Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
1.Het geding in eerste aanleg
3.De feiten
4.De motivering van de beslissing
wettelijk kader
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Metin, verzocht om schorsing van de beschikking van 27 februari 2019, waarin de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vader was vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. T. Janssen en waargenomen door mr. E.J.M. Dubach, voerde verweer tegen dit verzoek. Het hof oordeelde dat de moeder geen belang had bij schorsing, omdat toewijzing van haar verzoek geen wijziging zou brengen in de hoofdverblijfplaats en zorgverdeling voor het kind. Het hof wees het verzoek tot schorsing af en oordeelde dat de voorlopige voorzieningen van kracht blijven.
Daarnaast verzocht de moeder om een raadsonderzoek, wat ook werd afgewezen. Het hof oordeelde dat er op dat moment geen noodzaak was voor een raadsonderzoek, aangezien het belang van het kind niet vereiste dat er nu al een onderzoek plaatsvond. De vader verzocht om veroordeling van de moeder in de proceskosten, wat het hof toekende, en stelde deze kosten vast op € 2.472,-. De beslissing werd genomen door de rechters R. Feunekes, J.H. Lieber en M.E.L. Klein, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.