ECLI:NL:GHARL:2019:6194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
200.253.851
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van het gezag over twee minderjarigen, de kinderen van de verzoeker (de vader) en de verweerster (de moeder). De vader verzocht het hof om hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten, omdat hij meende dat de omstandigheden gewijzigd waren en er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. De moeder voerde verweer en vroeg het hof om het verzoek van de vader af te wijzen.

Het hof oordeelde dat er inderdaad sprake was van een wijziging van omstandigheden, maar dat dit niet voldoende was om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof constateerde dat de moeder al lange tijd geen contact met de kinderen had en dat er geen feitelijke invulling meer was van de gezamenlijke gezagsuitoefening. Desondanks oordeelde het hof dat het in het belang van de kinderen was om het gezamenlijk gezag in stand te houden. Het hof wees erop dat de moeder de biologische moeder van de kinderen blijft en dat een beëindiging van het gezamenlijk gezag zou leiden tot verdere vervreemding tussen de moeder en de kinderen.

De beslissing van het hof wijkt af van het advies van de raad voor de kinderbescherming, die had geadviseerd om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten. Het hof vond het argument van de raad onvoldoende om van het gezamenlijk gezag af te wijken. Uiteindelijk werd de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel bekrachtigd, en werden de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.253.851
(zaaknummer rechtbank Overijssel 209616)
beschikking van 30 juli 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] (Overijssel),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.A.T. Brouwer te Apeldoorn,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Haverkort te Bilthoven, gemeente De Bilt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 januari 2019;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Haverkort van 4 juni 2019 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Brouwer van 7 juni 2019 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Brouwer van 18 juni 2019 met een productie.
2.2.
De hierna nader te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben beiden bij afzonderlijke brieven van 9 april 2019 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek. Ook zijn zij op 24 juni 2019, buiten aanwezigheid van hun ouders, door het hof gehoord.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , hierna te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 te [A] (Overijssel) en
  • [de minderjarige2] , hierna te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 te [A] (Overijssel),
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.2.
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.3.
Bij beschikking van 17 december 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, voor zover hier van belang:
  • het verzoek van de vader hem alleen met het gezag te belasten, afgewezen;
  • het verzoek van de vader de zorgregeling tussen de kinderen en de moeder voor onbepaalde tijd op te schorten, afgewezen;
  • een eerder (bij beschikking van 15 oktober 2014) vastgestelde zorgregeling gewijzigd en als zorgregeling vastgesteld inhoudende dat de kinderen eens per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.15 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de moeder verblijven, bepaald dat de kinderen in de zomervakantie tenminste tweemaal één week aaneengesloten (mitsdien tenminste twee weken in totaal) bij de moeder zijn, waarbij de ouders in onderling overleg die weken afspreken en bepaald dat het contact tijdens de overige vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte zal worden verdeeld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, in zoverre uitvoerbaar bij voorraad:
  • de beschikking van 17 december 2015 gewijzigd, voor zover deze ziet op de hierin vastgelegde zorgregeling tussen de moeder en de kinderen en bepaald dat de moeder het contact tussen haar en de kinderen wordt ontzegd;
  • aan de vader de verplichting opgelegd om de moeder telkens in de maanden januari, april, juli en oktober van ieder jaar schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen van hun kinderen op het gebied van – onder mogelijk meer – gezondheid, schoolprestaties, vrijetijdsbesteding en sociaal leven, daaronder begrepen het toezenden van een recente foto en afschriften van schoolrapporten van de kinderen,
en voorts het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder het verzoek van de vader hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten.
4.2.
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet uitsluitend op het gezag.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat alleen de vader wordt belast met het gezag over de kinderen.
4.3.
De moeder voert hiertegen verweer en zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader af te wijzen, kosten rechtens.
5. De motivering van de beslissing
5.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een (her)beoordeling aan de orde is van het gezag over de kinderen.
5.3.
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek overweegt het hof als volgt. Vast staat dat van overleg tussen de ouders al langere tijd geen sprake meer is. Hierdoor geeft de moeder al jarenlang geen feitelijke invulling meer aan een gezamenlijke gezagsuitoefening. Daarbij komt dat de moeder al lange tijd geen contact met de kinderen heeft gehad, waardoor zij geen reëel beeld heeft van de kinderen en hun behoeften. Hoewel in een dergelijke situatie in beginsel aanleiding bestaat het gezamenlijk gezag te beëindigen en één van beide ouders met het gezag over de kinderen te belasten, ziet het hof in deze zaak redenen het gezamenlijk gezag toch in stand te laten.
5.4.
Uit stukken en uit de houding en uitspraken van de vader ter zitting in hoger beroep blijkt dat de vader ‘van de moeder af wil’. Naar het hof begrijpt wenst de vader geen inmenging in het gezinsleven dat hij op dit moment met zijn nieuwe partner en de kinderen heeft. Iedere vorm van contact met de moeder ervaart de vader als ongewenst. Ondanks de opgelegde informatieverplichting, heeft de moeder naar eigen zeggen tot op heden geen informatie over de kinderen van de vader ontvangen. Hoewel partijen hierover van mening verschillen, heeft de vader geen stukken in het geding gebracht waaruit het tegendeel blijkt. Gelet op de houding van de vader zou een gezagsbeëindiging voor de moeder tot gevolg hebben dat zij op geen enkele wijze meer wordt betrokken bij het leven van de kinderen en dat de moeder en de kinderen nog meer van elkaar vervreemd raken dan nu al het geval is. Het hof acht dit niet in het belang van de kinderen. De moeder blijft immers de biologische moeder van de kinderen en heeft eerder een gezinsleven met hen gehad. Hoewel de vader stelt dat de moeder gezagsbeslissingen vertraagt dan wel frustreert, is hiervan naar het oordeel van het hof niet gebleken. Vast staat immers dat de moeder op verzoek van de vader (via haar advocaat) de afgelopen periode tot tweemaal toe haar handtekening heeft gezet voor de aanvraag van de paspoorten voor de kinderen. Ook is niet gebleken dat de moeder in het verleden door de vader genomen gezagsbeslissingen heeft tegengewerkt. Onder deze omstandigheden is het hof niet gebleken dat het de ouders niet lukt om tijdig de benodigde beslissingen te nemen over de kinderen, zodat er in dit opzicht geen sprake van is dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem en verloren dreigen te raken. Evenmin is toewijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk.
5.5.
Hoewel gezagsbeslissingen bij de vader de nodige emoties oproepen, is het aan de vader om ervoor te zorgen dat de kinderen hiervan geen last hebben. Omdat het wijkteam de vader hierbij tot nu toe onvoldoende hulp heeft geboden, heeft de raad ter zitting in hoger beroep toegezegd actie te zullen ondernemen. De vader dient de kinderen niet te betrekken in de strijd die hij met de moeder heeft. Het ligt binnen zijn mogelijkheden om te voorkomen dat de kinderen daarvan deelgenoot worden en dat zij daardoor het risico lopen klem en verloren te raken. Indien beslissingen over de kinderen moeten worden genomen kan hij per e-mail de moeder (op neutrale toon) benaderen, dan wel haar via haar advocaat om toestemming vragen. Verder is het van groot belang dat de vader de moeder de nodige informatie over de kinderen verschaft (conform de informatieregeling), zodat zij in staat wordt gesteld om beslissingen over de kinderen te kunnen nemen. Ter mondelinge behandeling hebben partijen toegezegd dat zij daarna e-mailadressen zullen uitwisselen, zodat de vader in staat is op een laagdrempelige manier de moeder de nodige informatie te verschaffen. Het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te beëindigen en hem met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten, zal worden afgewezen.
5.6.
Deze beslissing van het hof wijkt af van het advies van de raad. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het hof zich niet vinden in het advies van de raad om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten. Het argument van de raad dat zij in deze zaak geen andere oplossing ziet, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten, nu daarmee, mede gelet op al het voorgaande, niet is voldaan aan het criterium zoals genoemd onder 5.1.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 oktober 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, C.J. Laurentius-Kooter en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. C.J. Laurentius-Kooter en is op 30 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.