies van de raad en de reacties van partijen daarop, de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen, anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de zaak met zaaknummer 200.260.687/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 3 april 2019;
in de zaak met zaaknummer 200.260.687/03:
wijst het verzoek van de moeder tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 15 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.