In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een verzuimboete van € 369 is opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De belanghebbende had uitstel aangevraagd voor het indienen van de aangifte, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 2 juli 2019 werd het geschil besproken, waarbij de verzending en ontvangst van de aanmaning door de inspecteur ter discussie stonden. De inspecteur stelde dat de aanmaning correct was verzonden, terwijl belanghebbende betwistte deze te hebben ontvangen. Het hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de aanmaning was verzonden en dat belanghebbende dit vermoeden niet had kunnen ontzenuwen. Het hof bevestigde de verzuimboete en oordeelde dat de opgelegde boete passend was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, zoals gezondheidsproblemen en financiële stress. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.