5.2.[appellante] heeft aangevoerd dat, hoewel zij thans niet meer in de woning woont, tussen partijen nog steeds een huurovereenkomst bestaat en dat zij daarom door Talis in de gelegenheid moet worden gesteld weer in de woning te gaan wonen. Daarin is het belang van [appellante] gelegen bij haar vordering en bij dit hoger beroep.
5.3.1.Met haar eerste grief heeft [appellante] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat na het wijzen van het verstekvonnis van 21 november 2014 waarbij de in 2012 gesloten huurovereenkomst is ontbonden, tussen partijen geen nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen. [appellante] voert ter onderbouwing van haar grief het volgende aan.
In de na het verstekvonnis overeengekomen woonvoorwaarden van 9 december 2014 is vermeld:
"Wanneer er ten aanzien van bovenstaande voorwaarden onvoldoende vorderingen worden gemaakt zal er alsnog tot ontruiming en ontbinding van het huurcontract worden overgegaan". Ook wordt in de woonvoorwaarden melding gemaakt van 'de lopende huur'. Een en ander veronderstelt volgens [appellante] dat ook in de visie van Talis met het sluiten van de woonvoorwaarden een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen.
Nadat Talis op 27 juni 2016 ontruiming had aangezegd, heeft op 30 juni 2016 een bespreking tussen partijen (met ook andere aanwezigen) plaatsgevonden. Blijkens het daarvan opgemaakte verslag (productie 10 bij conclusie van antwoord), punt 4, heeft Talis drie opties voorgelegd: (1) ofwel vrijwillig vertrek en ontbinding van de huurovereenkomst, ofwel (2) vertrek van [appellante] of [partner] en aangescherpte voorwaarden voor de ander, ofwel (3) ontruiming. Gekozen is voor optie 2, waarna [partner] de huurovereenkomst zijnerzijds heeft opgezegd. In de onder 3.6 bedoelde bevestigingsbrief van Talis is expliciet vermeld dat er (nog steeds) een huurovereenkomst is en dat [appellante] als enige huurder heeft te gelden.
Ook op grond van het tijdsverloop heeft [appellante] , zo voert [appellante] aan, er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij weer de status van huurder heeft verkregen: tussen het verstekvonnis en de aanzegging tot ontruiming is ruim anderhalf jaar gelegen. [appellante] wijst in dit verband op artikel 7:230 BW.
Omdat het verstekvonnis niet ziet op de eerst later tot stand gekomen nieuwe huurovereenkomst en de nieuwe huurovereenkomst niet door een rechterlijke uitspraak is ontbonden, biedt het verstekvonnis geen titel om tot ontruiming over te gaan, aldus [appellante] .
5.3.2.Het hof stelt voorop dat er na het verstekvonnis van 21 november 2014 aan [appellante] en [partner] blijkbaar in overleg met diverse hulpverleningsinstanties en met de politie woonvoorwaarden zijn opgelegd. Door ondertekening ervan zijn [appellante] en [partner] met die woonvoorwaarden akkoord gegaan. Overeengekomen is dat Talis zou afzien van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis en dat [appellante] en [partner] in de woning mochten blijven wonen indien en zolang zij de woonvoorwaarden zouden naleven. Dit onder voorwaarden afzien van ontruiming kan niet worden aangemerkt als het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst.
Stellende dat [appellante] en [partner] de woonvoorwaarden niet naleefden, heeft Talis op 30 maart 2015 alsnog de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis aangekondigd. Het daartegen door [appellante] en [partner] aangespannen kort geding heeft geresulteerd in het in het proces-verbaal van 17 april 2015 vastgelegde schikking. In die schikking is uitdrukkelijk overeengekomen dat Talis bereid is ontruiming van de woning op te schorten onder de in de schikking bepaalde, strikte voorwaarden.
In het licht van het voorgaande moet het voor [appellante] duidelijk zijn geweest dat aan haar (en aan [partner] ) een allerlaatste kans werd geboden om, ondanks het feit dat de huurovereenkomst reeds was ontbonden en Talis bevoegd was tot ontruiming over te gaan toch in de woning te blijven wonen. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst.
5.3.3.Aan de enkele omstandigheid dat er in de woonvoorwaarden gewag van wordt gemaakt dat alsnog tot ontbinding (en ontruiming) wordt overgegaan indien de voorwaarden niet worden nageleefd en/of dat in enkele andere stukken van Talis soms nog kennelijk uit macht der gewoonte wordt gesproken van een huurovereenkomst of (lopende) huur (zoals in de brief van Talis waarin de huuropzegging door [partner] wordt bevestigd), heeft [appellante] naar het oordeel van het hof niet gerechtvaardigd de verwachting mogen ontlenen dat er een nieuwe huurovereenkomst is ontstaan. Het enkele gebruik van die terminologie is daartoe onvoldoende. Zoals uit het hiervoor overwogene volgt moest het daarentegen voor [appellante] duidelijk zijn dat Talis met [appellante] geen nieuwe huurovereenkomst wilde aangaan, maar dat Talis slechts onder strikte voorwaarden voorlopig heeft willen afzien van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Dat bij [appellante] en [partner] het idee zou zijn ontstaan dat er sprake was van een nieuwe huurovereenkomst is niet gebleken, maar wanneer [appellante] inderdaad door de terminologie meende dat ondanks de voorgeschiedenis Talis opnieuw met haar en [partner] een huurovereenkomst was aangegaan, zou het op haar weg hebben gelegen hierover zekerheid te krijgen door daarnaar bij Talis te informeren. Niet is gesteld of gebleken dat [appellante] dat heeft gedaan.
Hetzelfde geldt voor het verslag van de op 30 juni 2016 gehouden bespreking (productie 10 bij conclusie van antwoord). Bij de door [appellante] bedoelde optie 2 (punt 4 van het verslag) is vermeld:
"Een van beiden kan vertrekken, voor degene die blijft wonen komt er een nieuwe vaststellingsovereenkomst en aangescherpte voorwaarden waarvoor getekend moet worden".Hierin wordt niet gesproken van een nieuwe huurovereenkomst. Ook heeft Talis, gelet op punt 6 van het verslag, tijdens de bespreking laten weten dat
"de ontruiming onveranderd vast staat".
5.3.4.Uit de omstandigheid dat tussen het wijzen van het verstekvonnis en de (laatste) ontruimingsaanzegging ongeveer anderhalf jaar zijn gelegen, kan evenmin de conclusie volgen dat (de verwachting van [appellante] gerechtvaardigd was dat) er tussen partijen een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen, of dat de eerdere huurovereenkomst daardoor is verlengd. Artikel 7:230 BW, waarin is bepaald dat, indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde (stilzwijgend) behoudt, de overeenkomst daardoor, tenzij van een andere bedoeling blijkt, voor onbepaalde wordt verlengd, is voor het onderhavige geval niet toepasselijk. Gelet op de inhoud van de woonvoorwaarden van 9 december 2014 en het feit dat Talis tweemaal ontruiming heeft aangezegd en er evenzoveel kortgedingprocedures (en een appelprocedure) zijn gevoerd, is immers geenszins sprake geweest van een stilzwijgend voortgezet gebruik van de woning.
5.3.5.Het hof verwerpt dan ook de stelling van [appellante] dat er na het wijzen van het verstekvonnis tussen partijen een nieuwe huurovereenkomst is ontstaan. Naar het oordeel van het hof heeft Talis haar recht op tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet prijsgegeven. Evenmin heeft zij het recht daartoe verwerkt. Grief 1 faalt.
5.4.1.In de woonvoorwaarden van 9 december 2014 is bepaald:
"Er is een maximum van 2 huisdieren."Bij brief aan [appellante] van 24 september 2015 (zie hiervoor 3.5) heeft Talis aangezegd dat [appellante] in het geheel geen huisdieren meer mocht houden omdat zij de woonvoorwaarden niet naleefde.
Met grief 2 voert [appellante] aan dat de kantonrechter in de rechtsoverwegingen 3.7 en 3.8 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft overwogen dat Talis de voorwaarde ten aanzien van het maximaal toegestane aantal huisdieren eenzijdig mocht aanscherpen en dat vaststaat dat [appellante] die aangepaste woonvoorwaarde heeft geschonden door toch huisdieren te houden. [appellante] stelt zich op het standpunt dat Talis de voorwaarden waaronder niet tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zou worden overgegaan, niet eenzijdig heeft kunnen wijzigen. Er is dus geen sprake geweest van een toerekenbare tekortkoming op grond waarvan Talis tot ontruiming kon overgaan, aldus [appellante] .
5.4.2.In de woonvoorwaarden van 9 december 2014 is niet alleen bepaald dat er een maximum van twee huisdieren geldt, maar ook dat hondenuitwerpselen moeten worden opgeruimd en, indien dat niet gebeurt, dat de honden weg moeten.
Talis heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] en [partner] zich niet hebben gehouden aan de voorwaarde dat hondenuitwerpselen moeten worden opgeruimd en heeft daartoe aangevoerd, zoals vermeld in de brief van Talis van 24 september 2015, dat de wijkbeheerder bij een destijds recente controle had geconstateerd dat er, vastgelegd op foto's, hondenpoep in de tuin lag. In punt 33 van haar memorie van grieven heeft [appellante] ter betwisting van de stelling van Talis dat de tuin vervuild was weliswaar aangekondigd dat zij foto's in het geding brengt, genomen in de zomer van 2016, waaruit blijkt dat de tuin toen niet vervuild was, maar in de eerste plaats heeft het hof die foto's niet in het dossier aangetroffen en in de tweede plaats zeggen in de zomer van 2016 genomen foto's niets over de situatie voorafgaand aan het versturen door Talis van de brief van 24 september 2015. Het moet er dan ook voor worden gehouden, zoals Talis heeft gesteld en [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, dat bedoelde voorwaarde niet is nageleefd. Talis mocht daarom overeenkomstig de woonvoorwaarden van 9 december 2014 verlangen dat de honden werden weggedaan. Van een latere aanscherping van de woonvoorwaarden is geen sprake.
5.4.3.Bovendien heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2.10 van het kortgedingvonnis van 1 augustus 2016 overwogen:
"Eén van de hulpverleners is op 29 juni 2016 in de woning geweest. Er worden twee katten in de woning aangetroffen. (…) Tevens stonden in de keukenkast twee hondenbakken met frites en resten frikandel".In rechtsoverweging 5.3 van dat vonnis overweegt de voorzieningenrechter vervolgens dat [appellante] zich niet aan de woonvoorwaarden heeft gehouden (onder meer) door een hondje en twee katten in de woning te houden. Dat [appellante] na het overeenkomen van de woonvoorwaarden van 9 december 2014 in de woning drie huisdieren hield blijkt eveneens uit het als productie 10 bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte gespreksverslag van 30 juni 2016. Daarin is op bladzijde 2 te lezen dat [partner] tijdens het gesprek heeft gezegd dat [appellante] en haar vader twee maanden eerder twee katten hadden opgehaald die bij hen ( [partner] en [appellante] ) wonen en voorts, onder punt 4 van het verslag, dat zij een klein hondje hebben aangeschaft.
Gelet op het voorgaande staat genoegzaam vast dat [appellante] zich evenmin heeft gehouden aan het voorschrift van de woonvoorwaarden van 9 december 2014 dat er niet meer dan twee huisdieren mogen worden gehouden. Er is dus in elk geval sprake van een toerekenbare tekortkoming. Ook grief 2 faalt.
5.5.1.Met grief 3 voert [appellante] aan dat als gevolg van de ontruiming een noodtoestand is ontstaan. Bij gebrek aan zelfstandige woonruimte en, in verband daarmee, aan een stabiele opvoedsituatie voor de zes minderjarige kinderen, zijn vijf van die kinderen uithuisgeplaatst. Eén kind verblijft met [appellante] in de crisisopvang. De rechtbank heeft miskend dat er sprake is van een noodtoestand die meebrengt dat tenuitvoerlegging van het verstekvonnis jegens haar onrechtmatig is, aldus [appellante] .
5.5.2.Talis is bevoegd het verstekvonnis, dat bovendien onherroepelijk was geworden, ten uitvoer te leggen. Tenuitvoerlegging kan daarom slechts dan jegens [appellante] onrechtmatig zijn (geweest) indien en voor zover Talis haar bevoegdheid heeft misbruikt. Gelet op artikel 3:13 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval de executant, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
5.5.3.Ook indien wordt uitgegaan van de door [appellante] gestelde noodsituatie, dan nog kan dat naar het oordeel van het hof niet leiden tot de conclusie dat Talis haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis heeft misbruikt. Uit de stukken blijkt dat Talis na het onherroepelijk geworden verstekvonnis veel geduld heeft getoond en, in overleg en samenwerking met de gemeente, de wijkagent, de wijkregisseur, de bewindvoerder, de gezinsvoogd, de GGD en andere hulpverleners [appellante] diverse malen de kans heeft geboden om in de woning te blijven. Uit de stukken en uit het hiervoor overwogene blijkt evenwel dat [appellante] de met haar (en [partner] ) overeengekomen woonvoorwaarden in onvoldoende mate is nagekomen en de haar door Talis uitgestoken hand niet (langer) heeft willen pakken. Talis, die ook de belangen van andere, omwonende huurders in ogenschouw heeft te nemen, heeft daarom in redelijkheid kunnen besluiten om tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis over te gaan. Van een onevenredigheid tussen het belang van Talis bij tenuitvoerlegging van het verstekvonnis en het daardoor geschade belang van [appellante] die daardoor de woning heeft moeten verlaten en daarin niet kan terugkeren, is geen sprake. Ook grief 3 kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.