ECLI:NL:GHARL:2019:6425

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
21-004388-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord, zware mishandeling en brandstichting in echtelijke woning met levensgevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1965 en thans verblijvende in PI Utrecht, was eerder veroordeeld voor poging tot moord, poging tot zware mishandeling en opzettelijke brandstichting. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 26 juli 2019, waarbij de advocaat-generaal vrijspraak voor bepaalde tenlastegelegde feiten had gevorderd. De verdachte had op 3 december 2017 in de echtelijke woning benzine over de vloer gegoten en deze in brand gestoken, terwijl het slachtoffer, haar echtgenoot, in bed lag te slapen. De verdachte had de deur van de slaapkamer dichtgetrokken, wetende dat de deurklink ontbrak, waardoor het slachtoffer in levensgevaar verkeerde. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor opzet en voorbedachte raad, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte handelde uit een gemoedsopwelling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van zes jaar op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 58.640,18, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004388-18
Uitspraak d.d.: 9 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juli 2018 met parketnummer 16-660220-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
thans verblijvende in PI Utrecht locatie Nieuwersluis.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en veroordeling ter zake van het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde tot:
  • een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van het voorarrest;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouwen,
mr. N.C.E.C. Luns en mr. B. Roodveldt, naar voren is gebracht. Het hof heeft tevens kennis genomen van hetgeen mrs. Bosma en Roos namens het slachtoffer/benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juli 2018 ter zake van poging tot moord, poging tot zware mishandeling en opzettelijke brandstichting met levensgevaar en gevaar voor goederen veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
op of omstreeks 3 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- naar een slaapkamer in de woning gelegen aan de [adres] is gegaan alwaar die [benadeelde partij] lag te slapen/zich bevond en/of
- benzine, althans een brandbare en/of brandversnellende stof, over de vloer en/of de slaapkamerdeur, althans in de woning heeft gegoten en/of
- ( vervolgens) voornoemde benzine/stof in aanraking met (open) vuur heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) de slaapkamerdeur heeft dichtgetrokken,
terwijl zij, verdachte, voorafgaand (aan) en/of tijdens voornoemde handelingen
- de klink van de slaapkamerdeur heeft verwijderd en/of verwijderd heeft gehouden en/of wist dat de klink van de slaapkamerdeur ontbrak en/of
- ra(a)m(en) en/of balkondeur van voornoemde slaapkamer heeft afgesloten en/of afgesloten gehouden en de bijbehorende sleutel(s) uit de sloten heeft gehaald en/of wist dat de ramen en de balkondeur afgesloten waren en dat de (bijbehorende) sleutels niet in de sloten zaten,
waardoor het die [benadeelde partij] werd bemoeilijkt voornoemde slaapkamer te verlaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiair
zij op of omstreeks 3 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- naar een slaapkamer in de woning gelegen aan de [adres] is gegaan alwaar die [benadeelde partij] lag te slapen/zich bevond en/of
- benzine, althans een brandbare en/of brandversnellende stof, over de vloer en/of de slaapkamerdeur, althans in de woning heeft gegoten en/of
- ( vervolgens) voornoemde benzine/stof in aanraking met (open) vuur heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) de slaapkamerdeur heeft dichtgetrokken,
terwijl zij, verdachte, voorafgaand (aan) en/of tijdens voornoemde handelingen
- de klink van de slaapkamerdeur heeft verwijderd en/of verwijderd heeft gehouden en/of wist dat de klink van de slaapkamerdeur ontbrak en/of
- ra(a)m(en) en/of balkondeur van voornoemde slaapkamer heeft afgesloten en/of afgesloten gehouden en de bijbehorende sleutel(s) uit de sloten heeft gehaald en/of wist dat de ramen en de balkondeur afgesloten waren en dat de (bijbehorende) sleutels niet in de sloten zaten,
waardoor het die [benadeelde partij] werd bemoeilijkt voornoemde slaapkamer te verlaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
zij op of omstreeks 3 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven,
- benzine, althans een licht ontvlambare en/of brandbare en/of brandversnellende vloeistof, over (de trui van) die [benadeelde partij] heeft gegoten/gegooid/gesprenkeld, en/of
- vervolgens (de trui van) die [benadeelde partij] heeft aangestoken, althans in aanraking met (open) vuur heeft gebracht, terwijl de uitvoering van voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
subsidiair
zij op of omstreeks 3 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- benzine, althans een licht ontvlambare en/of brandbare en/of brandversnellende vloeistof, over die [benadeelde partij] heen te gieten, althans die [benadeelde partij] in aanraking met een brandbare vloeistof te brengen, en/of
- vervolgens in aanraking met (open) vuur te brengen, althans een ontbrandbare vloeistof aan te steken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere tweedegraads brandwond(en), ten gevolge heeft gehad;
2.
meer subsidiair
zij op of omstreeks 3 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- benzine, althans een licht ontvlambare en/of brandbare en/of brandversnellende vloeistof, over die [benadeelde partij] heeft gegoten, althans die [benadeelde partij] in aanraking heeft gebracht met een brandbare vloeistof en/of
- vervolgens in aanraking met (open) vuur heeft gebracht, althans een ontbrandbare (vloei)stof heeft aangestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op of omstreeks 3 december 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] ) door
in de woning benzine, althans een licht ontvlambare vloeistof, te gooien over de vloer en/of andere goederen, en/of vervolgens met open vuur voornoemde vloer en/of goederen in brand te steken,
ten gevolge waarvan de laminaatvloer, althans de vloer in de gang en/of de slaapkamerdeur op de eerste verdieping geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning, althans de inboedel van voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar voor zich in dat pand bevindende goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde partij] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde

Het hof acht - evenals de rechtbank en zoals gevorderd door de advocaat-generaal – onvoldoende wettig bewijs aanwezig dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is ter zitting is hoger beroep overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat op basis van het dossier geen veroordeling kan volgen voor het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. Hiertoe is aangevoerd dat de verklaringen van aangever op te veel punten tegenstrijdigheden en aantoonbare onjuistheden bevatten, waardoor de verklaringen van aangever dusdanig onbetrouwbaar zijn geworden dat deze wat de verdediging betreft niet meer bruikbaar zijn voor het bewijs. Het vereiste wettig bewijs is onvoldoende. Tegenover de aangifte en de later door aangever afgelegde verklaringen staan de verklaringen van de verdachte die daaraan tegengesteld zijn, terwijl er naast de aangifte onvoldoende steunbewijs is.
Ook ontbreekt het overtuigend bewijs. Op basis van de stukken kan niet anders dan dat er twijfel is ontstaan over de verklaring van aangever terwijl de verklaringen van verdachte op essentiële punten ondersteund worden door getuigen, terwijl uit die getuigenverklaringen weer blijkt dat aangever op punten heeft gelogen. Daarom moet er vrijspraak volgen, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is geweest van opzet op de dood, laat staan voorbedachte raad. Verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en er was absoluut geen doordacht plan.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Het klopt dat ik op 1 december 2017 bij de Shell jerrycans met benzine heb gevuld en dat ik de batterijen van de rookmelders heb verwijderd. Dit laatste hield verband met een naderende vakantie in januari 2018. De jerrycans had ik gevuld voor de tuinman die zou komen.
Toen ik erachter kwam dat mijn toenmalige echtgenoot, [benadeelde partij] , een ander had, knapte er iets in mij. Ik heb de jerrycans en de brander gepakt en ben naar boven gelopen. Ik heb benzine over de vloer gegoten. Ik dacht dat hij met die vrouw in ons huis en in ons bed was geweest en wilde daarom het bed in de fik steken. Het was niet mijn bedoeling om [benadeelde partij] te vermoorden. Ik wist dat de deurklink van de deur van de slaapkamer aan de kant van de slaapkamer al langer was verwijderd, dat was vanwege het logeren van het nichtje van [benadeelde partij] . Het klopt niet dat ik expres de ramen en de balkondeur van de slaapkamer dicht heb gedaan en de sleutels heb verstopt om ervoor te zorgen dat [benadeelde partij] de slaapkamer niet kon verlaten. Toen ik het bed met benzine aan het overgieten was, stond [benadeelde partij] ineens achter mij en raakten wij in gevecht. Op de overloop voor de slaapkamer pakte ik de gasbrander op, stak deze aan en zag een blauwe vlam. [benadeelde partij] probeerde nog de gasbrander af te pakken en duwde mij daarna van de trap. Daarna kan ik het mij allemaal niet goed meer herinneren. Ik weet nog wel dat [benadeelde partij] op de trap met een tuinslang stond. Ik heb ook benzine over de vloer in de keuken gesprenkeld.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangever betrouwbaar zijn, nu aangever consistent heeft verklaard en zijn verklaringen bovendien steun vinden in andere bewijsmiddelen. De advocaat-generaal acht de verklaringen van verdachte niet aannemelijk. De advocaat-generaal is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, namelijk dat verdachte met voorbedachte raad de woning van aangever in brand heeft gestoken met het opzet de dood van aangever te bewerkstelligen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot veroordeling van verdachte voor het meer subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van het hof
Het hof gebruikt voor het bewijs de volgende - door de rechtbank in het vonnis gebruikte - bewijsmiddelen [1] , welke bewijsmiddelen het hof heeft aangevuld en verbeterd.
Op 3 december 2017 heeft [benadeelde partij] in een aangifte - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik ben woonachtig aan de [adres] te [plaats] . Sinds juni 2008 heb ik een relatie met [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: de verdachte). Op 2 december 2017 om 23.00 uur kwam ik thuis. [verdachte] lag al op bed en ik ben ook naar bed gegaan. Omstreeks 01.00 uur werd ik wakker door [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] uit bed ging. Ik ben achter haar aangelopen en we hebben samen een sigaretje gerookt in de keuken. [2]
(Het hof stelt vast dat aangever op 10 december 2018 daarover nader heeft verklaard dat hij en verdachte toen samen in de keuken een biertje, wijntje en sigaretje ‘hebben gedaan’. [3] )
Ik vroeg daarna of [verdachte] mee naar bed ging. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat zij een tabletje had ingenomen en dat zij die nog even wilde laten inwerken. Ze zei tegen mij dat ik maar naar bed moest gaan omdat ik vandaag weer vroeg op moest. Ik ben naar boven gegaan en in slaap gevallen. Omstreeks 03.00 uur werd ik wakker van een schreeuwende en herrie makende [verdachte] . Zij schreeuwde dat ik haar belazerd zou hebben met een andere vrouw. Ik zag dat ze in de deuropening van onze slaapkamer stond. Ik zag dat zij in haar handen een groene jerrycan had. Ik zag dat [verdachte] deze jerrycan aan het leeggieten was in onze slaapkamer. Ik zag dat zij vervolgens de slaapkamerdeur achter zich dichttrok. Ik ben uit bed gestapt en heb het licht van de slaapkamer aangedaan. Ik rook de geur van benzine. Ik zag op dat moment dat er vuur onder de slaapkamerdeur vandaan kwam. Ik heb dit proberen te blussen met mijn badjas. Ik ben gaan zoeken naar een uitweg. Ik kon geen kant op, omdat de deurklink ontbrak. Ik wilde via het kantelraam naar beneden springen, maar ik zag dat de sleutels weg waren en dus kon ik het raam niet openen. Ik wilde toen via de balkondeur naar buiten springen, maar zag dat deze sleutel ook weg was. Ik ben toen gaan zoeken naar sleutels. Uiteindelijk vond ik de sleutel van de balkondeur. Ik heb deze open gedaan en ben via het balkon naar beneden gesprongen.
Toen ik onze woning in kwam zag ik [verdachte] niet. Ik rook een brandlucht en heb de brandweer gebeld. Toen ik in de hal van onze woning kwam zag ik [verdachte] . Zij zag er furieus uit. Ik zag dat zij in haar ene hand de groene jerrycan vast had en in haar andere hand een gasbrander welke aan stond. Het betrof een gasbrander met een lange steel. Ik zag vervolgens dat zij een slinger maakte met de jerrycan in mijn richting en ik zag en voelde dat zij benzine over mij heen gooide. Ik voelde dat de benzine op mijn trui terecht kwam ter hoogte van mijn buik. Ik zag dat zij vervolgens de gasbrander bij mij hield en mij in brand stak. Ik zag dat mijn trui vlam vatte en heb deze zo snel mogelijk uitgedaan. Ik voelde de hitte van het vuur op mijn buik branden. Ik heb [verdachte] toen naar buiten geduwd en ben naar de buren gerend. Ik zag dat [verdachte] wegreed in haar auto. Ik ben toen terug naar huis gerend en wilde met een tuinslang de brand blussen. Ik ben uiteindelijk met de politie naar de eerste hulp gegaan. Hier bleek dat ik enkele tweedegraads brandwonden op mijn buik had. Ik zie op een bankafschrift dat [verdachte] vermoedelijk vrijdag (het hof begrijpt uit de context: vrijdag 1 december 2017) de jerrycan heeft gevuld met benzine, omdat ik zie dat zij vrijdag heeft getankt voor een hoger bedrag dan normaal. [4]
In een letselbeschrijving van de Forensische Geneeskundige van de GGD Flevoland staat -zakelijk weergegeven - beschreven dat bij betrokkene [benadeelde partij] tweedegraads brandwonden op de rechterhand en buik zijn vastgesteld. Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door aangever aangegeven toedracht. [5]
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] [6] , brandweerman, volgt dat hij als eerste bij de woning aan de [adres] te [plaats] aankwam. Toen hij buiten bij de woning stond zag hij een lichte gloed, door wat de slaapkamer bleek, op het balkon schijnen. Zijn collega nummer 1 (het hof begrijpt uit de context: [getuige 2] ) is als eerste de woning binnengegaan met een straalpijp met daarin one-7. [getuige 1] en zijn collega zijn via de trap naar de 2e bouwlaag gegaan. Ze hadden een snelle knock-down op de vlammen. Dat betekent dat de vlammen weg zijn. Toen was er enkel nog last van hitte. Toen ze in de hal (het hof begrijpt uit de context en bm 8: hier en hierna waar hal staat: de overloop) op de 2e bouwlaag stonden, constateerde [getuige 1] dat alle deuren gesloten waren en zag hij een lichte gloed bij de deur van de ouderlijke slaapkamer. Er zat geen deurhendel aan die deur. Daarom hebben zij de deur opengetrapt. Hij zag toen een kleine brandhaard links achter de deur. In de woning waren twee brandhaarden. De ene was in de hal en de andere was achter de deur in de ouderlijke slaapkamer. Toen [getuige 1] en zijn collega terug in de hal liepen, zagen zij dat er in het plafond ook vlammen aanwezig waren. Dit was het plafond tussen de slaapkamerdeur en de trap. Toen hebben zij met sloopgereedschap een drietal gaten in het plafond gemaakt om de vlammen te kunnen blussen met de one-7. Op de eerste verdieping was veel gesmolten. Er lag veel op de grond waardoor ook sommige deuren gingen klemmen op de grond.
Ook getuige [getuige 2] [7] , brandweerman, heeft verklaard dat hij tijdens het uitrollen van de slang zag dat op de 1e verdieping een oranje gloed uit één van de kamers kwam. Hij zag dat de voordeur open stond. Getuige [getuige 2] liep als eerste naar binnen met de straal in zijn handen. Op de 1e verdieping zag hij dat al het stucwerk op de grond lag. Er hing ook rook. In de ouderslaapkamer zag hij achter de deur een soort van kozijn in brand staan. Dit heeft [getuige 2] geblust. Op zolder zag hij geen vuur, maar daar zag hij wel dat de mechanische ventilatie, de wasmachine en de droger erg gesmolten waren. Hieruit maakt getuige op dat het enorm heet is geweest. Hij voelde dit ook wel door zijn pak heen.
Op 3 december 2017 is door de forensische opsporing een brandonderzoek ingesteld en is -zakelijk weergegeven - het volgende geverbaliseerd:
In de woonkamer, voor de wenteltrap rechts, zagen wij een shirt liggen dat geheel nat was. Vlakbij de eettafel zagen wij verkleuringen die erop zouden kunnen duiden dat daar wat heeft gelegen dat gebrand heeft. Wij zagen dat het shirt aan één mouw en aan de voor- en achterkant brandschade had. Het shirt is veiliggesteld (SIN AALG5754NL). Op een eetkamerstoel zagen wij een rookmelder liggen. Wij zagen dat de rookmelder niet werkte omdat de batterijen niet aanwezig waren in de melder. Wij zagen dat de brandmelder tegen het plafond bij de trap ontbrak. In de doorgang naar de keuken zagen wij tussen de diervoederbakken een groene jerrycan liggen. Deze jerrycan is veiliggesteld (SIN AALG7148NL). Wij zagen dat er nog ongeveer 1 liter in de 5 liter jerrycan aanwezig was. Een monster van de vloeistof is veiliggesteld (SIN AALG7147NL). Wij roken een sterke benzinelucht en zagen gele vlekken op de tegels. Wij roken dat de inhoud van de jerrycan sterk naar benzine rook. Op de zitbar in de keuken zagen wij een leeg flesje bier en een wijnglas met een beetje wijn erin staan. Op de eerste verdieping, op de overloop had brand gewoed. Het brandbeeld was hoog bij de deur van de ouderlijke slaapkamer. Wij zagen, bij de slaapkamerdeur van de ouderlijke slaapkamer op de overloop, een diepe inbranding van de laminaatvloer voor/onder de deur. De brandhaard was op die plaats geweest, gelet op de hitte indicatoren, het beeld van de beroeting en een V-patroon op de deuren en de muur. De hevigheid waarmee de brand zich ten opzichte van de brandbaarheid en de ontbrandingstemperatuur van de laminaatvloer en de deur heeft kunnen ontwikkelen duidde op een vermoedelijke vloeistofbrand.
De deur was ook aan de zijde van de slaapkamer aangetast door brand en op de vloer in de slaapkamer zagen wij voor vloeistofbrand kenmerkende patronen. Kennelijk was de benzine ook in de slaapkamer terechtgekomen. Aangever heeft verklaard dat hij een ochtendjas over de vlammen bij de deur had gegooid. Wij zagen deels verbrande resten van een ochtendjas rechts tegen de muur liggen.
Rechts van het ouderlijk bed bevond zich een kantelraam. Op dit dakraam bevonden zich twee zogenaamde bijzetsloten. Wij zagen dat deze op slot zaten en dat de sleutel of sleutels niet in de sloten aanwezig waren. De deur naar het balkon was niet afgesloten en stond open. De toegangsdeur van de slaapkamer was niet afsluitbaar. Aan de zijde van de slaapkamer was geen deurkruk aanwezig. Gelet op de relatief geringe hitteontwikkeling aan de zijde van de slaapkamer is het zeer onwaarschijnlijk dat de deurkruk er af gevallen is door de hitte. Dit in tegenstelling tot de overloopzijde waar de deurkruk los gesmolten is van de vierkante slotpen. Een deurkruk lag aan de zijde van de overloop op de vloer. Aan de zijde van de slaapkamer werd geen deurkruk aangetroffen. Wij zagen dat de pen waar de deurkruk normaal overheen geschoven is beroet was. Hieruit werd door ons geconcludeerd dat er op het moment van het ontstaan van de brand en tijdens de brand geen deurkruk aanwezig was aan de zijde van de slaapkamer. De deur was kennelijk met geweld geopend van de overloopzijde waardoor het hout is gespleten ter hoogte van het slot. Aangenomen is dat dit door de brandweer werd gedaan bij de bluswerkzaamheden (het hof begrijpt: door [getuige 1] en [getuige 2] (dossierpag. 1200). Rechts achterin de woning bevond zich nog een slaapkamer. Op het bureau lag een rookmelder. Hier was een batterij uitgehaald die ernaast lag. Op zolder zagen wij een rookmelder liggen met één batterij erin en twee los ernaast.
Gelet op het moment in de nacht waarop iemand in diepe slaap kan zijn en dat er veel rookontwikkeling is geweest in de slaapkamer, had dit zonder meer door het inademen van de rookgassen tot de dood kunnen leiden. [8]
Op de eerste etage in de deuropening overloop/slaapkamer is een brandmonster veiliggesteld (SIN AALG7146NL). [9]
Het [brandrest]monster met SIN AALG7146NL is door het NFI onderzocht. Het monster is verwarmd, vervolgens is een hoeveelheid damp uit het monster op de aanwezigheid van vluchtige stoffen. De conclusie is dat de vloeistof een ontbrandbare vloeistof is: het is motorbenzine.
Het vloeistofmonster met SIN AALG7147NL ook is door het NFI onderzocht. In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [10]
Er is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen de samenstelling van de motorbenzine in de brandrestmonster AALG7146NL en die in het vloeistofmonster AALG7147NL. De resultaten van het vergelijkend onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 ‘de motorbenzine in het vloeistofmonster [147NL] en de motorbenzine in de brandrest [146NL] zijn afkomstig van dezelfde bron’ waar is, dan wanneer hypothese 2 ‘de motorbenzine in het vloeistofmonster [147NL] en de motorbenzine in de brandrest [146NL] zijn afkomstig van verschillende bronnen’, waar is. Met de term waarschijnlijker wordt bedoeld dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten tien tot honderd keer groter wordt geacht wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [11]
Er is onderzoek gedaan naar de in beslag genomen mobiele telefoon van verdachte. De aangeleverde data uit de mobiele telefoon is onderzocht en daaruit is - zakelijk weergegeven - het volgende bevonden:
Een chatgesprek tussen verdachte en haar zoon [zoon] : op 3 december 2017 om 01:42:54 uur stuurt verdachte naar [zoon] ‘ [benadeelde partij] heeft een ander’. [12]
Een chatgesprek tussen verdachte en ‘ [naam] ’ waarin vanaf 3 december 2017 01:43:17 uur tot en met 3 december 2017 01:53:07 over en weer berichten worden gestuurd, waarbij verdachte onder meer stuurt ‘Achterbakse hufter is het’ en ‘Hij is door en door slecht’. [13] [het hof begrijpt uit de inhoud van dit gesprek dat de berichten betrekking hebben op de vermeende affaire van aangever.]
Op de telefoon van verdachte zijn de zoekvragen in de Safaribrowser van 30 juli 2017 tot en met 2 december (het hof begrijpt: 2017) 13:00:55 uur aanwezig. Op 2 december 2017 13:00:55 is de zoekvraag ‘wanneer is je diepste slaap’ in de Safaribrowser ingevoerd. Om 13:01:13 is op de telefoon de website ‘De slaapcyclus die we iedere nacht doorlopen – InSlaap.nl’ bezocht en om 13:06:34 de website ‘Natuurinformatie – Slaapfasen’. [14]
De 112-meldingen met betrekking tot de [adres] te [plaats] zijn beluisterd. Op 3 december 2017 om 02:27:34 uur geeft de melder (onder andere) aan dat zijn huis in de fik staat. De stem van de melder wordt door verbalisanten herkend als de stem van aangever [benadeelde partij] . [15]
Aangever is op 26 juni 2018 bij de rechter-commissaris gehoord. De officier van justitie heeft aangever ten overstaan van de rechter-commissaris vier foto’s getoond en aan aangever gevraagd of hij deze foto’s kan duiden. Aangever heeft verklaard dat hij deze foto’s heeft gekregen van een persoon van het bedrijf [naam bedrijf] . Dat is de installateur van het alarmsysteem. Op de foto’s zijn tijdstippen en data te zien. De persoon van het installatiebedrijf heeft aangegeven aan dat op de foto’s de datum en het tijdstip wordt aangegeven, waarop de batterijen van de brandmelders zijn verwijderd. [16]
In een aanvullend geschrift zijn voornoemde foto’s in de bijlage toegevoegd. Het zijn vier foto’s van een systeem waarop een melding is te lezen. Op de foto links bovenin staat de melding ‘batterij vermist 18:49 01/12/2017’. Op de foto rechts bovenin staat de melding ‘batterij vermist 12:17 01/12/2017’. Op de foto links onderin staat de melding ‘batterij fout OK 13:53 01/12/2017’. Op de foto rechts onderin staat de melding ‘230V fout 12:20 01/12/2017’. [17]
Tot slot gebruikt het hof de volgende onderdelen van de verklaring van verdachte voor het bewijs, - zakelijk weergegeven - inhoudende: Het klopt dat ik op 1 december 2017 bij de Shell jerrycans met benzine heb gevuld en dat ik de batterijen van de rookmelders heb verwijderd.
Ik heb de jerrycans en de brander gepakt en ben naar boven gelopen. Ik heb benzine over de vloer gegoten. Ik wist dat de deurklink van de deur van de slaapkamer aan de kant van de slaapkamer al langer was verwijderd. Ik heb de gasbrander aangestoken en zag een blauwe vlam. Ik heb ook benzine over de vloer in de keuken gesprenkeld. [18]
Verdachte heeft tegenover de politie nog over het pakken van de benzine en brander verklaard dat zij de twee jerrycans met benzine bij de voordeur vandaan pakte en één daarvan in de keuken zette. De gasbrander heeft zij uit de garage gehaald. Vervolgens is zij naar boven gelopen. [19]
De hierboven weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt voor het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Betrouwbaarheid
Evenals de rechtbank kijkt het hof bij de beoordeling en de vaststelling van de feiten naar de consistentie, logica en daarmee ook de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en verdachte.
Daarbij valt het op dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde eerst niet heeft willen verklaren, dat zij later heeft aangegeven dat zij zich delen niet meer kan herinneren en dat zij haar verklaringen in de loop van de tijd heeft aangevuld in reactie op de onderzoeksresultaten die aan haar werden voorgehouden. Dit maakt dat het hof de verklaring van verdachte niet als van meet af aan volledig beoordeelt. De verklaringen van verdachte worden bovendien op verschillende punten weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Hier staat tegenover de verklaring van aangever. Aangever heeft meerdere keren een verklaring afgelegd met betrekking tot de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hij is meerdere keren door de politie verhoord en heeft ook bij zowel de rechter-commissaris als de raadsheer-commissaris een verklaring afgelegd. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de aangifte overweegt het hof dat aangever in zijn verklaringen een gedetailleerde feitelijke weergave van de gebeurtenissen en omstandigheden vanuit zijn gezichtspunt geeft, welke weergave bovendien steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals bevindingen van de brandweerlieden en forensische opsporing. In het bijzonder overweegt het hof daarbij dat aangever vanaf het eerste moment op essentiële onderdelen consistent heeft verklaard. De verklaring die aangever ter plaatse omstreeks 02.39 uur heeft afgelegd komt overeen met zijn latere verklaringen en wordt bovendien bevestigd door de verklaring van de buurvrouw, getuige [getuige 3] , die heeft verklaard dat aangever omstreeks 02.30 uur bij de woning stond, schreeuwde dat zij de deur moest openen en vertelde dat zijn huis in de fik stond, dat ‘ze’ hem dood wilde hebben en hem in de fik heeft gestoken. Het enkele feit dat aangever zijn verklaringen op bepaalde details bijstelt, maakt deze verklaringen niet onbetrouwbaar. Dit is juist heel goed voorstelbaar nu het gaat over een voor aangever zeer emotionele gebeurtenis die hij telkens opnieuw - en steeds later in de tijd - moet reproduceren. De suggestie van de verdediging dat aangever bewust onjuiste informatie heeft toegevoegd aan het dossier verwerpt het hof dan ook. Het hof ziet geen indicaties op grond waarvan het vermoeden rijst dat hiervan sprake is geweest.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever. Die verklaringen zijn bruikbaar voor bewijs. Anders dan het standpunt van de raadsvrouw luidt, wordt voldaan aan het wettelijke bewijsminimum.
Het hof verwerpt de verweren.
Opzettelijk en met voorbedachte raad (feit 1 primair)
Evenals in eerste aanleg is ook in hoger beroep de vraag of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte heeft geprobeerd om aangever niet alleen opzettelijk, maar ook met voorbedachte raad te doden.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties - zoals een korte tijdspanne, of een beslissing of uitvoering in een plotselinge hevige gemoedsbeweging - een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof gaat op grond van de genoemde bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft op vrijdag 1 december 2017 om ongeveer 16:30 uur getankt en jerrycans met benzine gevuld, deze jerrycans heeft zij mee naar huis genomen. Ook heeft verdachte op 1 december 2017 om 12:17 uur, 12:20 uur, 13:53 uur en 18:49 uur de batterijen van de rookmelders verwijderd en op 2 december 2017 heeft verdachte op haar telefoon de zoekterm: ‘wanneer is je diepste slaap’ ingevoerd. Op 3 december 2017 heeft verdachte via haar telefoon om 01:42:54 uur naar haar zoon [zoon] het bericht gestuurd dat aangever ‘een ander heeft.’ Hierna heeft zij tien minuten (uitgebreid) WhatsApp contact met haar vriendin [naam] . De inhoud van deze berichten hadden betrekking op de vermeende affaire van aangever. Verdachte heeft op 3 december 2017 om 01:53:07 het laatste berichtje naar [naam] gestuurd.
Het hof stelt - met de rechtbank - dan ook vast dat de voorbereidingen die verdachte heeft getroffen om aangever van het leven te beroven in ieder geval zijn begonnen op 1 december 2017.
Vervolgens heeft verdachte op enig moment tussen 01:53:07 uur en 02:27:34 uur (zijnde het tijdstip van de 112-melding door aangever) de met benzine gevulde jerrycans en brander gepakt en is hiermee naar de slaapkamer gegaan alwaar aangever in bed lag te slapen. Verdachte heeft naar aangever geschreeuwd, zij heeft benzine over de vloer van de slaapkamer en overloop gegoten en vervolgens de deur van de slaapkamer, waarvan zij wist dat de deurklink ontbrak, achter zich dichtgetrokken. Hierna heeft verdachte de benzine met het vuur van de brander in aanraking gebracht, waardoor er brand ontstond. Aangever zag dat er vuur onder de slaapkamerdeur vandaan kwam. Om te voorkomen dat de brand zou doorslaan, heeft aangever een badjas onder de deur gelegd. De balkondeur en ramen waren dicht en afgesloten met sleutels die niet in de sloten zaten. Op de kast vond aangever uiteindelijk de sleutel van de balkondeur, waarna hij de deur heeft geopend en vanaf het balkon naar beneden is gesprongen. Door de brandweer zijn twee brandhaarden gezien, op de overloop en achter de deur in de ouderslaapkamer.
Anders dan de rechtbank kan het hof - gelet op de in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen - niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte voorafgaand aan de brandstichting bewust de deurklink van de slaapkamerdeur heeft verwijderd. Dit neemt niet weg dat verdachte - ook naar eigen zeggen - wist dat de deurklink van de binnenzijde van de slaapkamerdeur ontbrak. Het verweer van de verdediging dat het niet mogelijk zou zijn om een deur te sluiten met slechts aan één zijde een deurklink wordt weerlegd door de feitelijke constatering dat de deur dicht is aangetroffen en ook het brandbeeld erop duidt dat de deur gedurende de brand dicht heeft gezeten, terwijl het hof geen enkel aanknopingspunt heeft waaruit blijkt dat aangever de deur zelf dicht heeft gedaan. Het is daarnaast aangever die consequent juist verklaart dat verdachte de slaapkamer dicht heeft getrokken.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van het hof vol opzet en voorbedachte raad bij verdachte. Alle handelingen die verdachte heeft verricht waren er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht om aangever om het leven te brengen. Dat het feit niet is voltooid is gelegen in omstandigheden onafhankelijk van de wil van verdachte en neemt niets weg van het opzet van verdachte op de dood van aangever. Verdachte is welbewust en weloverwogen te werk gegaan, heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden op haar te nemen of genomen besluit om aangever van het leven te beroven en heeft zich daarvan rekenschap gegeven. De verklaring van verdachte dat zij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld na het ontdekken van een relatie tussen aangever en een andere vrouw, stelt het hof als onaannemelijk ter zijde gelet op de hiervoor weergegeven voorbereidingshandelingen. Ook overigens blijkt niet van een contra-indicatie.
Aldus komt het hof tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot moord op aangever [benadeelde partij] .
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
op 3 december 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- naar een slaapkamer in de woning gelegen aan de [adres] is gegaan alwaar die [benadeelde partij] lag te slapen en
- benzine over de vloer, althans in de woning heeft gegoten en
- vervolgens voornoemde benzine in aanraking met (open) vuur heeft gebracht en
- vervolgens de slaapkamerdeur heeft dichtgetrokken,
terwijl zij, verdachte, voorafgaand aan voornoemde handelingen
- wist dat de klink van de slaapkamerdeur ontbrak en
- wist dat het raam en de balkondeur afgesloten waren en dat de bijbehorende sleutels niet in de sloten zaten,
waardoor het die [benadeelde partij] werd bemoeilijkt voornoemde slaapkamer te verlaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
meer subsidiair
zij op 3 december 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [benadeelde partij] in aanraking heeft gebracht met een brandbare vloeistof en
- vervolgens in aanraking met (open) vuur heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op 3 december 2017 te [plaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] door
in de woning benzine te gooien over de vloer en vervolgens met open vuur voornoemde vloer in brand te steken,
ten gevolge waarvan de laminaatvloer, althans de vloer in de gang op de eerste verdieping geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning, althans de inboedel van voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar voor zich in dat pand bevindende goederen en levensgevaar voor [benadeelde partij] te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van

poging tot moord

en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is,
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is onderzoek verricht naar de geestvermogens van verdachte.
Het hof heeft kennisgenomen van rapportages Pro Justitia, opgemaakt door J.C. Laheij, psychiater, op 7 maart 2018 en door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, op 13 maart 2018. Ook heeft het hof acht geslagen op het rapport van prof. dr. C. Jonker, (gedrags)neuroloog van 2 maart 2018.
De psychiater Laheij concludeert dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis, een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) en cognitieve beperkingen. Verdachte leed hier in de ten laste gelegde periode ook aan. De psychiater geeft aan dat de vastgestelde psychopathologie dusdanig complex is dat het niet mogelijk is om uitspraken te doen over de mate van toerekenen. Complicerende factor voor de psychiater is de vraag in hoeverre er door verdachte planmatig is gehandeld. Naar schatting is aannemelijk dat de feiten aan verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Van Willigenburg, klinisch psycholoog, concludeert dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van een PTSS en een depressieve stoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens de psycholoog beïnvloedden de vastgestelde stoornissen de gedragingen en gedragskeuzes van verdachte. In de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde waren er diverse stressfactoren die de depressie en PTSS hebben geactiveerd, hetgeen verdachte terugbracht in haar traumatische jeugdervaringen. Eén en ander heeft geleid tot een doorbraak van hevige angst- en woedegevoelens. Hierdoor was de mogelijkheid om gedragsalternatieven te overwegen en het handelen te controleren beperkt. Geadviseerd wordt daarom verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Uit het neurologisch onderzoek betreffende verdachte, opgemaakt door (gedrags)neuroloog Jonker blijkt dat er aanwijzingen bestaan voor hersenorganisch lijden, in het bijzonder lichte cognitieve beperkingen als gevolg van TIA’s die verdachte heeft gehad. De gedragsneuroloog concludeert dat het op grond van de hersenorganische bevindingen niet waarschijnlijk is dat verdachte in de aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde beperkt was in haar keuzevrijheid.
Gelet hierop oordeelt het hof dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een depressieve stoornis, een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) en cognitieve beperkingen. Deze stoornissen zijn van invloed geweest op het handelen ten tijde van het ten laste gelegde. Op grond van het voorgaande rekent het hof de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toe.
Verdachte is echter wel een strafbare dader. Ook anderszins is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 3 december 2017 geprobeerd om aangever [benadeelde partij] , haar toenmalige echtgenoot te vermoorden. Zij heeft daartoe midden in de nacht in de slaapkamer van de echtelijke woning, waar aangever lag te slapen, benzine over de vloer gegoten, de slaapkamerdeur waarvan de deurklink aan de binnenzijde ontbrak dichtgetrokken en vervolgens de benzine in brand gestoken. Als gevolg hiervan ontstond een grote brand op de eerste etage van de woning. Ter voorbereiding van dit voornemen had verdachte in de dagen voorafgaand aan deze gebeurtenis jerrycans met benzine gekocht, de batterijen uit de rookmelders gehaald en op haar telefoon gezocht op ‘wanneer is je diepste slaap’. Het is aangever gelukt om te ontsnappen uit de slaapkamer en vervolgens vanaf het balkon naar beneden te springen om zo zichzelf in veiligheid brengen.
Toen aangever verdachte vervolgens opnieuw in de woning trof heeft verdachte benzine over zijn shirt gegooid en vervolgens de brandende gasbrander bij hem gehouden waardoor zijn shirt vlam vatte. Aangever heeft ten gevolge daarvan tweedegraadsbrandwonden op zijn buik opgelopen. Dit letsel is blijvend.
Door brand te stichten heeft verdachte bovendien grote schade aan de woning veroorzaakt. Er zijn intensieve herstelwerkzaamheden uitgevoerd, bestaande uit onder meer het plaatsen van een nieuwe cv-installatie en het plaatsen van nieuwe wanden, plafond en vloeren. Ook is een deel van de inboedel verbrand of beschadigd.
Door haar handelen heeft verdachte naast fysiek letsel ook psychisch leed bij aangever teweeggebracht. Aangever zat in de val, opgesloten in een brandende woning, en heeft moeten vrezen voor zijn leven. Verdachte mag van geluk spreken dat aangever zo adequaat heeft gehandeld.
Meer in het algemeen zijn de bewezenverklaarde feiten (poging tot moord, poging tot zware mishandeling en brandstichting) feiten die in de regel tot grote onrust in de samenleving leiden.
Ter zitting in hoger beroep is uit de slachtofferverklaring zoals die naar voren is gebracht gebleken dat het voorval veel impact op aangever heeft gehad en ook nog steeds heeft. De gebeurtenissen roepen nog altijd hevige gevoelens van angst en onveiligheid bij hem op. Hij kampt door het trauma met PTSS, waarvoor hij nog steeds in behandeling is. Door concentratie- en slaapproblemen kan aangever de werkzaamheden in zijn bedrijf niet meer uitvoeren zoals hij dit altijd deed. Ook in het privéleven is hij prikkelbaar tot agressief, maar vooral wantrouwend, hetgeen ook leidt tot problemen met sociale contacten. Bovendien wordt aangever door het letsel aan zijn buik steeds aan de zeer traumatische gebeurtenissen herinnerd.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 juni 2019 - niet eerder met justitie is aanraking is geweest.
Ook heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 28 juni 2018 waaruit volgt dat de reclassering zich aansluit bij de adviezen van de Pro Justitia rapporteurs. De reclassering schat het recidiverisico als laag in, en adviseert (bij een veroordeling) een deels voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
Bij verdachte is, zo blijkt uit de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, sprake van complexe psychische problematiek. Het hof houdt rekening met het gegeven dat het bewezenverklaarde, zoals hiervoor onder 'Strafbaarheid van de verdachte' is overwogen, in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Het hof houdt er rekening mee dat de bewezenverklaarde handelingen met elkaar samenhingen. Zij vloeiden voort uit verdachtes plan om aangever te doden. Voorts neemt het hof de specifieke omstandigheden rondom de persoon van verdachte in aanmerking.
Door de verdediging is ter zitting van het hof verzocht om het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, dan wel - indien het hof tot een bewezenverklaring van alle feiten komt - een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft daarbij naar voren gebracht dat verdachte behandeling nodig heeft en zelf ook graag daarmee aan de slag wil.
Het hof deelt de mening van de verdediging dat verdachte behandeling nodig heeft. Uit de verschillende rapportages en hetgeen ter terechtzitting is besproken wordt duidelijk dat behandeling van de complexe problematiek van verdachte aangewezen is.
Het hof komt evenwel niet toe aan het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf. De wet biedt daartoe in dit geval - waarbij alle aspecten van de zaak in aanmerking worden genomen - niet de ruimte. De maximale gevangenisstraf waarvan een gedeelte voorwaardelijk wordt opgelegd, bedraagt immers vier jaar.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten in hun aard te ernstig zijn voor oplegging van een gevangenisstraf die niet langer duurt dan vier jaar. Het hof komt dan ook niet toe aan de door de verdediging voorgestelde bestraffing. Onder de gegeven omstandigheden dient de gewenste behandeling van verdachte (in ieder geval) tijdens de detentiefasering onder begeleiding van de reclassering te worden gerealiseerd.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 295.064,84, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een lager bedrag, te weten: € 175.064,84, vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor:
materiële schade
noodafdichting € 332,73
reiniging/afvoer/stort € 7.322,40
opstal/herstelkosten € 86.444,72
huurderving € 4.000,00
inboedel € 49.965,00
verblijf andere woning € 2.000,00
Door de verdediging is aangevoerd dat nergens uit blijkt dat de gevorderde schadebedragen daadwerkelijk zijn gemaakt. De verdediging vindt het erg ongeloofwaardig dat er zoveel goederen vervangen moesten worden. Ook wordt opgemerkt dat het bedrag voor de huurderving niet nader is onderbouwd en bovendien uit de betalingen aan de broer van aangever niet blijkt dat deze te gelden hebben als huur voor het verblijf bij zijn broer. De vordering is op deze punten onvoldoende onderbouwd, aldus de raadsvrouw.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 43.640,18, bestaande uit de posten a, b, deels c, deels e en f. De vordering is tot dit bedrag voldoende onderbouwd. Bovendien komt de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof overweegt daarbij het volgende.
De vordering onder c) is onderbouwd met facturen. Slechts de facturen op naam van aangever zelf en niet de facturen op naam van zijn BV, merkt het hof aan als rechtstreekse schade. De benadeelde partij is in die vorderingen ontvankelijk. Voor het overige lenen de facturen die niet ten naam van aangever zelf zijn gesteld zich niet voor afdoening in het kader van deze strafzaak, nu die facturen zijn betwist. Het hof beschouwt de datum op de factuur afkomstig van het bedrijf [naam bedrijf] als een kennelijke verschrijving en leest deze verbeterd als ’12-4-2018’. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat de badkamer in 2014 is aangepast en er nadien geen werkzaamheden aan de badkamer zijn verricht.
Voor wat betreft de onder e) gevorderde kosten neemt het hof de schadetaxatie van CED Group als uitgangspunt. Gelet op de daar genoemde spullen acht het hof het voldoende aannemelijk geworden dat een deel van de goederen aan verdachte toebehoorde. Daarnaast houdt het hof rekening met de afschrijving op deze goederen. Dit maakt dat het hof deze schade alles afwegende schat op totaal € 10.000,00.
De onder e) gevorderde huurkosten acht het hof eveneens toewijsbaar. Uit een afschrift van de betaalrekening van benadeelde blijkt dat hij vier keer € 500,00 naar zijn broer heeft overgemaakt, terwijl voldoende aannemelijk is geworden dat deze overschrijvingen huurkosten betreffen vanwege zijn tijdelijke verblijf bij zijn broer.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering voor zover het de huurderving onder d) en de deels niet toegewezen kosten onder c) en e) betreft, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De door de verdediging bestreden vordering is op deze punten onvoldoende onderbouwd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor immateriële schade van € 25.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair, 2 meer subsidiair, 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof heeft de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij in aanmerking genomen. De verdediging heeft om matiging verzocht. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 15.000,00, waarbij in het bijzonder is gelet op
- de omstandigheid dat de benadeelde partij in verband met het gewelddadige incident brandwonden had, daarvoor is behandeld en sprake is van een ontsierend litteken op zijn buik;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij kampt met trauma met PTSS, waarvoor hij nog steeds in behandeling is. Door concentratie- en slaapproblemen is sprake van beperkingen in het uitvoeren van de werkzaamheden in zijn bedrijf. Ook in het privéleven is hij prikkelbaar tot agressief, maar vooral wantrouwend, hetgeen ook leidt tot problemen met sociale contacten. Er is volgens een verklaring van de huisarts tot heden sprake van behandeling voor deze klachten.
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, welke het hof tot aan de datum van deze uitspraak zal begroten op € 2.148,00.
Dit bedrag is begroot op basis van het liquidatietarief zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde document ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’. Voor de verrichte werkzaamheden in eerste aanleg, te weten (a) het opstellen en indienen van de vordering en (b) de mondelinge toelichting van deze vordering ter terechtzitting, kent het hof telkens één punt toe. Deze twee punten worden telkens gewaardeerd op het bedrag van € 1.074,00, welk bedrag correspondeert met de hoogte van het toegewezen deel van de vordering. Het hof is van oordeel dat, gelet op de relatief eenvoudige aard van de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het kader van een strafproces, het niet billijk zou zijn voor de werkzaamheden in hoger beroep aansluiting te zoeken bij een hoger tarief, zoals gebruikelijk is in civiele procedures. Voor het overige zijn geen proceskosten gevorderd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 57 157, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 primair, 2 meer subsidiair, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 58.640,18 (achtenvijftigduizend zeshonderdveertig euro en achttien cent) bestaande uit € 43.640,18 (drieënveertigduizend zeshonderdveertig euro en achttien cent) materiële schade en€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.148,-. (tweeduizend honderdachtenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 primair, 2 meer subsidiair, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 58.640,18 (achtenvijftigduizend zeshonderdveertig euro en achttien cent) bestaande uit € 43.640,18 (drieënveertigduizend zeshonderdveertig euro en achttien cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
313 (driehonderddertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M.M.H.P. Houben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 9 augustus 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.M.H.P. Houben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 december 2017, genummerd 2017365295, onderzoek MD2R017139 / Anderson. Opgemaakt door politie Midden-Nederland, (door)genummerd 1 tot en met 193 en 1000 tot en met 1355 (en een aanvullend proces-verbaal, opgemaakt op 15 mei 2018, pagina 1360-1375). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] , pagina 1001-1005.
3.proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] , pagina 1097.
4.proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] , pagina 1001-1005.
5.geneeskundige verklaring, opgemaakt op 19 december 2017 door M. Wint, arts GGD Flevoland, pagina 1229-1230.
6.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 1198-1201.
7.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 1203-1205.
8.proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, pagina 1109-1115
9.proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, pagina 1113: veiliggestelde sporen/sporendragers.
10.NFI rapport, opgemaakt door dr. MM.P. Grutters op 1 februari 2018, pagina 1360-1365.
11.NFI rapport, opgemaakt door ing. L.J.C. Peschier op 9 maart 2018, pagina 1366-1372.
12.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1284.
13.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1284-1288.
14.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1288-1289.
15.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1218-1219.
16.proces-verbaal verhoor van getuige [benadeelde partij] bij de rechter-commissaris op 26 juni 2018, pagina 4.
17.bijlage bij een geschrift, opgemaakt door de officier van justitie C.J. Booij op 28 juni 2018
18.verklaring van verdachte op de terechtzitting van 4 juli 2018
19.proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 147-148.